lagen, pikte hij er eenige bessen df, rijpe,
roode bessen, zooals hij ze altijd van den
boom pikte. Toen kwam de tuinman er
aan en droeg de takken weg.
Het vogeltje vloog den man achterna en
verliet hem pas, toen hij met zijn zware
vracht het huis binnenging. De ongastvrije
deuren sloten zich voor den kleinen zwerver
en niemand daarbinnen had de gretige
oogjes gezien, waarmee hij het vurig be
geerde voedsel zoo lang mogelijk nakeek.
„Ik heb er ten minste een paar gehad.
Laat ik dankbaar zijn", daoht het Rood
borstje, terwijl hij uit de nabijheid van het
huis wegvloog en terugkeerde naar den
hulst, die in den laatsten tijd zijn voor
raadschuur was geweest, maar nu geen en
kel besje meer vertoonde. Toch hief hij
zijn danklied aan.
Het was heelemaal windstil en geen takje
bewoog zich, behalve wanneer er één nu
en dan zijn zware sneeuwvracht afschudde.
Op dit oogenblik keerde de eigenaar der
villa van zijn drukke zaken huiswaarts Het
was een droevige dag voor hemer waren
pijnlijke herinneringen aan verbonden. Het
was de dag, waarop eenige jaren geleden
zijn vrouw grafwaarts was gedragen. En
daarna had hij nog twee zoons verloren.
Geen wonder dus, dat er toen hij zijn
huis naderde een wolk hing over zijn
gelaat, welke de gedachte aan het nade
rende Kerstfeest noch aan de kinderen, die
hem overgebleven waren vermocht te ver
drijven.
Plotseling echter helderde zijn gelaat op.
Wat hoorde hij daar Hij liep juist langs
het boschje dat aan zijn villa grensde. Nu
was hij bij den ingang waar de hulst groei
de. Hij bleef even stilstaan, en sloeg de
bedroefde oogen op.
Het lied van den kleinen zanger deed
hem weldadig aan. Welk een opgewektheid
en hoop klonken er uit! En hij dacht:
„Zbu dat vogeltje in dit barre jaarge
tijde tevreden zijn en ik niet V
Inusschen had het Roodborstje zijn lied
je ten einde gezongen. Dooi den honger
gedreven vloog hij nu weer naar de villa,
waarin hij wist, dat de heerlijke roode bes
sen waren, die hij echter niet bemachtigen
kon. Juist keek hij door een raam naar bin
nen toen een hand dit openschoof iets op
de venserbank strooide en t' venster weer
sloot.
Vanaf den rozestruik, waar hij naar toe
gevlogen was toen het raam werd opge
schoven, keek ons vriendje eens aandachtig
toe. Plotseling rook hij iets bijzonders
iets heerlijks, dat hij echter nooit had ge
proefd. Alles scheen nu weer rustig te zijn
Zou hij het wagen 1
HOOFDSTUK VII.
In het volgend oogenblik zat hij op de
vensterbank en met een vrijmoedigheid als
of hij minstens een uitnoodiging ontvan
gen had om het feest bij te wonen pikte
hij het ééne kruimeltje na het andere op.
Even schrikte hij van eon luid lachen in
de kamer. Hij vloog zelfs haastig naar den
rozestruik. Er gebeurde echter niets en,
aangetrokken door het heerlijke brood,
ging hij opnieuw naar de.vensterbank.
De kinderen daarbuiten hadden allo re
den om te lachen om het grappige vogel
tje, dat door hun vader door zijn dagelijk-
sche gewoonte van kruimels te strooien,
naar de vensterbank gelokt werd Zij lach
ten om zijn kordaat trippelen, zijn gretig
pikken, zijn glinsterende kraaloogjes en
zijn rood borstje, maar het was een vroo-
Jijke en volstrekt geen onaardige lach.
,,Er is altijd nog wel iets te vinden,"
zei het Roodborstje in zichzelf ,toen hij
dien avond het klimop weer opzocht. Hij
droomde den halven nacht van de won
dervolle plaats en het vorstelijk onthasl
En den volgenden morgen, lang vóór da S
iemand in de villa nog op was, vloog hij
weer naar de betooverde vensterbank. Er
waren echter geen kinderen en ook geen
kruimels. (Hoe kon hij iets weten van don
ontbijttijd en de gewoonten der mensi.hen 1)
Het leek hem nu, dat zijn maaltijd van
den vorigen avond een droom was geweesr.,
te heerlijk als het dan al werkelijk ge
beurt was om zich te kunnen herhalen
Toch werd er nooit zelfs op den sch -on
sten zomeravond niet mooier lied door
een Roodborstje gezongen dan hij op dezen
Kerstmorgen aanhief.
