I 6ROOTMOBBEÜ, FEUILLETON 's Konings Petekind, liefkoosde Tommy, alsof hij zeggen wilde: „Anne jongen! Wees maar niet bang! Ik zal je den weg naar huis wel wjjzen!" Daar op begon hg luid te blaffen. Fn dit blaffen bracht één van de jon- gent van Njjvelt naar de plek, waar Tommy «as, Bart, zoo heette hij, kende de bosscben op een prik en had al geruimen t(jd naar Tommy gezocht „Hallo, kleine baas!" riep hij. „Ben Je verdwaald? Laten we maar gauw naar huia gaan. Hier Tommy, klim maar op mijn rug en we zjjn z66 thuis. Arme, kleine baas; wat ben je bleek!" Tommy dacht op dit oogenblik, dat het hem nooit meer zou kunnen schelen, al plaagde Bart hem ook nog zco erg, want hij was nu een redder in den nood en heel vriendelijk tegen hem. Eerst droeg hij hem op zjjn rug en daarna, toen Tommy er Bijna afviel, nam hp hem in zijn armen. Hij' was doodmoe, teen hij Oom Jan tegenkwam, die den kleinen jongen van hem overnam. O, wat zag Veldhoeve er nu gezellig nit: Tommy viel ie slaap, toen hij een boterham at, maar hij kreeg een warm-bad en" werd daarna in bed gelegd. Hij sliep aan ëén stuk door, tot den volgenden morgen. 2ijn tante zat bij zijn bed, toen hp wakker werd. „Tante, bent wat beter vandaag?" vroeg hij. „Ja vent Ik was zoo bezorgd ever je, dat ik er ziek van werd, maar nu ik weet dat je weer veilig bij ons terug bent, veel ik mij veel beter. Zie je, Tommy, als je niet gevonden was, bad ik het vandaag aan je moeder moeten schrijven. Denk een3 even, hoe bedroefd zjj geweest zou zjjn en hoeveel kwaad het je vader gedaan zou hebben!" Tommy was een week lang verkouden en hij kon piet naar buiten om te spelen, maar de tpd viel hem volstrekt niet lang. Hp maakte de pop weer heel en speelde Schooltje met Loetje. Hij deed erg zrjn best om minder aan zichzelf te denken en meer aan anderen. Toen de dag aanbrak, waarop Vader en Moeder hem omhelsden, waren zpo oudera heel blü, dat Oom Jan zei: „Jullie zoon is een brave jongen. Hp had Tante Bertha beloofd, dat hij zpn best zou doen gehoorzaam te werden en hij heeft flink zijn best gedaan." „Daar ben ik blij om, lieve jongen!" zei mevrouw De Wit, terwijl zp Tommy lief- koozend over zpn krullebcd streek. Éen vertelling door F. H. VAN LEENT. 't Was een nijpend koud Decemberdagje. De lucht, was ijzig, neveliggrauw, en er waa geen zon te zien. Et woei een snerpende oostenwind, die het rijp aan de ontbladerde twijgen vaster klemde. De velden en akkers waren met een harde ijskorst overdekt. Reeds vroeg in den namiddag was het duister ge worden, zoodat de lantaarnopstekers zich haasten moesten om de gasvlammen in de stadslantaarnen te ontsteken. In de huiska mer van den dokter verspreidden de gaslam pen een helder licht de koleD in den haard brandden lustig, zoodat er een aangename warmte heerschte. Aan het einde der kamer zaten de vijf kinderen van den dokter aan een ronde tafel rich te vermaken met het ganaenbord. Een geruimen tijd waren allen prettig gestemd tot Frits, de oudste van het vijftal, op eenmaal de dobbelsteentjes op den vloer wierp, zijn vierjarig zusje een klap gaf en de pepernoten in zijn zak stak. Marietje huilde van pijn en de anderen schreiden om het hardst. Grootmoeder zat naast haar dochter, de vrouw van dep dokter, te breien. Beiden zagen verschrikt op bij deze onigewenschte stoornis in hun gezellig samen zijn. Frits, Frits", riep mama hem toe, „zijt ge weer stout Kom, raap de steenen op en speel weer zoet met je zusjes". ,JZij spelen aiet zooals ik het wil", antwoordde Frits stujg, „en Doortje wint telkens den pot. Ik Bpeel niet meer Bij dit gezegde rees groot moeder uit den leunstoel op. Het was een merkwaardige