Opgepast!
Een twaalfjarige held.
iWie naar de zon wil turen, Dus jongen, wees voorzichtig,
moet weten wat hij doet; en neem een donker glas,
zij laat zich niet begluren, om daar doorheen te kijken,
neen, vindt dit heel niet goed. want anders geeft 't geen paal
hoorde praten en toen' een welbekend voet
stapje" door den gang.
„Houd je oogen toe, Adrienne," hoorde
hij haar vader zeggen, „ik zal wel zeggen,
wanneer je ze mag opendoen."
Adrienne kwam aan de hand van haar
vader naar bmtw». Haar moeder volgde
iachend
„Open!" zei de vader.
Toen zag Adrienne Anon met het prach
tige tuigje en de rozen.
„O, moeder! vader!"
„Dat ia nu ons verjaarscadeau," zeide de
moeder, „en ik geloof, dat wq goed geko
zen hebben, Tiiet waar?"
„Is Anon voor mij? O, ik dank u dui
zend-, duizendmaal. "Wat bent u lief? Blijft
Anon nu altijd van mq?':
„Altijd," zei haar vader.
Anon kreeg nu een prettig leven bq zijn
kleine meesteres, en hij heeft nooit spijt
gehad over zijn vroolqkheid en gewilligheid.
door F. H. VAN LEENT.
Ginds in noordelijk Europa, zooals in Zwe
len, Noorwegen, Rusland en Siberië, bestaan
oog vele oorspronkelijke wouden, met hoog
opgeschoten eiken en dennen wmidcn zoo
ddcht begroeid en zoo uitgestrekt, d'at geen
reiziger het ondernomen zal, zich daar onver-
gezeld in te begeven. Want die sobier ontoe
gankelijke bosschen zijn niet alleen de schuil
plaats en het ltievelingsoord der eekhorentjes
•>n woudduiven, die er naar hartelust in rond-
f rippelen, of van den aTend1, doe op 't gebergte
zijn nest bouwt o, neen, in die gnoote, diepe
donkere bossdhen huisvesten ook de wolven,
beren en vossohen. En naast d'ie bosschen
•?ren®cn meestal ver udt.gestrekte vlakten, die
inen stoppen of heidevelden poenrten dwars
door die stoppen heen slingert zich de breede
heirwog, langs welken de gemeenschap wordt
onderhouden tussehen de eene stad of dlorp
cn de andere, dio meestal vele mii'Jen van el
kander liggen. En wanneer nu de wintervorst
i5 aangekomen en zijn hermelijnen mantel
uitschudt, zoodat de reine sneeuwvlokken vela
voeten hoog de steppen bedekken, zie, dan
verlaten de wolven en lxrren en vossen hot
donkere woud, dan dJwalen ze bij menigte
>ver de uitgestrekt© vlakten rond om er den
reiziger te overvallen. Daarom is er niemand
die zich onigewamend of alleen in die onvei
lige oorden durft te beg^en, en wordt de
reis meestal in gezelschap van andere reizi
gers ondernomen, die allen goed gewapend
rijn en in sleden zitten, welke door kloeke,
steilke paarden getrokken worden. Wordt nu
ruik een gezelschap door een troep hongerige
volven achtervolgd of aangeyalleti, dan zijn
'.et niet de vuurwapenen die in den regel de
veiligheid waarborgen, imaar wel de snelle
"it der paarden, waarvan alles afhangt. Door
-•elgemiktc schoten moeten de wolven worden
\ersChrikt of gedood, en al9 deze dan een
ogenblik terugdeinzen, moeten de paarden
hun loop vervolgen. Maar wee, driewerf wee,
indien 't zoo'n troep van die uitgehongerde
wolven gelukt de paarden te overvallen, want
van is er geen redding mogelijk, ep allen wor
sen een prooi van den alles vernielenden vij
and, die paard noch mensch sparen zal.
Nu gebeurt het ook dikwijls, dat, als dc
wolven of de beren in bosob noch steppen hun
voedsel kunnen vinden, dat ze dan de bewoon-
ic streken gaan opzoeken, en in den vroegen
morgen of des nachts in dorpen en gehuchten
rondsluipen, om er een schaap of een rund te
overvallen cn kind noch volwassenen te spa
ren. Wee, wee dan het huisgezin, waar ver
ruimd werd dë deur te sluiten, en vrouw en
kinderen daar hulpeloos vertoeven of, als
laar geen trouwe, kloeke wachthond het
huisje bewaakt. Maar veelal zijn cl? bewoners
dier streken op het bezoek van di<l ougenoo-
fligde gasten voorbereid, en worden er de
meest noodige voorzorgen genomen om die
bezoekers krachtig weerstand te bieden. Er
is dan ook geen hut of huis waan* hot aan
vuurwapenen, pieken, zwaarden en knuppels
ontbreekt, en als men nu de geschiedenis dier
volken in die barre en ongezellige oorden op
gaat, dan windt men daar talrijke voorbeel
den inv van-moedige daden en tegenwoordig
heid, van geest in den strijd met die vijanden
Zij straat wie onbescheiden
hpar zien wil in 't gezicht,
verblindend bei' zijn oogen
door haar fel-schijnend licht.
