In Hanneke's Schooltasc e!
FEUILLETON,
's Konings Petekind,
I I I
.weinig op proef gesteld, daar zij zicb altijd in
aonniee liefde gakoesterd had.
Weldra stond er een warme hop bouillon
vóór den zieke en terwijl de bouillon afkoelde,
'ging Elsje naast baar vader zitten en vertelde
hem haar avontuur.
„Het kwam zoo. Vadertje," begon bet hind.
„Ik nam Flipje mee uit. omdat bij dat zoo
'graag wilde, bet domme, kleine ding" (Flipje
.kwam in dit oogenblik naderbij bij wijze van
iprotest). „Hij worstelde ziob los uit mijn arm
ien kwam bijna onder een auto. Ik liep hem
achterna en kon hem nog net redden, maar in
bet eerste oogenblik dacht ik, dat de auto ons
beiden verpletteren zou
De dokter -ontstelde hevig. „Elsje, kind. boe
kon je zoo dom zijn!" zei bij ernstig „Jo mag
;5e leven niet zoo roekeloos wagen, 't Zou toch
beter geweest zijn, dat de hond duizendmaal
overreden was dan jij eens."
„Eenmaal zou genoeg zijn geweest. Va
dertje", antwoordde bet kind humoristisch
„Maar bef liep gelukkig nog goed af," ging zij
'.voort „Drinkt u no uw bouillon, dan zal ik
verder vertellen."
Dokter Dwars gehoorzaamde zijn dochtertje.
„Heb ik bet goed klaargemaakt. Vadertje?"
'vroeg Elsje. „Juffrouw de Vries (de hospita)
bepft me gezegd. hoe ik bet doen moest en ik
heb er zóó miin best op gedaaii
„Het is heerlijk. Elsje." klonk bot antwoord.
„Ga nn voort met je verhaal."
En Eteje vervolede:
„De dame. die Flipje en mij bijna overreed,
.ïiet baar auto stoppen om te zien, of ik mij
•bezeerd bad. Zij was erg vriendelijk en omdat
5k nogal geschrikt was, zei zij, dat ik in de
auto moest stappen en zij mij thuis zon brengen.
0. het was net een mooie droom, maar bet al
lermooiste komt nog: zü kent u, Vadertje, en
sal ons komen opzoeken!"
„Kent zij mij. Elsje?"
Hef bleeke gezicbf van den dokter werd plot
seling rood Hij wilde niet. dat één zijner vrien
den nit de dagen van voorspoed zou weten,
;hoe armoedig hij bet in zijn tegenwoordige om
geving bad
r,Hoe beet zij?" vroeg bij.
„"Dat wilde zij niet zpggon." antwoordde Elsje
„maar zij zei. dat zij n in deri goeden ouden
lijd gekend bad en dat zij u gTaag wilde helpen,
als u niet
Elsje aarzelde even.
„Nu kind. vooruit er mee!"
„Als n niet te trotsch was om Hair hulp aan
ie nemen
Het gelaat van dokter Dwars betrok.
,Jk wi] gppn liefdadigheid." zei bij.
„Nee Vadertje, dat weet ik. maar n wilt een
beloerde band toch grijpen, is bot niet?"
Etele's stem klonk zacht en overredend. Er
kwam geen antwoord, slechts een zucht.
„Ziet u," ging hot meisje voort, „u zon alles
kunnenterugbetalen, als n weer beter was."
„Ja, als je het zoo opvat! Je bent een ver
standig klein vrouwtje. Hoe zag die dame er
uit?"
„Zij was mooi gekleed en bad grijze oogen,
grijs haar en een kleur."
Plotseling riep dokter Dwars nit:
„Ik weet, wie het is. Elsje! Een nicht, me
vrouw Tobias en zij komt mij dus opzoeken!
Nu, ik ben niet erg op haar bezoek gesteld!"
„Vindt u baar dan niet aardig. Vadertje?"
„Nee Elsje, en daarvoor heb ik mijn redenen.
Maar nu zij eenmaal komen wil, moet ik haar
wel ontvangen."
Elsje's vreugde was getemperd cn baar avon
tuur kwam haar nu volstrekt niet belangrijk
meer voor.
„Ik begrijp niet, waarom u haar niet aardig
vindt. Vadertje. Zo was toch housob erg vrien
delijk."
„Och kind, ik wil bet je wel verteTlen. Ze
heeft mij indertijd ervan beschuldigd, dat ik
een wissel van haar vader vervalscht had. ter
wijl ik bij hen logeerde. Ik was in die dagen
een groot vriend van baar jongsten broer. Haar
beschuldiging wierp mijn toekomst omver en
ik ging naar het buitenland om daar een nieuw
leven te beginnen. De zaak werd wel niet ver
volgd. maar zij heefi mij toch vee! kwaad be
rokkend.