Hij zat .in het laurierboschje en deed aan
zijn slapenden vriend een lang wonde vol
verhaal van zijn avonturen van den vori
gen dag en beloofde hem nog meer te zul
len vertellen, zoodra het voorjaar werd en
hij hem wakker zingen zou.
En hij hield woord Want of de Schildpad
geduld had om naar alles te luisteren, weet
ik niet, maar één ding is zeker: het Rood
borstje had heel wat te vertellen. Hij ver
haalde van zijn dagelijksch maal, dat hem
door zijn vrienden in den nood bereid werd
niet éénmaal waren zij in gebreke geble
ven van het grappige huisje dat voor
hem gebouwd was op het eind der vonster-
bank en bekleed met wol en hooi, zoodat
het er bijna te warm was voor zijn gehard
lichaampje.
Maar zelfs aan de Schildpad kon hij niet
vertelen, wat hij allemaal gevoeld had go-
durende dien heerlijken winter, want aan
niemand kon hij een goed beeld geven van
de vreemdsoortige vriendschap, welke er
tusschen hemzelf en zijn beschermers
ontstaan. Het was hem onmogelijk de
delijke gezichten am de ontbijtte fel,
op hij naar hartelust mocht rondt upp
te beschrijven
Maar hij vertelde wel, hoe hij eiken
gen op den rozestruik zijn lied had gc
gen om zijn vrienden te begroeten 01
hoe de vader in den laten namiddag
het raam opschoof, en stil naar hem z
luisteren.
„Hè, hè", zei de Schildpad, toen hij
delijk wakker geworden was en het ver!
gehoord had, „ik heb lang geslapen e
geloof, dat ik van de mooiste dingen
gedroomd, die ik maar denken kan.
ben ik blij, dat je nog leeft, en
heelemaal niet uitgehongerd uitziet.
jou Bchijnt het dan toch nog zoo verki
niet te zijn in den winter wakker te
ven, ten minsteals je zulke
in den nood ontmoet."
Het groote feest.
door Rep van der Harst.
In do Kerstvacantie kreeg Lottie
nichtje uit Den Haag te logeeren. En Si
zoo heette het dikkerdje, kwam niet allt
ze bracht een heele poppenfamilie m
Natuurlijk waren het geen groote popp
daarvan zouden er onmogelijk zes stuk;
don koffer gegaan zijn. Nee, het waren
bewoonsters van Suus' poppenhuis en
Moeder, een heel deftige Mevrouw met
mooi blond kapsel en groote bruine 00c
was maar 12 c.M. lang. Haar dochter wa
natuurlijk alle vier kleiner dan zij en 3e
Ier jongste was zelfs nog maar een t
klein babytje. Ze hadden de lange
naar Amsterdam gemaakt in een sigai
kistje, slapend op eon zacht bedje
kleertjes en lapjes en het was hun
bevallen. Aaltjo, het aardige dienstmei
met haar roze japonnetje en een hel
wit schort voor, was ook meegekom
Lottie was verrukt dat haar - nichtji
heele familie meebracht, nu zouden ze
echt héérlijk kunnen spelen samen 1
Het werd geen Kerstvacantie met snee
en ijs. lederen morgen was de lucht
tonig grijs, en den heelen dag (floor viel
een saaie, vervelende miezelregen. M
Lottio en Suus bekommerden zich
heelemaal niet om, ze hadden wel wat
ders té doen dan te mopperen over 't sic
te weer. En Tante Nel, Lots Moeder,
de meisjes 's morgens met moeite
krijgen op een klein wandelingetje:
kinderen konden toch niet voortdur
FEUILLETON
's Konings Petekind,
Een vertelling
van
OTTILIA WILDERMUTH.
