Niet meer de jongste.
FEUILLETON,
's Konings Petekind,
(gen. Vóór zij echter naar beneden ging, zei
(Zij nóg oip waarschuwenden toen tegen haar
broertje en zusje:
„Denk er aan, dat jullie or geen woord
Joiver spreekt! Als Tante Agnes het vertelt,
moeten we heel verbaasd doen."
„Waarom?" vroeg Flonrie.
„Daar heb je niets mee te maken. Denk
er aan, dat je geen woord zegt, of ilk zal het
!je betaald zetten."
En Florrie, die bij ondervinding wist. dat
jMargot haar bedreigingen ten uitvoer bracht,
'knoopte ze in haar oor.
Na een paar dagen verscheen Eis je, die
:Hog eng bedroefd was over het afscheid van
[haar vadeT, in haar nieuw tehuis. De pracht
[der omgeving overstelpte haar en hoewel zij
jdoor Tante Agnes en Oom Karei heel vrien
delijk ontvangen werd, voelde zij zich tooh
[niet op haar gemak. Tot overmaat van ramp
[mocht Flipje niet vrij door®het huis rond-
[loopen, zooals zij godaoht,had en deed zijn
[verbanning naar de keukenafideeling haar
'veel verdriet.
Eerst konden de kinderen niets uit haar
[krijgen. Zij was slil en lusteloos, zoodiat Tim
[verklaarde, dat ,>hct nieuwe nichtje een
«raai kind was".
Margot behandelde haar uit de hoogteen
[Florrie, die bang was voor haar zusje, deöcf
tel haar best onverschillig tegen haair te zijn.
Elsje zelf had misschien ook schuld
piet vreemde harer omgeving en haar vor-
tdrief maakten haar verlegen en stil. Hoe het
[zij, na twee of drie dagen werd de verhou
ding wat beter en op den Zaterdagmorgen,
dat zij '3 middags naar het wassenbeelden-
!«pel zouden gaan, verheugde Elsje zich wer
kelijk op hun uitgangetje.
(Wordt vervoigd.)
door gERMANNA.
t Was' 's avonds na het eten. De ronde
tafel in de hui-kamer lag vol boeken en
schriften. Gezellig zong het theewater in
moeders hoekje bg de theetafel, waar ook de
groote naaimand stond- Maar moeder was er
nog niet Klein zusje wa3 zoo onrustig; ze
kon niet in slaap komen en nu bleef moeder
beven bjj haar.
„Hè, zoo vervelend," bromde Frans, ter-
wjjl hq op zjjn griffel zat te bijten; ,,'k be
grip niets van mijn somman. Tc Wou dat
moeder maar kwam!"
„Zal ik ze je uitleggen?" vroeg Lize be
reidwillig en ze schoof haar atlas al op zij.
„Nee, moeder moet t doen; jij niet,"
dreinde Frans.
„longen, wees niot zoo flauw!" Tom, de
gymnasiast, sloeg over de tafel mot zjjn
liniaal op Frans' sommenboek. „Anders zal
ik je eens tot do orde roepen, hoor!"
„Toe, schei jullie nu uit! Ik l:an mijn
hoelri niet bij dit vers houden, 'tZijn zeven
coupletten en ik ken er nog maar één van,"
zuchtte Riek en hield allebei haar ooren
dicht
Op eens stond Frans op, en liep naar
de deur.
„Frans, waar ga je heen?" vroeg Truus.
„Moeder halen," klonk 't half schreiend;
„moeder is lang genoeg bij die vervelende
zus geweest; moeder moet nu bij mij komen."
Voordat Frans wist, wat er met hem ge
beurde, zat hij alweer op zijn plaats, vast
gehouden door Tom's stevige handen.
„Dat zal je wel laten! Je blijft bier; je
behoeft moeder niet meer drukte te geven
dan ze al heeft."
„Je bent net zoo'n jaloersch moeders
kindje", riep Truus er tussohendoor; „je
moest je schamen!"
„Verleden jaar, toen zus er nog niet was,
hielp moeder me altijd; ik wou, dat die ake
lige zus nooit gekomen was," klonk 't boos
terug, afgebroken door snikken.