Te hoog is zij verheven
ginds aan den hemelboog,
dan dat j' haar mag bekijken
zoo maar, met 't bloote oog.
van den mensch omdat do knapen daar reeds
Vroegtijdig zich leeren wapenen tegen een
onverwaöhten overval van wolf of beer dat
hebben zij geleerd van hunne vaders en groot
vaders en, hen na te volgen maakt de roem
uit van ieid'eren kloeken jongen daar.
De geschiedenis, die ik u thans ga verhalen
heeft plaats gehad in een van die stille, ver
afgelegen dorpen, ter eene zijde begrensd aan
een dier ondoordringbare bosschen, en aan
dc andere zijde gelegen aan een van die on
afzienbare vlakten, waarheen de weg gelegen
is naar de naaste stad.
Het was een vroegen voorjaarsmorgen. De
toppen der boomen dncegen nog de sporen der
wintersneeuw, en ginds over de wijduitge-
strekto vlakten glinsterdenog menige door
sneeuw oveiidekte plek. 't Was een zachte
lentemorgen 't zuiderwindjejspeelde door _de
boomtwijgen waar de gevederde zangers reeds
tjilpten en floten en zongen naar hartelust.
Een bejaarde landbouwer, wiens kruin met
sneeuwwitte haren bedekt was, en wiens
lange, grijze borst neerhing, had zijn woning
verlaten, oen eens naar zijne, daar dichtbij
grazende kleine kudde schapen, te gaan zien.
Een droeve trok overtoog het door zorg en
moeite diiepgogroefde gelaat van den hoogbe
jaarden man, toen hij daar een zijner beste
en vetste schapen stervend zag liggen. -On
middellijk keerde hij naar zijne woning in
het dorp terug, waar hij zijn twaalfjarigen
kleinzoon uitnoodigde om hem te volgen, en
in het vervoeren van het lijdend schaap de
behulpzame hand te bieden, „want", zeide hij,
„grootvader heeft alle reden om dankbaar te
zijn, omda£ bij nog zoo kras cn gezond is,
maar toch, om zoo'n schaap op mijn echou-
Nog beter zal Ik vinden
als je tevreden bent,
met al de zonnestralen,
die zij je daag'lijks zendt.
Laat je daardoor beschijnen,
geniet van 't heerlijk licht,
en tracht niet meer te turen
de zon in 'b aangezicht.
HERMANNS
ders te nemen, dat laten 'de jaren mij niet'
meer toe'*.
„Dat mag ook niet, lieve grootvader", ant-
woorde Peter, „u moet je krachten sparen,
want u hebt genoeg voor ons gewerkt, en gij
weet het immers wel dat het mijn grootste
genoegen is, als ik u van dienst kan zijn".
Zoo keuvelend verlieten beiden hun dorpje
om zich na ar de kudde te begeven, toen er
eensklaps een groote beer uit het kreupelhout
te voorschijn trad, en zich op de aohterpootcn
ophief om den grijsaard aan te vallen. De
oude man greep den zwaren knuppel, met
beide handen omhoog, om den naderenden
vijand af te wachten. „Vlucht, Peter, vlucht
en red je riep hij zijn achter hem aanko
menden kleinzoon foe. Van dit onbewaakte
ocgenblik had de beor gebruik gemaakt om
den grijsaard aan te grijpen, zoodat er voor
deaen aan geen verdedigen of ontkomen meer
te denkeD was.
Maar Peter dacht er niet aan om te vluch
ten. Hij was een stoere, sterk gebouwde jon
gen voor zijn leeftijd, cn hoe jong ook, zijn
spieren waren gestaald door arbeid en in
spanning.
„O, Heer Almachtig, sta mij bij opdat ik
grootvader redden moog en onder 't sta
melen dezer diep uit het hart gewelde kinder
bede, hief hij den hooivork op en bracht hij
den beer daarmee zulke geweldig slagen op
den kc-p tee, dat deze begon te duizelen, den
grijsaard los liet en met open muil en uitge
strekte voorpooten op den kloeken knaap toc-
wnggelde,
„Heb dank. o goede God !V juichte de stoere
jongeö, loen hij zijn grootvader ontzet zag,
en'uiet volle kracht den hooivork aangrijpen-