''s Konings petekind 1 Dat klinkt verba
zend voornaam, en wellicht ziet ge in uwe
verbeelding een fraaie wieg van rozen- of
mahoniehout, een zijden bedj e en een gnoen
gazen wiegekleecf, waaronder in fijn gestik
te kleertj es met een kanten mutsj e op,
een teer kindje sluimert.
Bij het kind, dat ik gekend heb, al had
heb dan den koning tot peet, is het zoo
voornaam niet toegegaan. Wel had hij, toen
hij het levenslicht aanschouwde, een dak
boven zijn hoofd, welks gewelf, van het
schoonste hemelsblauw, hooger was dan
de troonzaal eens konings, maar overigens
was het niet zoo prachtig. De mooier had
den zuigeling in oude lompen gewikkeld,
«1 zijn wieg was een gebroken kruiwagen
rónder wiel. Dat kwam, omdat het knaap
je, hoewel het een koning tot peet had,
toeh maar een zoon was van Muizen-Piet
>n Vuile Griet.
Waar gezegde Piet eigenlijk thuis hoorde
en waarom hij het niet verder in do we
reld gebracfat heeft, dat weet Ik niet. Hoe
ver ik ook in mijn herinnering terugga,
steeds scheen mij Muizen-Piet met zijn gan-
solie familie de vleeschgeworden armoede
toei De kleeren der kinderen zagen er niet
uit, alsof ze aangetrokken waren, neen,
ze hingen zoo maar aan het lijf, alsof zij
toevallig waren blijven/hangen, en wat wa
ren er een massa lrip de renDe moeder
had ongetwijfeld ook schuld aan den treu-
rigen toestand der kinderen niet zonder
reden heette zij Vuile Griet. Aan wasschen
en naaien heeft zij, naar het schijnt, niet
veel tijd van haar leven besteed. ,,De rijk
dom kan makkelijk zindelijk zijn," was
haar gewone zeggen, en tooh zou zij al
thans het water voor niet hebben gehad.
Niettemin moest men medelijden met
haar toestand hebben. Zij was haar leven
lang een doodarme vrouw geweest, met een
zwak en uitgemergeld lichaam. En al had
zij geen gelijk, als zii beweerde, dat orde
en reinheid slechts rijkelui's déugden zijn,
zoo valt het toch zeker uiterst moeilijk, een
huis goed in orde te houden, wanneer men
ffpen enkel troed meubelstukje heeft, en
kleeren te naaien, als er geen' enkri stuk
me" rst°ek wil houden
Het beroep, waaraan Muizen-Piet zlju
naam te danken had. bestond hoofdzakelijk
in het vangen van mollen. Deze groef hij
in hun loopgraven na, legde kunstige strik
ken en ving ze op een verwonderlijk slimme
manier. Men was destijds nog niet cfe mea
ning toegedaan van onzen tijd, dat de
mollen zeer nuttige en respectabele dieren
zijn; integendeel, men schol»! ze uit voor
schadelijk ongedierte, dat de graswor
afknaagde en den grond in de tuinen
op de weilanden bedierf door de aap:
pen, die zij naar boven werkten. Daar
kon Muizen-Piet altijd voor iederen
dien hij ving, op een stuiver, ja soms
bij milde klanten op een dubbeltje re
nen. Ook begroef hij potj es in den gro
om_veldmuizen te vangen, zette marter'
len 'en ving wezels, als hij er een betrapi
kon. Men zeilde ook, dat hij 's winters
eens een haasje sfcnikfc, dat bij onge
uit het. bosoh verdwaald was daar
mocht center do veldwachter niets merk
daar het een verboden liefhebberij i;
als de veldwaohter het ontdekt had,
Muizen-Piet stellig achter slot gega
want hem een geldboete opleggen
niet, daar hij niets bezat.
Muizen-Piet voornaamste beroep wa
ter 'dat van ganzenhoeder. Dat was eii
lijk peen sleéht baantje. In de lente, al;
vogels voor h»t eerst naar buiten gedre
werden, ontving hii voor iederen gans
nnnd brood, maar bovendien kon hij e'
Zondag, zoolang hpt hoeden duurde,
het stuk een cent loon ooh**1ttn. Danr
wel vijfhonderd ganzen in het stadje
ren en de ganzen gehoed worden van
schen tot het laatst ran October, do
teil minste dertig weken, zoo bracht
dit een aardig sommetje op.
Wordt vervolg