't Geheelo kringetje om de groote tafel
was een oogenblik stil van schrik over zco'n
wensch. Wou Frans dat zus, 't kleine, schat
tige ding, dat ze voor nog zcoveel niet zou
den willen missen, maar nooit gekomen was?
0, hoe kon hij zóó iets zeggen!
„Zal ik haar dan maar weer meenemen?"
vro6g een bibberstem bij de deur en daar
stond de goede, oude baker, die, als zjj
in de buurt was, graag nog eens bij moeder
kwam aanloopen
De kinderen, die haar niet in huis had
den hooren komen, keken, alsof ze hun oogen
niet konden gelooven, dat baker daar juist
zéó van pas verscheen.
,.Zal ik haar dan maar weer meenemen?"
vroeg 't oudje nog eens, met een knip
oogje nu tegen de grooteren, en ze zag
Frans aan, die een gezicht had. zoo zwart
als een onweerswolk. „Dan ben jij weer
moeder? jongste kindje, 'k Geloof, dat je
dat we' graag wou!"
Fi'sns knikte wel vier-, vijfmaal achter
elkaar zonder zich te storen aan de ver
ontwaardigde uitroepen, die van alle kanten
weerklonken.
„Neem haar maar weer mee," zei hij
toen. nog heel knorrig, lei zïn armen op
de tafel en liet er zijn hoofd op rusten
om do booze blikken niet te zien, die hem
door de anderen werden toegeworpen.
Zachtjes schuifelden bakers voe'en slof,
slot door de gang; de treden van de trap
kraakten, terwijl baker langzaam, heel lang
zaam, voetje voor voetje, naar boven ging.
Frans deed als t ware iederen st
haar mee. 11
Hevig klopte zi n hart. Iedere stap
baker dichter bij de kinderkamer,
zusje was, zusje, die ze weer m: r
nemen
Of Frans er dan spijt van had,
daar zoo dadolijk in toegestemd had n
0 beden neen. Hij vond 'tbest, b<
zelfs; hij was er blij om! Nu zou
!immer= voortaan weer veel meer li 1
hem hel benEn tóch, e;
Frans kreeg 'tvreeseirjk warm
oauwd zoo met zijn gezicht op zijn
maar hij durfde oiet opkijken.' Ze J
3'i.emaal zoo stil. Dat vond hij to 1
niet prettig
Voorzichtig verschoof hii een
gluurde toen eventjes met één oog o
mouw.
Alle vier zaten ze ijverig te
Niemand zag op.
Eeveti was 't ook zoo stil. Daarr
zusje aldoor geschreid, maar nu
je geen geluid. Zou zou bak<
schien al met haar wig wezen?
Frans schrikte geducht van i
daehte Hij spande zich in om toe
gced to luisteren. Neen, 'twas er
stil o zoo stil. j
Eaker. die zoo ongemerkt was gt
was zeker nu ook weer zoo on;
weggegaan met zesje.
FTao1 werd nog warmer dan hij
Of hjj 't wou of uiet, hij kon er ni
doen: telkens zag hij zusje vóór zie
als ze vroolijk kraaiend in haar w
en met haar handjes in zïn haar
Dat was altijd zyn vaste spelletje mi i
's ochtends vroeg, als hij bij vader e
der op de kamer kwam.
Fn dat zou nu nooit meer gebeuren
Dikke tranen druppe'den op de
van Frans, blouse, op 't tafelkleed
't Sloeg half acht
„Kom Frans, naar bed," zei Li
opgewekt, alsof er niets büzonders j
was. „Ga gauw vader goedennacht
dan zal ik je naar boven brengen.
Je sommen komen morgenochtend i
terecht."
In een oogenblik bad Frans zich 1
stoel laten glijden en was naar d
gehold. Vóórdat Lize hem nog had
volgpr. was hjj al weg. naar vaders
Hier snikte hü zijn verdriet uit en wa
niet tot bedaren te brengen.
Vader nam hem op zijn knie, ma
niet uil zijn verhaal wijs worden, tot'
kwam en van bakers hezoék vertel
„0. jij kleine, domme Frans," ze
Een vertelling
OTTILIA WILDEEMÜTH.
Do kertk was uit een de laatste tonen der
klok, üfle ook tot ju;», oor van den aranen
Willem doordrongen, waren weggestorven.