Mijn ouders stierven kort nadat ik bet ouder
lijk huis verlaten bad en daar ik geen broers o!
zusters bad, stond ik alleen op de wereld. Ik
trad in het huwelijk met de liefste vrouw op
do wereld en zij was alles voor mij." Bij deze
woorden hield dokter Dwars oven crp.
„Vellelt u verder, Vadertje," zei Elsje; „u
hebt mij van die dingen nog nooit gesproken
en ik mag toch alles weten. Ik ben immers uw
eigen klein, dochtertje!"
Er kwam oen vreemde uitdrukking op het ge
zicht van den dokter en bij opende zijn lippen
alsof hij sproken wilde Hij sloot ze echter weer
en bleef zwijgen.
„Ik won, dat ik mij Moeder herinneren kon,"
zei Elsje even later. „Lijk ik op haar, Va
dertje?"
„Nee Elsje De woorden kwamen er aar
zelend uit, „maar laten we daar niet langer
over praten. Nadat ik baar vorloren had,
scheen bet leven mij ondraaglijk."
„Maar u hadt mij toch, Vadertje!" rlop Elsje
bijna jaloersch uit.
„Jij bont mijn ecnigp troost geweest. Elsje!
Ben jc nu' tevreden?" klonk bet liefdovol.
En Elsje was tevreden.
Na een korte pauze ging dokter Dwars voort:
„Na naar dood verlangde ik naar mijn vador-
land terug en zoo kwam ik bier mei jou, een
klein meisje van nauweliïks drie jaar. Tk was
er niet op gesteld met mijn oude vrienden in
aanraking te komen, want de valscbe beschul
diging van mijn nicht hing nog.als een don
kere wolk hoven mijn leven Zoo komt bet. dat
jij en ik. mijn lieve Elsje, zoo'n eenzaam leven
leiden, maar ik geloof niet, dat je er oude
loden hebt, is bet wel. kind?"
„Nee Vadertje, heelcmaal niet. omdat
had Maar nu mag u niet meer praten;u
doodmoe," zei de kleine verpleegster e
sprak de waarheid.
(Wordt vervolg
door C. H.
zij uil
Op don rustige® landweg, langs welken Ire<
neke eiken morgen naar school ging en na
ren weer terugliep, kwam zij maar weinig
schen tegen. Zij wist altijd precies, of ze t
of laat was. Kwam zij 's morgens vóóv Oc
hooge bruggetje over de wetering deD ba
tegen, dan moest zij flink aanstappen, al
niet te laat wilde komen Had de ontmoi sn
echter een eind verder plaats, dan had zij
allen tijd En kwam zij op baar terugweg
hetzelfde bruggetje meneer van 't Hof U
die eiken middag uit do boterfabriek naar
stadje terugkeerde, dan was zij laat on wis t
dat haar moeder al naar baar zou uitki "h
Was zij echter de brug reeds een eindje vo
on riep meneer van "t Hof baar dan pas
vroolijk: „Goeien dag, Hanneke!" toe, dan
zij, dat zij vlug had aangeloopen en Moede
haar binnenkomen verbaasd opkijken en
gen zou:
t
tel
„Dag kind! Is H al zóó laat?l"
In het stadje, waar Hanneke school
liep zij het eerste gedeelte altijd met een
kameraadjes naar buis. Deze waren echte
lang thuis, vóór zij op den landweg kwnm
hunner moest baar kant nit wat eigenlijk
saai voor Hanneke was. Maar Hanneke
zicb daarin te schikken en stel do rich sch
loos door onderweg altijd va.n alles te sp>
Nu oens was zij een natuuroudcrzo*kster.
dwars door de binnenlanden van Afrika
cn natuurlijk met allerlei denkbeeldige moe^
heden te kampen had. Dan weer maakte zij
voetreis door Europa Het wit-eeschildi
hooge bruggetje over do wetering was. dar -i
St.-Gothard Wat liadt je van daaraf con pn
fig uitzicht over de lage landen! De wet
was de Rijn, welke hieT wel niet veel op
bergstroom geleek, doch dat moest bot nati
lijk voordellen.
Ja. Hanneke had een levendige verheel
kracht on Moeder noemde haar vaak „dr
stertje." *s Zomers zat zij het liefst op
grooto hek. dat naar de weilanden achter
hoeve toegang verleende, in een sprookjes!
te lezen Maar daarvan wilde ik jullie van
oteenliib riicf vertellen.
Tk wdde je eens een kükje in haar sch
lasoh. die zij in de hand drnpg.' laten neme
je vragen te luisteren naar cte fijne stemm.
die daar binnen op zekeren dag aan het w<
cl
ik
Ik.
1
V
Een vertelling
van
OTTILIA WILDERMÜTH.
t»u.
