Wie het eerste brood
gebakken heeft.
Voor Simon.
Vader's terugkeer.
ANEKDOTES.
CORRESPONDENTIE.
üjr is, aooals ik. "Maar ziel u, viascueu-kGiiiiL-j,
toch doe ik liet met liefde. Want de visschon,
tide dicht bij hei strand zwemmen, sijii ruijü
«n$ge vrienden op aarde 1"
„Dan 2uit ge van nu af aan „de vissdion-
Vrioad" beeten," sprak de rissoban-konia^
-vriendelijk. Zwem nu maar naar jo but terug;!
JEn geloof me, je zult bet nu gemakkelijker
krijgen, je zult niet meer op je gebrekkige voe-
ïen zoo'n grcote wandeling behoeven te doen.
Kijk morgen, als je opstaat, maar eren buiten
'de deur van je hut, dan zul je wat zien
Meer zei de visscben-koTiing niet; hij knikte
adleen nog even met zijn kop en zwom toen
Weg met zijn gevolg. En de man zwom woer
waar zijn hut terug.
Maai- o, wat wa3 bij verheugd, toen bij den
Volgen-den morgen do deur van zijn hut opende,
want daar zag hij een kleinen berg van gouden
zilveren viscb-Rohubben en daar tuasóhen
SÜonken groote parel?! Nu was de anue, kreu-
öflü? man op een? heel rijk geworden!
Maar in zijn rijkdom bleef bij toch even mild
toor de visscben, als toen hij nog arm was,
ja, nóg milder, want nu gaf hij den visschoa
•lies, wat zij gTaag lustte, en hij voederde ze nu
tweemaal per dag. zoadat de vieechen weldra
•oo rond Werden als tonnetjes.
£00 bleef de man de vriend der viseoben
tot aan zijn dood En op den dag, dat hij zijn
«inde voelde naderen, vermaakte bij zijn schat
ten aan iemand, dde ook van de vissohen
hield, maar, of zijn opvolger óók den visschen-
koning sprak en den naam .vissoken-vriend
te»€ïg, dat vertelt bel sprookje niet
TANTE JOH
Wie het broodbakken uitgevonden heeft
weet men niet, doch het is gemakkelijk uit
te maken dat reeds de oude Egyptenaren
cd Assyriërs het brood gekend hebben, al
xal ook het voedsel» dat men toen brood
noemde, door ons nM daarvoor gehouden
worden, want het bMb>nd uit een mengBel
van meel, olie en kr«i en en was zeer ge-
aocht, jSk,zelfs ooonittterlijk bij alle maal
tijden.
De oude Grieken hebben het eerst het
brood samengesteld zooals wij het kennen
«n bereiden. Naar men vertelt, zou een
nlaaf uit vergeetachtigheid het overgeble
vene van een schotel meeldeeg in een aar
den pot dagen achtereen hebben laten staan
Toen hij het deeg eindelijk wilde weg
gooien, werd hij bijna op heeterdaad be
trapt Dit angst voor straf gooide hij er
daarom versch meel overheen.
Wat stond hij echter verbaasd te kijken
"toen al het deeg bij het mengen plotse
ling aan het rijzen en gisten ging. Zijn
meester en diens gasten ware zeer tevre
den over het luchtige, lekkere brood, dat
uit het zoogenaamde „bedorven deeg"
entstaaD was.
Zoo was het eerste goede brood in de
Wereld gekomen en in heel Athene was men
er zóó mee ingenomen, dat zich daar spoe
dig broodbakkers neerzetten. Weldra ver
meerderden de broodsoorten en het duur
de niet laüg, of het brood van Athene werd
voor het beste in geheel Griekenland ge
houden
iljje alleraardigst duifje
Komt fierljes aangestapt,
Set helderwitte kuifje
Recht keurigje3 gekapt.
„Zeg lief en best kornuitje,
Wat ben je schoon en net!
Ik zie je veerenhuidje
Is waarigk niet gesmet
Et; toch valt er vee! regen
En zfjD er plassen groot...,
J« komt van vuile wegen.
Vol modder ligt de goot...,
Ik zou dus gaarne weten
Hoe jij zoo schoon nog bent,
Ik heb vol slik gezeten
En ben toch 'n gruote "«nf.
„Mgu aderliefste jongen",
Sprr.'t fier mjjn duifje toaa,
„Ik heb niet wild gesprongen,
„Xocals ik jou zag doen".
„Ik trappeld' in geen piassen,
Tot hoog op 't water spoot,
Ik maakte geeu grimassen
Bij 'q overvolïen goot.
Ik ging mij niet verschuilen
In 't natte, lange gras,
Ik speelde niet in kuilen.
Waar 'i rand slechts modder w»?.
den jö dus gaarne netjes,
Mr'n kleine, beste maat
Maak dan geen wilde pretjes
Op 'c vuile, vie2e straat".
Ia 'i kleine huisje aan het duin 1
Zit bg het knappend vuur
Een jonge vrouw met zacht gelaat,
Die angstig telt, elk uur.
Een knaapje mager, bleek en loer,
Klimpt nu op haren schoot
En fluistert: „Moesje, wanneer komt
Nu vader met 2ijo boot?"
