KSeine Kleumhans. Oserers aan boord. Kleine Kleumhans, kleine Kleumhans, ja wat doet j' ook in de keu? ga naar Moeder bij liet vuurtje, daar ontdooit, zco'n Kleumhans gauw! Kleine Kleumhans, wit j' eeh afjielf kijk, ik heb ze in mqn jnamü ga naar Moeder met je appel, eet hem lekker uit je hand. Kleine Kleumhair?, 'k moet toch lachen, hen j' een jongen'? huil je nou? ga naar Moeder bij het vuurtjeV waag je niot meer in de kou! HERMANNS sterke pooten stevig aan. Daarna laat hij hem één of t.weo dagen in de zon drogen en hard worden. Vervolgens neemt hij wat steenen en vermengt die met modder. Dit. zijn zijn klinkers en zijn cement, die liet fundament moetori vormen. Als dit klaar is, gaat hij naar het boseh en begint aan een boomstam to knagen, daarbij een boom uitzoekend, die dicht bij zijn nieuwe woning staat, Eigenlijk hangt de plaats, waar hij bouwen wil, van de el *b£ niet aanwezigheid van boomen af. De bever zal dus nooit een huis bouwen, als er geen boomen in de buurt zijn en het verstandige dier knaagt den boom zelfs zóó door, dat deze vóór of in d<o richting van zijn woning neervalt. Dan knaagt hij de schors en de takken er af en sleept hem naar zijn fundament Hij geeft bij zijn bouwen bewijzen van groot vernuft, hecht het hout met modder a-a.n elkaar en stampt het met zijn pooten aan. Den ingang van zijn woning maakt hij onder het water, daar hij een goed denker is en zijn natuurlijke vijanden,, de ■wolven, hem zoodoende niot bereiken kunnen. Eenigen tijd geleden was er in den die rentuin in Londen een bever, die cfe alge- meenc belangstelling trok. In zijn hok was oen groote boomstam zóó geplaatst, dat het onderste gedeelte een eindje boven den grond lag om daarna schuin op te loop en. Het dier had daardoor wat te doen. Bevers zijn nu eenmaal zulke vlijtige dieren, dat zij kwijnen, als zij geen bezigheid hebben cn daarom maakten zijn oppassers zijn omgeving zoo natuurgetrouw mogelijk na. De bever werkt-e bijna een jaar aan dezen boomstam Bezoekers konden hem uren aan één stuk aan het hout zien Icna- gen. Zijn scherpe tanden beitelden net zoo lang aan den stam, tot deze van onderen heel dun geworden was en de wind den top van den boom heen en weer wiegde. Doch nu toonde het kleine dier een bui tengewoon verstand. Hij wist, dat hij ver genoeg gegaan was en dat, indien hij ver der knaagde, de boom kans liep door to breken en daarbij op hem te vallen en hem te kwetsen of zelfs te dooden. Toch denk ik, dat bet hem speet niet verder door te kunnen knagen. anderen keer vertel ik jullie van nog aTiderc werklieden onder de dieren. Een jonge beer, die bestemd was voor dan dierentuin in één der grootste steden van Europa, melkte de reis daarheen mot een Marineschip. Hij mocht vrjj rondlocpen op' het dek, daar hij nog niet gevaarlijk was en de manschappen speelden en solden met hem, alsof hij een jonge hond was. Het liefst vertoefde ons beertje in de machinekamer, hoe dichter bij liet vuur, hoe liever. Do nachten bracht lijj op het dek door hjj de wacht; hjj nam een bescheiden plaatsje voor lief, maar langzamerhand was hij hiermee niet tevreden meer en verdrong hjj de manschappen om zelf een gemakke lijke plaats te veroveren- Niet altijd gelukte hem dit echter, want Janmaat kwam hier tegen op, verweerde zich dapper en pro beerde den indringer weg te krjjgen. Op zekeren nacht werd het hem te be nauwd in de gemeenschappelijke slaapkamer en giug hjj een ander kwartier opzoeken. Plotseling hoorde men in de stilte van den nacht een vreeselijken kreek De beer was met behulp van oen kanon, waar hjj opge klauterd was, en één der hangmatten ge sprongen en dreigde den verschrikten ma troos, die rustig lag te slapen, te doen ^tik ken. Ook de kok ondervond, dat de vreemd soortige passagier vrjj lastig' was, want h$ stelde zich niet tevreden met honing en sui ker, die hjj soma als versnapering kreeg, maar als hjj de kans schoon zag, maakte hjj zich van de eieren meester, "die onder zjju bereik waren en hij hield niet op met smul len, hoeveel moeite men ook doen mocht om hem weg to krjjgen. Dit gelukte niet, vóór hjj verzadigd was. iZjjn gewone maaltijden hield hij met d« manschappen en zijn eetlust was vooral groet, wanneer er meelspijzen opgedischt werden- j .Zijn eigenljjke aard kwam voor den dag, toen het schip kaap Hoorn bereikte. Hier hooren de grocle zeemeeuwen thuis', die een prachtigen vleugelslag hebben van tien veiLi.