verschijning, die vijf-en-zeven- tigjarige vrouw. Haar ovaal gezond gelaat droeg nog de sporen eener vroegere schoon heid, als was haar hoog en breed voorhoofd ook door diepe voren gegroefd. Een vriende lijke lach, het kenmerk van den vrede, ver helderde haar gelaat gelijk een zonnestraal. Hare gestalte was hoog en breed en weinig door de jaren gekromd. Haar schoon voor hoofd werd door een krans van sneeuwwitte haren omlijsd. Langzaam nadert zij de kin dergroep. Frits", zei de zij, „gij zijt de oudste en het is je plicht om de kleintjes prettig bezig te houden. Het past je niet om je kwaad humeur te toonen en ons allen verdriet aan te doen". „En ik verkies niet langer met hen te spelen", antwoordde Frits stuursch. „Raap de steenen op en verdeel de peperno ten die gij in uw zak hebt gestoken. Zij be- hooren je niet toe", he»rnam grootmoeder zacht maar ernstig. Frits wend zich van grootmoeder af en zwijgt. „Wilt ge grootmoeder stond en behoorlijk antwoord wat zij je vraagt 1" beval mama. ^MKlei deze roepstem bleef zonder gevolg, hardnekkig zwijgen en verroerde ^0$$ Intussohen was de dokter onge^t en nen gekomen. Met een oogopslag h|j® n> schuldige ontdekt. Met belangstelling Mijt hij.de beslissing af. Hij wist hoe lfcf!®? vrouw zijn kinderen had en eisohte, haar zouden gehoorzamen. Zoodra speurde dat papa hem gadesloeg, l, te weenen. „Frits'', hernam gro-y.*. j „blijft, gij volhouden mij ongehocir,^^ zijn Frits keerde ziin broekzakken^y. dut de pepernoten door de karoef-jj. Grootmoeder, wier gelaat zong en el kende, nam don knaap bij den arm hem bij zijD vader. „Gij moet hem d moeder", zeide de dokter, „want cihoc heeft u verregaand beleedigd. Lah-rirrei wel eens met,hem ofrekenen". en ziccr^ tot zijn zoontje wendend, beval hij ikjjB grootmoeder geknield om vergeving gen. Een oocenblik bleef de knaap rian voor zich rien, maar eindelijk bow^* knieën en stamelend vloeide het van:1^1 pen „Grootmoeder, vergeef het mij!*1.3 gij er niets meer bii te voegen, kind!^1® de diepceeriefde oude van dagen. I1 Frits nog al door zwijgen bleef, greepl0^ on willigen knaap bii den arm, braajftj naar de donkere slaapkamer, en lv-r zich te ontkleeden en naar bed te Den volgenden avond zaten allot] gezellig in de huiskamer bijeen, uit i?o< eo: jen, Frits. die in een hoek stond te schrc' fen had hem bevolen daar te blijven 'nl2J klokje van naar bed gaan geslagen eenmaal wischt de knaap de tranen eCQ wangen. Schoorvoetend treedt bii zijaB moeder ter zijde, hij slaat zijn armen t -I hals en onder een vloed van tranen. hij „Och, lieve grootmoe, wil het vergeven ik ben heel stout gewee?.( beloof u dat ik mii beteren zal". „E: woordde grootmoeder, „wilt gij uwe en uw zusjes eveneens gaan omhelzent vergiffenis vragen „Ja, lieve g-^ maar och, toe geef mij dan eerst ee zeg het mij dat u niet meer boos op „Doe dfcn eerst wat ik je gëvraa; art woonde grootmoeder „en kom dan mij''. Toen Frits aan haar verzoek Tar had en zij hem recht hartelijk omheU^j nam zij met Frits bij de kin-deren aai1^, plaats. „Weet ge wel", aldus begon spreken, „waarom je grootmoeder zoo meest handelen Niet alleen, omdat P. boos humeur getoomd heeft, maar oir JD je allen zoo innig lief heb en zoo gaar iukkig wenscht te zien. Eens 't fcA, Een vertelling van OTTILIA WILDERMÜTH. 