Eu aan het droeve moederhart
Ontsnapt een lange zucht
lerwjjl haar blik, onafgewend,
Tuurt op de grauwd lucht
„Ia, schat! wanneer!?" zoo spreekt zg thans.
„Al d'anderen zijn reeds thuis,
En vader zwalkt misschien op zee,
Nog uren ver - van huis."
Maar hoor! daar klinkt een forsche stap,
Eer blos kleurt haar gelaat.
Terwijl zij met een dank'brea blik
Het oog ten hemel slaat.
Zij haalt het knaapje naar zich toe
Er. breidt haar armen uit
Voor rader, die zrja vrouw en kind
Zoo innig thans omsluit
1 I
In bet kleine huisje asn hei duin"
Zit bij het knappend vuur,
Een blji gelukkig huisgezin.
Weg is elk angstig uur!
Een grappenmaker.
Voor eenige jaren geleden las men in een
der Engel sche couranten, de volgende adver
tentie
Indien er onder de lezers van ddt blad lie
den zijn die gaarne met de nieuwe uitvinding:
„om zoDder pen en inkt te sobrijven", wen-
sehea bekend te wonden, die gelieven bun
adres voor het antwoord op te geven, met
bijvoeging van zestig cents aan postzegels.
En deze grappenmaiker had er succes van.
Hij ontving een groote menigte brie/en met
postzegels voor het antwoord. En hoe luidde
dut antwoord, denkt ge
Och, 't was zoo eenvoudig mogelijk, want
in een der volgende nommers van het blad
adverteerde hij
„Om zonder pen en inkt te kunnen schrij
ven, bedient men 2ioh van een potlood".
Veelbelovend.
Op de school laat de onderwijzer aan eenige
jonge leerlingen een prent zien, waarop een
kat is afgebeeld.
„Welk dier is dat vraagt de meeeter.
„Nu jantje, welk dier Je kont 't toch
wel I"
Jantje blijft zwijgen en gaapt de prent aam,
„Wacht, ik zal den naam eens spellen", ver
volgt de onderwijzer„let nu goed op
K-a-t...."
„Poes" J roept Jantje triomfantelijk.
Mama „Zeg eena, Pieter verleden
was ik zoo in mijn schik, omdat je ncjl
één van de klasse waart, en nu ben jj1
echeidene plaatsen achteruit gegaan!"
Pieter: „Maar, ma andere mama'i *9.
dat plei&ier toch ook wel eena hebben
Het verst zien.
Drie jongens gingen op zekeren avoaj I
weddenschap aan, wie hunner het verat J
kon.
Jan „Ik zie den spits van den TJtr
söhen Dom".
Piet„En ik zie er een kraai op zittel
Klaas „En ik kan de Maan zien «nif
Maan ongetwijfeld het verst van
heb ik de weddenschap gewonnen, hè°.
i Piet en Jan „Hoe dom van on», dat|
l daaraan niet gedacht hebben''.
Een knaap zal voor moeder den melk
oven uat de keuken halen. Het vo
glijdt hem echter uit de handen en delj
breekt precies in tien scherven.
De moeder schiet toe en roept„wat|
dat nu?1*
„Precies 'n tiendeelige breuk, Moe" li
vat de guit.
Jan „Ik heb van mijn pa e&n horloge J
kregen dat zestien gulden heeft gekoat". f
Piet„En ik kreeg een horloge vat J
dat twintig gulden heeft gekoat"
Jan „Nu wat zou dat jou horloge 1
toch niet harder dan het mijne1*.
Mevrouw Pinlop staat hekoad!, <aJiój
een goede zijde te bezien. Hoe erg ze dit o
drijven kan, blijkt wel uit het volgende Er j
eens visite bij mijnheer Pintop. Eensklaps f
mijnheer Pin top do sigaar met het. bram
eind in zijn mond, geeft eaa gil en spring 1 j
voet hoog, maar mevrouw aagt vriendelijk a
lachend; „Hoe gelukkig lieve, dof i« feet j
gauw hebi gfflnerkl"".
Rechter: „Dus gij hebt uw kameraad opJ
openbaren weg een klinkondeu oorvijg gegtïj
Wat kunt ge als verontschuidigiog aanvoert^
Beklaagde; „Ja, niet u, mijnheer de
er was daar juist zoo'n prachtige echo'
Ingezonden door Dirk en Jaap
van der S oh ar re:
Moeder tot haar zoontje: „Kwaje jo:
gen, waar ben je geweest? Zeker weer p
vochten met den jongen van hierna*
Kijk eens, hoe je er toch uitziet. Ik
weer een nieuwen broek voor je moei'
koop en."
bontje: „Och moeder, wees u maar b!
dat het zóó Is. Ik denk dat dfe juffrouw vi
hiernaast een heelen nieuwen jongen
moeten koopen.
Wegens ongesteldheid van Me). KOOI
MANS VAN BOEKEBEN ditmaal ge
correspondentie en raadsels.
Wij hopen den volgenden Donderdag i
prijsraadsel» te kunnen geven.
OPLOSSINGEN OER RAADSELS UIT HE
VORIGE NUMMER.
1. Eendracht maakt macht
2. Hulpepaarbaztfc, hark. raap, laars, fck?
3. Alva, a, a, al, val, aal
4 E'e klank oa.
5. Fa, Nara, Ma. Panorama.
0. Om de bennen
7. Oorvijgen.