VOOR DE JEUGD 1E-ID5CN DAGBLAD Avsto 1H2J I *t I lalil f iI?ïS jf*>j I êlaïS j latai lilti j lialS j i sg «■Xfij/* a "JL« s «A.»«JL« »jL? s ik.* t 'JL? s «A" i »A° t JL." t *Aj «A* e «X» s ♦jL«7«A>JL; a «JJ Ru's wensch. 53» Bonder&ag* 29 Becembsr. G>^9 9 o°o •V© door HERMANNA. „Nieuwjaar is in aantocht! Hoor jullie zijn voetstappen wel?" Luisterend hief Grootvader den vinger op, terwijl hij glim lachend naar het vnoohjke, om de open schouw geschaarde troepje jongens en meisjes keek. 1 De kleintjes zagen weifelend (naar de deur en de grooteren lachten, maar Groot moeder, dio midden onder 't jonge volkje zat te breien, knikte een paar maal ernstig en zei zóó nadrukkelijk: „Of ik ze hoor!" dat Guus en Joop, Eu en Marietje en Lena, die zooeven nog vol gekheid waren, op eens rustig werden. „Nieuwjaar kan zoo dadelijk hier zijn", vervolgde Grootvader„hebben we onze wenschen wel gereed? Jullie weet 't im mers wel dat op de grens van twee jaren do wenschen geboren worden? Wijze wenschen en onverstandige, goede en ver- koerde, groots, buitensporige en beschei- dene. Allo kinderen luisterden aandachtig. Kleine Greet stak haar vingertje op, als of ze op school was en zei met haar hel der stemmetje: „ik weet al een wensch: ik wou zoo graag gauw leeren lezen Guus lachte en riep: „nu, d<at 's ook een wensch Maar Grootmoeder streek 't kleine meis je over 't hoofd, ,,'t Is wat een. goede wensch," troostte zij. „Komt kinderen, nu zullen wc allemaal onzen wensch voor 't kornendo jaar uitspreken!" „Maar óén Grootmoeder vroeg Ru. „ik weet er wel twaalf!" .,Ik denk, dat je heole dozijn tot óén enkele begeerte terug te voeren zal zijn, mijn jongen," sprak Grootvader. „Laat ons maar eens hooren .,Ik wou graag, dat 't altijd mooi weer was. Nu ja," zoo verdedigde Ru zich, daar de andere kinderen begonnen te lachen, ,.hoe vaak heeft 't van den zomer niet ge regend juist als ik een prettig uitgaans- I plan had „Dus een vacantie zonder regen, ja liefst con heel jaar zonder die lastige, al je plezier verstorende regenbuien," zei Groot vader. „Verder maar!" „En dan wou ik altijd de hoogste cijfers op school behalen en alle spelletjes win nen en eiken dag volop lekkere dingen eten en en altijl mijn zin krijgen." „Je zdudt dus kunnen zeggen: ik wensch dat alles gebeurt wat ik prettig vind. Zie je wel Ru, dat je dus aan één wensc.h ge noeg hebt?" Ru knikte, maar toen hij daarbij Groot moeders blik ontmoette, kreeg hij een kleur en was maar Blij, dat Gro-j^vader den anderen naar hun wenschen begon te vra gen. Allerlei begeerten kwamen er nu aan 't licht, 't Was precies zooals Grootvader rt gezegd hal: goede en onverstandige wen schen, groote en kleine, wijze en dwaze, zooals die van 't kleine ijdeltuitje Dora, die sluik haar had en zoo graag een krul- lebol zou willen hebben, zooals de kinde ren ih boeken altijd bezaten in de groot ste verscheidenheid weerklonken ze door de ruime hal, waar 't haardvuur grillige schaduwen op de muren wierp. Grootvaar schreef alles in zijn notitie boekje en beloofde hun cfit een en ander to zullen voorlezen als ze over een jaar, bij leven en welzijn, hier weer samen zouden wezen. Welke wenschen dan wel in ver vulling zouden zijn gegaan? ,?De goede," zei Grootmoeder beslist, ,w§,nt op zulke kan Gods zegen rusten," -"én zij knikte tegen Lena, die gewenscht ha«t gehoorzaam en flink te zullen worden om ïnoedter in 't drukke huishouden te kun nen helpen-. Ru was 't verdere deel van den avond stil. Dat van de voetstappen, van Nieuw jaar was natuurlijk maar een grapje van Grootvader gewee-st, dacht hij en toch kon hij, niet laten er naar t luisteren Grootmoeder had zoo ernstig gezegd„óf ik ze hoor.' Ru zat op een bankje bij 't vuur en schoof uu wat achteruit in de schaduw. Verbeeld je toch eens, dat Nieuwjaar binnenkwam, zóó, cfat je hem kon zien J)h. wat een onzin! Hoe zou dat nu ïen? Nieuwjaar bestond immers niet. Dat was maar zoo'n idee van de mensohen en 1 Januari b.v. was een dag net als elke andere. Maarals je je nu Nieuwjaar tóch eens wou voorstellen, hoe zou hij er dan - uitzien „Als een jong, vroolijk iemand met een boek vol leege bladen in zijn hand." dach^ ljü. En meteen ^chriktc hij op. Stap stap. Ja zeker, hij hoorde voetstappen, zachte, lichte voetstappen, steeds