Het groote Feest. FEUILLETON 's Konings Petekind, Grootvader en Grootmoeder stonden met al de anderen om zich heen onder de groot© klok. ,,Ru moet moodig naar bed," zoo klonk GrocptvacFers stem„hij heeft de komst van Nieuwjaar verslapen." Ttu keek nog verbijsterd van al. 't onge wone dat hij had ondervonden, naar de wijzerplaat. Het was hier drie minuten over twaalven. ,,I>eze klok ie achter," zei hij„Nieuw jaar is er al veel eerder geweest. Ik heb hem zelf gezien 1" Daar rijn broers en zusjes, neven en nichtjes hem echter uitlachten en beweer den, dat hij geslapen had, wilde Hu ver der niets zeggen, maar den volgenden mor gen ging hij vroeg naar Grootvader en smeekte hem zïju wensch te willen uit. schrappen Alleen aan hem en aan Groot moeder vertelde hij de reden. De anderen hadden daarmee niets te maken door Bep van der Harst. (Slot). II. Het eerst zouden de kleine baby's van Lot en Suus optreden en daarom werden zo maar alvast op 't tooneel klaar gezet. Toevallig waren deze poppetjes precies evon peuterig klein en ze leken wel tweelingen nu, allebei in oen mooie, nieuwe jurk. Boven bun hoofd hielden ze een groote, Japansche parasol, die ze zoolang van een kennisaapje geleend hadden Er viel nu verder niet veel meer te doen. Ze legden nog op een ander tafeltje klaar, wat ze verder noodiig zouden hebben: een groote tafel bel, een doosjo lucifers, een lantaarntje van den Kerstboom met mooie roode en blauwe ruitjes, en een paar stukjes kamervuurwerk. Ziezoo, nu was alles in orde, ze hadden 't er warm van. Na de koffie bracht Tante twee schalen mei heerlijke taartjes boven en limonade; alles werd netjes op de speelkamer klaar gezet De gaston kwamen tegen drieën; zes vriendjes en vrien dinnetjes van Lottie en Jan Vorder waren Tante, Oom en Jo, het dienstmeisje, van de partij. De visite werd beneden ontvangen. Van Suus, Lot en Jan was natuurlijk niets te zien, die waren al lang weer boven. In optocht ging het toen naar de speelkamer. Bij de deur zat Jan aan een tafeltje met een geldbakje voot zich. Hij zag er prachtig uit met zijn Vaders hoogen hoed op 't hoofd en een gouden ster, die hij eens op de kermis ge wonnen had, schitterde op zijn borst. Met een langen stok wees hij op het aanplakbiljet, ter wijl hij met gTOOte drukte riep: „Eén kwartje maar! 't Is voor een good doel!" De gasten keken een beetje verlegen, ze wilden wel héél graag naar binnen om 't mooie feest mco te maken, maar ze hadden geen van allon een kwartje op zak. Gelukkig riep Jan's Vader dadelijk: „Als 1 u blieft, Mijnheer, negen s-tujes, ik betaal voor allemaal," on hij logde een rijks daalder voor Jan neer. Deze deelde ijverig do kaartjes uit en nu mochten ze binnen komen. Met een plechtig gebaar deed Jan do 'deur open. In de kamer brandde het licht, de gor dijnen waren stevig gesloten. Voor het witte tooneelgordijn stonden drie rijen stoelen. J an geleidde het publiek naar de plaatsen en ver kocht do programma's, die dadelijk nieuwsgie rig worden ingekeken. Toen de koele faunilio gezeten was, werd or achter do sohermon hard met oen bel geklingeld, dit was hot toeken van beginnen. Eerst kwam Lottie oven te voorschijn, ze vertelde dat het een groot feest zou worden tor eore van den ridder en de edelvxouw en dat dte opbrengst bestemd was voor do va can tic- kol on io. Daarna verdween ze weer on er werd nog eens hard gebeld. Jan draaide nu het licht uit en schoof de gordijnen open. Nu kwam do mooie feestzaal te zien, onkel en alleen ver licht door de kaarsjes van de Kerstboompjes en het kaboutertje. Het zag er allergezelligst uit Eerst mochten do toeschouwers alles een? even goed bekijken, daarna begon de voor stelling. De tweelingen zangen met dunne, bevende stemmetjes: „En onder Moeders paraplu, lie pen eens twee kindjes," het aardige liedje, dat jullie zeker ook wel allemaal kent. Natuurlijk zongen de poppetjes niet echt