[Won had het venster in zijn kamertje ge
I opend, om de zachte, heerlijke lentelucht
toegang te vcrl n; een meisje uit het
j armhuis had hem in een gebroken kan iet je
•een nuiiker van gele violeii eD witte blo^m-
Ipjee gebracht Hij merkte dit op en het wius
hem, als verheugde hij zlcih, dat hij nog
leefde.
Daanop tra>d die oude leeraar binnen; deze
i bracht hem ernstig onder het oog, aan welke
jzware zonde hij gehoor had gie-gevem en yoor-
inomcna was geweest oan ton uiitvoor te
brengen.
„Zeker, het was niet goed/' stemde Willem
toe, „maar ik ben ook zoo vertaten op de
.wereld geweest. Iedereen ze>ide, dat het innar
[beter zou zijn, als ik dood was; en als ik hun
verweet, dat zij mij het leven zoo zuur maak
ten, lachten zij mij uit en riepen spo*tenii:
tjg& naar je peet, naar den koning, die zal
.sedht in 2jjn schik zjjn, als hjj zijn mooi pe
tekind bij zich heeft I" En ik heb eerst naar
hem toe willen gaan,'' bekendte Willem in
"vertrouwen aan den lceraar. „en iit wilde
hem allee zeggen en ik dacht. misschieD zal
hjj mij willen helpen, al was het maai mot
nog zoo'n goudstuk om daarvoor gereedschap
to koopen, den had ik werk kunnen krijgen
lij den sflborweg. Toe® ik echter aan zijn
paleis kwam, iaohten mij de soldaten en de
lakeien uit, en dJreven den spot met mij en
zea^en, dat ik een pak slaag kon krijgen;
toen heb ik het niet meer geprobeerd."
„Daarvan heeft uw peet, de koning, niets
geweten", zeide glimlachend de oude
leeraar, ,,en al kon hij ook kennis dragen
van al het leed, dat er in het land geleden
wordt, zoo zou hij toch niet kunnen hel
pen, al is hij ook de koning. Maar gij hebt
een Vader in den hemel, die rijk is boven
allen, die zich uwer niet schaamt, dien kunt
gij uw leed en jammer klagen, en als hij
u arm laat blijven op aarde, is het slechts
opdat gij u dien schat zoudt verwerven,
welke alle aardsche schatten in waarde te
boven gaat."
Het duurde lang eer de arme Willem in
zag, welk een blijde boodschap dit was.
Meermalen had hij er van gehoord, maar
nooit was het hem duidelijk geworden, dat
zij ook tot hem was gericht. Toch, aan den
avond van dien dag verhief hij zijn hart
tot Hem, wien niemand tevergeefs aan
roept, en toen hij op zijn armoedig leger
insliep, arm, misvormd, eenzaam als te
voren, sluimerde hij in met het zalige vre
dige bewustzijn, dat een eeuwige
over hem waakte.
Tot de vele menschen in het sta(
heden over Willem gesproken hadd
hoorde ook Emma, de dochter van
gemeester. Haar vader had diep
den met den armen jongen en nam zi
hem nu en dan met tuinwerk wat t
verdienen.
„Ja, het is wonderlijk verdeeld
wereld, zeide hij, ,,als ik bedenk,
op denzelfden dag als die arme sti
geboren zijtWat ie de een toch m
voorrecht dan de ander 1"
Ook Emma vond dit vreemd en
lang nadenken over Gods verborgen
eer zij bevrediging vond door de ge^
dat Hij door de mededeelzaamht
menschen gelijk wilde maken, wat
baar zoo ongelijk was.
Aan den avond van den volgend
zat Willem op de bank voor het ft'
geheel alleen. De menschen waren v
lijk voor hem geweest, de leeraar bi
weder bezocht eD de vrouw van den
had hem eten gezonden, anderen
hadden hem werk beloofd. Hij was
baar voor al die welwillendheid,
zou gaarne weg hebben gewild na
andere plaats. Hier schaamde hij zi
meende, dat hij er door iedereen op
zien zou worden, en vreesde, als h
ste medelijden voorbij was, tot sp
straatjeugd te zullen zijn.
(Wordt vervo