dichterbij en daar, op eens, stond Nieuwjaar in de deur Hu wist dat die aardige jongen met 't gustig opgewekte gezicht en de ernstige tó.ijde oogen Nieuwjaar moest zijn, al hari ttfj ook 't boek, 't dikke boek met de 365 onbeschreven bladzijden niet bij zich ge had. Nieuwjaar wenkte Ru. Zouden de anderen hem niet zien? Groot vader, Grootmoeder, de broers en zusjes, de neven en nichtjes, ze praatten met el kaar door en keken niet om. Ru kon 't hun ook^iet zeggen. Waarom, dat wist hijzelf niet. Hij kon alleen maar naar Nieuwjaar zien, die nu nadrukkelijk wenkte. Ru stond op. Niemand scheen het te be merken, dat hij zich verwijderde uit den kring en naar Nieuwjaar toeging. Deze, die maar.iets grooter dan Ru was, nam hem bij de hand en leidde hem naar buiten. Het vroor en de maan scheen. Ru voelde echter geen kou en bespeurde ook geen be vreemding, zelfs .niet toen hij plotseling op den torc-n stond en over de daken der sla pende stad kon zien. De maan verlichtte de groote wijzerplaat, het was even over twaalven. - m „Dan is de klok bij Grootvader achter geweest," dacht Ru dadelijk„ik weet ze ker dat 't daar nog geen twaalf uur op heeft geslagen. Dan staan we immers altijd op en feliciteeren elkaar Maar hij had niet veel tijd om zich hier bij op te houden. Nieuwjaar trok hem aan zijn mouw. „Zeg eens Ru, ik heb haast, want ik blijf maar 365 dagen en daarin moet een massa gebeuren I Sta dus niet langer te peinzen, maar zet je oogen flink opc en let op. Ik moet je veel laten zien! Kijk eens door dit klein gekleurde ruitje! Als je op je tee nen staat, zal je er juist door kunnen turen." Ru deed het, maar trok dadelijk 't hoofd weer terug. „O, dat is toch niet écht waar? 'b Is immers maar geschilderd, zooals 't Panorama in Amsterdam?" „Neen" zei Nieuwjaar, ./t is echt 't is de vervulling van je wensch altijd mooi weer, nooit regen." Wat had Ru gezien? Dorre verschroeide velden, blakend in zonnegloed uitgedroogde 6looten, van dorst stervend vee, mislukte oogsten, van gebrek omkomende menschen. „Kijk nóg eens," sprak Nieuwjaar en of Ru het wilde of niet. hij moest 't doem Weer trok hij schielijk 't hoofd terug. „Och neen," stamelde hij, maar Nieuw jaar was onverbiddelijk en hield hem vast. Ru had zichzelf gezien als een eigenwij zen. onverdragelijk pedanten jongen met altijd de hoogste cijfers, ook voor de vak ken, waarin hij niet uitblonk. Hoe ze ver kregen waren? Voor die vakken niet langs eerlijken weg. Ru had zichzelf gezien: veracht door de onderwijzers, gemeden door dn jongens, die hem ook verweten valsch te spelen, te knoeien en ja. Ru wist, dat 't waar was in zijn verlangen altoos te winnen, de eer ste te zijn, ook bij 't spel nam hij 't niet altijd nauw met de waarheid. Hij moest door 't ruitje zien en zag 't duidelijk vóór zich, waartoe hij langs dezen weg zou komen. Weer een ander tafereelEen vadzige, ongezond er uitziende jongen met vaal- bleeke, bolle wangen zat aan een tafel te smullen. Alles wat Ru lekker vond, stond vóór hem. Er was overvloed. De jongen vulde zijn bord steeds weer. hoopte 't op Ru wist, dat hij zichzelf zag, zooals hij zou kunnen worden wanneer ook deze wensch werd vervuld. „Nu niet meer." smeekte hij. „Nog één keer," sprak Nieuwjaar „maar ik zal 't je gemakkelijk maken; je behoeft niet door het ruitje te zien, kijk maar naar beneden." Ru deed het. 't Was op eens klaarlichte dag. Hij zag zichzelf door de straten gaan: een jongen, die altijd "zijn zin kreeg. Wat een geluksvogel Neen wat een ongelukkig, beklagens waardig kind! Ontevreden, norsch, geme lijk, nergens plezier in hebbend Snel volgden de tafereelen elkaar op: lente was het, 't &erd zomer, herfst, winterRu zag zijn heele leventje zooals het een jaar lang, wt?zen zou, als hij in alles zijn zin kreeg, "t Duizelde hem, hij werd angstig, verdrietig. „Neon, neen," steunde hij, zóó wil ik niet zijnZóó niet Toen klopte Nieuwjaar hun op den schou der. Zij stonden weer in 't maanlicht op den toren en in de diepte sliep de gToote stad. „Kom" sprak Nieuwjaar, „ik moet ver der en jij moet naar bed." „Naar bed Duidelijk klonk 't Ru nog in de ooren Hij wreef i de oogen uit en bemerkte, dat hij weer op 't bankje bij het haandvuur zat.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1921 | | pagina 9