&agv?n onder het groene gewelf, waar boven zich zulk een lioogen troonhemel verhief. Het werd door de arme mensohen als een bijzendor geluk beschouwd, dat dit zevende kind woidcr een jongen was. Van oudsher beeft namelijk in Zwaiben iedere vader, die achter el kander zeven levende zonen krijgt, het recht don koning te verzoeken, om peet over den laatsigoborene to zijn. Deze gunst dagteekent van \roegarn tijden, toen men bijna aanhoudend oorlog voeydo cn liet voor oen bijzonder geluk hield, een groot aantal zonen to hebben. De koning zelf hoort natuurlijk niet veel van zulke pele-kindoren. De zaak werdt eenvoudig nan den ambtenaar, wien zulks aangaat, be richt. Met toestemming van hoogerhond wordt de naam des konings ais peet in het kerkre gister ingeschreven on de gelukkige vader der zeven jongens, bekomt een louis d'or (een gouden Fransohe munt ter waarde van onge veer f 11) als peetgaschenk voor zijn jongste. Verder kan zich de koning mot zulke petekin deren niet bemoeien: hij doet het althans niot. Maar een louis d'or is voor zulke arme Meden reeds een mooie som, en het geldstuk werd door Muizen-Piet en zijn vrouw met groote blijdschap ontvangen. Zij hielden ook, wat bij geen dier vorige kinderen gebeurd was, een doopmaal, waartoe de vrouw vau den burge meester voor haar dool een mcoien, groeten koek bijdroeg. In de nieuw gemeubelde kamer der laatste sliep een meisje in een fraaie wieg: haór kind behoefde geen koning tot peet, het had grootmoeders en tantes en vrienden ge noeg, dóe het een welkom toeriepen in het loven. A3s de kleine Willem, hij werd naar zijn koninklijken pöet genoemd, niet het uitzicht had meegebracht op de koninklijke petegift, zou hij waarschijnlijk met weinig blijdschap zij a begroet. Hij deed zijn peet maar weinig eer aan. Wed konden de zes oudere zoenen van Muizen-Piet, Piet, Michel, Jakob, Frits, Johan en Stoffel, geen do minste aanspraak op schoon beid maken, maar zij waren toch tamelijk recht van lijf en leden cn konden ordentelijk spreken; 's kon'ings petekind eohler was met een hazen lip (d. i. eon gespleten lip) geboren, en hoewel het arme schaap can gevaarlijke op oratio moest doorstaan, kon hij toch, toen hij gooier word, ternauwernood verstaanbaar spreken. Andere kinder en^ 'dikwijls zijn eigen broers, lacht on ham uit, ads hij iets haastigs wil do zoggen, werd zijn spraak geheel belemmerd. Dan zoebt hij troost bij zijn moeder, dio hem alleen ver stond, on verborg hij luid weenond zijn hoofd, in haar schoot. Zoo was aam het petekind van den koning nu juist geen schitterend lot te beurt gevallen. Hot modelijden, dat door het veiiblijf zijner ouders in de open lucht was opgewekt, was 1 angzamtvhand weer overgegaan in de gewone onverschilligheid<Le familie Muizen-Piet richtte ziou, zoo goed het ging, in hot armhuis in, Piet hoedde de ganzen, ving mollen, muizen en, aks do gelegenheid zich voordeed, marters, en van de koninklijke petegift was reeds lang geen spoor moor te vindon. II. Men zegt, dat. vogels, dichters en jon/go meisjes het vurigst naar de lente verlangen cn haar het vroolijkst verwelkomen. Nu hebben de „Muizen-pietjes", zoo als kort heidshalve de heelo fajnili© genoemd werd, zoover ik weet nooit een lentelied gezongen en toch heeft zich. misschien geen voigel, geen dichter en geen meisje meer verblijd' dan zij., toen de eerste warme lentelucht de knopjes dor madeliefjes opende, en de eerste blaadjes aan do doornhcziestruiken te voorschijn riep. Want nu kwam ac feestdag van Maria-bood- schap en op dien dag zongen de jongens iu de benedenstad', waar Je meeste wevers wo nen, daar do wevers "van dien dag af niet moer bij kunstlicht werken. Op dienzelfden dag trok ook onder luid geroep on getoet, Piet, de ganzen-generaal voor de eerste maal do stad door, waar men hem uit alle hoeken en stegen zijn© nieuwe onderdanen tegemoet dreef. Hij wa~ ia zijn schik, dat Piet on Miehei reeds zoo aangekomen waren, dat zij hem konden helpen, en met den luiden roep ..Hiep Hiop de ganzen voortdreven. „Het iseen hcele toer', zeide Piet, terwijl hij met een Ixidenkclijk gezicht den vinger aan zijn groeten neus bracht, „een hcele toer om het goedje to wennen'", (dat is dikwijls ook bij dé mcnschen het geval), maar daarvoor kreeg hij dan ook voor het „wennen" een pond extra vcor iedere gans, en een poos lang had zijn gezin dan eenigen overvloed, want in hot armhuis waren zo wel onder dak, maar zij moesten zelven voor het eten zorgen. Bjj goed weer was het voor do jongens een genot, da delijk na schooltijd op de ganzenwei rond te springen. Wordt vervolgd.-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1922 | | pagina 13