1 Met den winter brak echter een treurige tijd aan. Het gelukte Piet met den basten wil zelden, Teel van zijn zomerverdiensten over te houden .toot de koude dagen; mollen, muizen, wezels en marters kropen in hun gaten en holen en zoo hield alle verdiensten op. Dikwijls heerschte er dan ook bitter gebrek in het armhuis, vooral daar de jongens grooter werden en grooter kieeren en boterhammen noodig hadden. Zij gingen dan met hun vader het bosob in, om hout te sprokkelen en dat in "bossen gebonden te verkoopen, een enkele keer werden ze voor oen boodschap gebruikt, dat gebeurde eohter zelden. De oude Muizen-Piet ging dikwijls zeer gedrukt onder de gedachte „wat er toch van al zijn zeven jongens worden moest"; hij had geen gold om ze een handwerk te laten leeren, geen vrienden en verwanten, die voor hen zorgen konden; en zich zeiven en zijn kinderen op te dragen aan den rijken Vader, die in de hemelen is en niemand verloren laat gaan. dat had hij nooit geleerd. Hij en zijn vrouw gingen sinds lang niet meer naar de kerk. „Zij is ziek", zei hij, ,,en ik heb geen jas", en zoo loefden zij van den (fag op den anders»» en dachten wellicht, dat de lieve God slechts voor de rijke menschen was, die in fraaie klee deren naar de kerk kunnen gaan Bijna de eertige kper dat hij Gods naam uitsprak, was, als hij aan zijn kleinen Willem dacht en zuchtte- „Ja. voor hem zou het verreweg het beste zijn, als de lieve God »hem tot zich nam!" Willem hoorde dat dikwijls, en niemand dacht er aan, dat zulk een woord het kind door de ziel kon snijden. ni. Het was nu bijna achttien jaren geleden, dat Muizen-Piet zijn woning onder den lindeboom had opgeslagen. De Pinksterdag was aange broken. Het wais een morgen zoo schoon en helder, als men slechts voor een feestdag wen- schen kon. De pinkster-anjelieren bloeiden en de meirozen keken tusscben het groen der heg gen uit. In de verte hoorde men nu en dan kerkklokstonen klinken. De kinderen kregen hun nieuwe kleederen aan en ook de moeders maakten zich klaar, om naar de kerk te gaan. Andoren, die geen behoefte gevoelden, om den feestdag te heiligen door zijn eerste uren aan God te wijden, trokken reeds vroeg de poort uit tot een pleziertochtje. Daar was er echter een. die alleen uitging, zonder dat iemand acht op hem sloeg Hij zag er niet uit als een kerkganger en ook niet als een wandelaar. Hij, drie cLaar zoo alleen liep, zoo ganswh ver laten van God en raensohen, als hij dacht, was, bet petekind van koning Willem en de* zooo van Muizen-Piet. Züd moeder was reeds tien jaren dood, de eenige, die hem op aarde Kef had geha-J g jaren geleden hadden zij ook hun vai graven. Voor zijn broeders was, zoo ge v zoo kwaad als het ging, gezorgd: de Michel was tegen een tegemoetkoming meente door een kleermaker in de leei men; Jakob door een schoenmaker; Fn. Linnenwever geworden en Piet, de sï boerenknecht Johan en Stoffel namen te i bet beroep van ganzenhoeder waar en e, buiten dien nog met de muizen vangst verdienen, slechts de arme Willem stond en was zonder beroep. Met zijn misvormd gelaat en ond-uideli stotter was hij overal in den weg gewes was naar school gestuurd, maar, i' meester had1 zich weinig om hem beko' daar de kinderen altijd begonnen te als hij lezon of een versje opzeggen geen ambachtsman had hem in de leer nemen: „hij zou de menschen laten 9cb'; als hij werk thuis bracht; verstaan doet' geen mensch on hij kan niet eens-good bi" Zoo lriet ra on hem in het armhuis en g&ï hem nu en dan als daggelder. Maar o^l zoodanig, hoewel hij sterk on vlijtig' men aan gezonde, goedgevormde Liejf° ;3 goed spreken kon-den, de voorkeur. Bü*| geen enkelen kameraad; 2ijn oudere brc^ waren het huis uit, de twee jongstan niet met hem te doen hebben, en als bij ziek en ellendig op zijn armoedig legt? hooide hij meermalen den vader van at' huis zfwe^n: „Nu. als dio niet meer op^r) zou er ook niet aan verlogen worden." 1 (Wordt vervol

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1922 | | pagina 12