zélf, maar Lot en Suus, die ieder aan een kant achter de gor dijnen stonden. Het ging wel een beetje raaT, maar de menschon vonden 't toch erg mooi er klapten hard in de handen, toen *t uit was. Van schrik over al dat lawaai rolden toen dé tweelingen met parasol en al om, dat gaf een gelach! De gordijnen gingen nu weer dicht, en even later stond er een dikke baker op het tooneeJ roet een kind in een draagftuesen op den arm., Lottie had deze stevige tante in een blauw katoenen japon gestoken mot eon holder schort, en een ouderwetsohe neepjesmuts. „Deze baker is niot erg muzikaal", riep oen stem achter 't gordijn en daar begon Lottie een wiegeliedje te zingen Och, och, wat zong die mallo Lot gek, eerst "heel laag en dan op eens weer hoog met een dwaas piepstemmetje, 't was niet om aan te hooren, wat moesten alle kinderen lachen en Moeder zei „Gelukkig", toen hot einde lijk afgeloopen was. Het duurde nu een heelen tijd eer de gor dijnen weer epen -gingen, er werd daarach ter druk gepraat on gesmoesd. Het publiek werd ongeduldig, het was heel nieuwsgie rig, want op 't programma stond, dat er nu een heks zou tooveren. Eindelijk, daar begon het weer Maar ©r was niets te zion, de feestzaal was pikkedonker. DaaT op eens een hevig geknetter en een vonkenregen Ach ter 't tooneel werd vuurwerk afgestoken en bij 't licht hiervan kon je de booze heks zien staan. Dat was heel geheimzinnigze boog zich over een potje, dat op een takkenbos stond en roerde zwijgend in haar brouwsel. Nu werd alles weer rood en daarna blauw verlicht. Suus draaide heel langzaam het ge kleurde lantaarntje met. een brandend kaarsje* er in, boven het tooneel rond. Het kaarsje van den kabouter werd nu ook nog even aan gestoken en zoo kon je do heks beter bekij ken. Ze zag er wonderlijk uit. Op haar wijden,- zwarten rok waren allerlei gekke figuren geborduurd: sterren, manen, slangetjes en' warempel ook een groot© witte kater. Verder droeg ze een donkergroene mantel met gou den stippeltjes en op haar lang© witte krul len stond een zeer hoog© zwarte puntmuts. Niemand zou in deze tooyenaar het dienst meisje wan Suus herkend nebbon, zoo veran derd was ze En tooveren dat die heks kon. Ze goochehlde zoo maar met roode en witte suikerballetjes, of het niets was cn waarzeg gen kon ze ook. Ze voorspelde aan Oom Jan, dat hij grijs haa-r zou krijgen, vóór hij tachtig jaar weTd en aan één van de vriendjes, dat hij gauw een groote reis zou maken. (D© slimme Suus wist, dat de jongen over een tijdje naar Indië zou gaan Nu kwam do pauze en dat was maar groei ook na al dat geheks. Tante Nel kreeg het vreesélijk druk, zo moest alle menschon van limonade en taaTtje9 voorzien Lot en Suus niet te vergeten, die hadden 't verdiend, hoor 1 Na oen kwartiertje werd er al weer gebeld en ging de voorstelling verder. De Koningin stond nu op het tooneel, heel statig. Z© zong „Stille Nacht, heilige nacht" ernstig met een zuiver stemmetje en iedereen wond het even mooi. Toen het gordijn duarn-i weer openging, kwam er een wonderlijk rij tuig zoo maar die zaal binnen. En dat was oen groote, melkwitte schelp, getrokkeh door een vreemdsoortig ijzeren hagedis. In do schelp stond fier en txotsch Neptunus. d» Koning van de zee. Hij droog een zeegroenen mantel en steunde op zijn drietand, dien Lot met veel moeite gemaakt had uit karton en omwikkeld met zilverpapier. Op hot hoofd van Neptunus prijkte een krans van zeegras. Tot vlak voor 't tooneel schoof de sierlijke koets, daar stapte de Koning uit en klom naar boven. Dadelijk begon hij te zingen, heel ernstig „Alle eendjes zwemmen in het wa ter, falderalderire, faïderalderira" en toen weer opnieuw van voren af aan, aldoor het zelfde zeurige deuntje, tot eindelijk het pu bliek er zelf een eind aan maakte door een verontwaardigd geschreeuw, het was Diet Een vertelling van OTTILIA WILDERMUTH. Voor een persoon alleen zou deze