Zoo verlaten echter als op 'dezen Pinkster
morgen had de arme Willem zich nog nooit
gevoeld: hoe srhnnnpr de zon scheen, en hoe
luider de leeuwprïkk"p znn<rpn. des te droeviger
werd Mi te moede BMdon had hij niet geloerd
Eens, toen ziin moedei* sterven ging. had zij
tot hem gezegd: „O. Willem, wij hadden meer
aan God moeten deek<m T>:■, maar. dan zal hij
ook voor e zorgpof" *f«ar Mi wist mets ander»
dan een „Onze Vader" op te zeggen, en nie
mand hllee het vonkje aan, dat destijds had
geelommen.
Hij had in do laatste dagen niets verdiend;
een ordentoüïk pak bezat Mi niet: een oude
blanwe kiel was al wat bij bad en daarmee
schaamde bij rich op een feestdag langs de
straat te gaan Lang reeds droeg hij een diiis-
i tere gedachte met zicb om. bij wisf niet meer
wat hij moe«t aanvangen en wen^ehte maar dat
hij ver weg in een vTppmd land was.
Langs den weg. dien hii ging. stonden boo-
men. ja, vele hoornen, groot en klein, hoog en
lang. en toen klom hii over oen heining, en zno-
kwam bij in den „tuin van de herborg „In den
Arend". DaJ, was een schaduwrijke, tuin iet
meer sombere tuin Tn het midden stond een
oud steenen hujsie. waarvan men elkaar allerlei
vreemde en akelige gesobirwteriïfyspn wist te
vertellen. Daaraan dacht Willem echter niet.
Hij wist niet. dat zich hier nog een ander
vreuo-dploos hart bevond, alleen en droefgeestig,
fprwiil de morgenzon helder strsaldp uit den
blauwen hemel. Dat was de oude Muller. 6de
vader van de herbergierster, en hoewel het
hem niet zoo slecht in de wereld ging ate den
armon Willem, zoo meende hij toch. dat er
voor hem geen vreugde moer op aarde be
schoren was.
De oude man was. sedert kort stokdoof go-
worden. Het vroolï'ko gezang der vogels, het
aardige gekpnvel zijner kleinkinderen, de luide
gesprpkken in de gelagkamer, dat alles bestond
voor hem niet meer. dus hoorde hij ook niet
meer de tonen der kerkklok, de vTome gezan
gen, de ernstige en stichtelijke woorden van
den ouden leeraar.
Toen was er een groote zwaarmoedigheid
over hom gekomen en een wrokkende wrevel
zijn gomoed binnengelopen Als men lachte,
dacht hij. dat men hem bespotte: als men sa
men sprak, morde. hij. dat niemand de moeite
nam hem het gesprokene ovpr te brengen, en
zoo was hij heden, toen de anderen zich voor de
kerk gereed maakten, wrevelig alleen den tuin
ingegaan „Waarfoe ben ik nog op de wereld?"
bromde bij in zirh zalven. ..ik kan nipmand
me^r helpen en niemand beeft mij noorlig'V.
Daar keek bij on en zag met niet woinig ver
won doring. dat Willem zich In den tuin be-
vond Wat deed die in den tuin? Daar y>e! niets
te stolen en voor sooner bij wiet, had de arme
t sn
Willem nog nooit gestolen. Weldra zag bij
Willem in den zin bad. toen bij een tou
voorschijn haalde, aan bet eene eind een
maakte en hpt vervolgens aan een boomtak
bond Jutej had wte ongelukkige een steen
den boom gebracht, om wie weet welk
boozp daad ten uitvoer te breugpn. toen pk
ling de oude man tot besef kwam van
dreigend gevaar en bij met een luiden schre
„Hou-op!" z'cb op den jongeling wierp en
vast hield Eerst worsteldp Willem nog.
zicb aan den grepp zijns redders te onttrek!
maar deze pakte hom met biina jeugdige krf
vast. en liet hem niet eerder los. voordat
hem goed en wel in veiligheid zag in zijn ei
woonvertrek.
Daar zat Willem nu. treurig met geV<
hoofd. Hii schaamde zich over ziin zwak!!
en vreesde, dat men hem nn no# veel ffl
beknotten zou.
Dat was echter bet geval niet. Allen
voelden, dat zij voor een deel schuld had
aan Willoms voorgenomen misdaad. Wie
hem de hand gereikt en mot welwillentÉ
bulu geboden?
„Do arme kerel!" hoorde men thans
nigeen cp medelijdend:® toon uit-oepen.
ik dat geweten had, zou ik hem wel m
hebben laten werken!" „Mijn onderg*
rakker van een jongen heeft hem vroc
uitgc'aoben, hii moet me weer bet. art t
ben om zoo iets to d >cn!"
De dokter liet Willem in zijn bed io
armh ris trongen on joeg nieurwsgierij
uiteen,
(Wordt vervolgd