gan- zenbezoldiging wel toereikend geweest zijn, vooral als het een vrouw was geweest, die nog onder de hand had kunnen breien, maar voor een heel huishouden, waarin ieder jaar een nieuwe spruit zijn keelge luid deed hooren, gaf het maar een karig stukje brood. Men gunde Muizen-Piet niet eons zijn nederig beroep. Men zejeie, dat het vrouwenwerk was. Daar hij echter wat krom en verdraaid van gestalte was en dus voor niet veel anders zou gedeugd hebben, liet men hem rijn waardigheid van ganzen hoeder behouden. Maar, zooals gezegd is, de kinderen na men steeds in aantal toe en de armoede werd voortdurend grooter; de orde en zin delijkheid daarentegen namen niet toe en de vrouw van Muizen-Piet verdiende steeds met grooter recht den scheldnaam van Vuile Griet. Muizen-Piet wilde rijn kinderen niet laten bedelen, nu en dan gaf een medelijdende buurvrouw hen uit eigen beweging een stuk brood, maar het begon de menschen te vervelen, de arme kinderen altijd om zich heen te hebben, en eindelijk wilde niemand hen meer als huur ders toelaten. Het kwartaal was tesn einde, waarin Muizen-Piet's huisbaas hem de huur zijner woning hari opgezegd. Te vergeefs liep hij de huizen af, om een andere te vinden. Hij aooht geen fraaie woning met zes kamers, van alle gemakken voorzien, zoo mogelijk ook met gebruik van tuin, gelijk anders zulk een talrijke familie zou gezocht hebben, neen. de familie Muizen—Piet zou zich met één vertrek en één slaapplaats vergen®egd hebben, al was het ook onder de pannen geweest. Maar zelfs dat was niet te vinden. „Ik heb geen plaats." kreeg de arme man over al op zijn bescheiden vraag ten antwoord, ,,ik heb mijn kamer zelf noodig, mijn oud ste dochter slaapt boven", of mijn vrouws zuster komt spoedig over en neemt bij ons haar intrek." Kortom, hij ontving overal een afwijzend antwoord en als hij de trap pen af was. heette het: „ik kan zoo'n ar men troep niet gebruiken, zes kinderen, misschiên spoedig zevenen dan zoo'n vuile bewoning! Wel heb ik nog niet ge hoord dat zij gestolen hebben, maar men is er toch niet zeker van, als de menschen niets hebben, nemen rij ten laatste toch, wat hun niet toekomt." Kortom, Muizen- Piet kon ge^n woning vinden Zijn vrouw weende thuis en de kinderen begonnen de een na den ander te huilen, toen 2ij moeder zagen schreden. Zij vonden de men sdien ontzettend boos en hardvochtig, maar geen van beiden dacht er aan, dat rij zeiven ook wel een beetje schuld hadden aan hun trcu- rigen toestand, vooreerst door te gaan trouwen zonder de noodigo middelen om een huisgezin to onderhouden, en vervolgens door <le slordig heid der vrouw, die haar armoedig boeltje ein delijk zoo had laten vervallen, dat niemand er op gesteld kon zijn, zulke huurders té hebben. Deze gedachte kwam echter evenmin bij Piet aLs bij zijn vrouw op. Zij worden slechts ver bitterd op de hardvochtige menschen, en de vrouw meende: „Misschien zouden wij nog een onderkomen in het armhuis kunnen vinden"; maar Piet zei op vasten, toon: „Loop met uw armhuis, ik wil niets van de lui bobben, ik weel al waar we naar toe trekken." En Muizen-Piet trok met zijn gezin naar buiten onder de groote lindo op do sch&penwei Eigenlijk zou dé ganzenwei gepaster voor Piot geweeet zijn, daar hij ganzenhoeder was; maar dc ga/nzenwei bestond slechts jrit een dorre strook gronds, die rioh boneden langs den ouden stadsmuur uitstrekte, terwijl oen paar schrale pruömeboomen en wat struiken hot eenigo was, wat er groeide. Aan dc andere zijde was drie strook begrensd door etrcomend water, wat heel ploizierig voor •de ganzen was. maar dc plaats minder geschikt maakte tot een verblijf voor menschen. Alleen aan het einde, onder een vooruitspringenden hoek van den stadsmuur, bevond rich een be schut plokje, waar de ganzenhoeder tegen dc regen bescherming vond. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1921 | | pagina 10