JEUGD i ($I$r;iiii:;i|ii;;i|i;; IE-ID5CH (ienden In den n od. ï®s 52a Donderdag* 22 Beeessioer. Asm© 1921 et* SÏ*tS»\ èéê4ê044»4*» »Vk rzszzrivr^sTmsgG&BI N&su* het Engelsch van M. GATTY. Vcrij bemerkt door C. H. (Slot). HOOFDSTUK IV. ij deze woorden vloog de Kuifleeuwerik en zong luider dan hij in tijden gedaan I. De oude droefheid klonk nog wel in lied, maar dat was waarschijnlijk uit roonte Heli klonk ernstig en sterk. ,Het gaat al beter!" riep het Rood- mstje vr ooi ijk uit, ,,en als ik weer eeais oevig gestemd mocht zijn, zal ik denken n hetgeen je me geleerd hebt: Er is ijd «nop wel iets te vinden. Wat een 3>rlijke. geruststellende gedachte ie dat ,'t I-dée alleen, diat ik iemand gerust- steld heb!" antwoordde de Kuifleeuwe- ,,Ik moet nu ook probeeren zelf den ►cd er in te houden." ■Ja natuurlijk," antwoordde bet Rood- rstjo ernstig. „Als je een goeden raad eft, moet je beginnen dlien zelf op to Igcn." Het Roodborstje liet nu een op ge wekten ;cheidsgroet door de lucht trillen en rdo naar den met klimop begroeiden ïur terug, waar hij zich een gezellig, aar- g woninkje voor den winter had inge- ht. Het was juist een week later. Het Rood- ■rsfcj o zong in opgowekto stemming en Testoord, toen do Sohiildpaci hem op.- cuw aansprak. Zoodra ons vogeltje zijn stem- hoorde, hr-ikte hij eerst wel wat. Hij was bang ►nieuw beknord to worden, maar daarin giste hij zich toch. Do oude schildpad naast een gat in dan grond, dat hij met in pooten gekrabd hacl Het was in oen ;ekje to midden van eenige steen en, die :a.r reeds maanden gelegen hadden. Do Led had veel wat dorre bladeren naar de cenen gejaagd en sommige waren er lis tussehen terechtgekomen, zoodat het o prachtig plekje voor een winterslaap as Kom hier even naast me zitten, kleine as," begon do Schildpad op vrieqde ken toon, een verzoek, waaraan het [oodborstje onmiddellijk voldeed. .,Je hoef! niet bang te wezen!" ging hij ort, terwijl het Roodborstje naast hem- erstreek „Ik ben nu heel gelukkig. Kijk :ns, wat een heerlijk plekje ik gevonden b. Ja, steek er je kopje maar eens in. eb je ooit zoo iets liefs en lekker warms zien?" |Het Roodborstje keek in de opening en één-en-al bewondering voor het werk de Schildpad. „Ga er maar eens heeleinaal in," noo- gde de Schildpad uit, er is ruimte ge- ïg, vin-je niet?" Roodborstje wipte nu in het hol- 'jo en keek om zich heen. Hij moest er- nnen, dat het het ruimste en geriere- iksbe winterverblijf -tfas, dat hij zich kon orstellen. Jij gaat niet slapen, is het wel?" vroeg Schildpal. „Maar je hoeft het mij niet zeggen ik zie het al aan je oogen. Jij •elt er niet voor. Ja, ja, ieder heeft zoo eigen kijk op hert leven en verschil de gewoonten. En eigenlijk benijd ik jo lijkheid, ten minste zoolang jo ande ren niet hindert. Van 't jaar zal ik echter geen last meer van je hebben, want ik heb eindelijk een goeci plaatsje gevonden en zal nu weldra inslapen, zoodat ik je ge zang niet meer hooren kan. Is het geen heerlijk bed? Misschien niet zoo prettig als het warme zand in mijn geboorteland, maar zelfs hier is het iu den grond veel warmer dan de lieden denken, die alleen de koude, natto oppervlakte er van ken nen. Want- hoe zouden, als het niet zoo was, het Sneeuwklokje en Krokusje gedu rende den winter in het leVen kunnen blij ven? Ik heb jo eigenlijk ger-ocpen om af scheid van je te nemen en je te wijzen, waar ik ben, en ook om jo te vragen, of je in het voorjaar aan mij denken wilt, ten minsteals je door het ruwe weer heen komt. Jo bent toch niet boos, omdat ik verleden week wat knorrig tegen je was, is het wel? Nu en dan ben ik wol oens wat uit mijn humeur en jo stoorde mij in mijn slaap. Daar kan niemand te gen. Maar je wilt het vergeven en verge ten, is het niet, klein ding?" Het Roodborstje, dat een vriendelijk hartjo bezat, toonde op allerlei manieren, dat hij het niet kwalijk nam. ,,Je zult mo dus niet vergeben in heir voorjaarf' ging de Schildpad voort; ,,en hier in hat laurierbosch je mij wakker ko men zingen Natuurlijk niet vóór het weer werkelijk zacht is en cHe planten sappig beginnen to worden, maar dan ook graag zco gauw mogelijk. En nu, vaarwelEr zit vandaag iets bijzonders in de luoht en liet zal niet hang meer duren, of er komt sneeuw en ijs. Je weet ik vind hot niet vors tan clig van je. Ik hoop maar, dat het jo niet berouwen zal. Tot ziens! HOOFDSTUK V. Do oude Schildpad verdween nu in het holletje ei was geheel onzichtbaar. Spoe dig daarna joieg do wind de dorre blade ren in de opening, zoodat niemand ver moeden kon, dat een schildpad daar zijn winterslaap hield. Hij had gelijk gehad met zijn voorspel ling over het weer. Een gure avond werd char een bitter-kauden nacht gevolgd en tegen den morgen begon liet te sneeuwen. Ho?- meer de dag verliep, hoe dichter en grooter de vlokken werden en daar de zon niet scheen en ze niet smolten, doch or integendeel een strenge vorst inzette was liet geheel e landschap weldra als met een wit laken bedekt. Na werden het ge deeld en de hoop van 't Roodborstje eerst recht op de proef gesteld. Het is heel go- makkelijk om te snoeven, als de zon schijnt als is dit dan ook nog zoo zwakmaar als het ruw weer wordt, is het niet altijd ge makkelijk „Er zijn nog bessen," zei hij opgewekt in zichzelf, toen hij op voedsel uitgegaan was en bij den ingang van het bosch een hulst vol roode besjes zag staan. En nadat hij zijn maagje gevuld had, liet hij een Vrcolijk. dankbaar lied door de koude win terlucht. weerklinken. Eindelijk, toen het donker begon to worden trok hij zich te vreden en gelukkig in het klimop terug. De sneeuwstorm woedde verscheiden da gen aan* een stuken als hij al eens even ophield en het begon te dooien, d'eed de nacht alle8 weer verstijven. Heel wat vogeltjes kwamen bij den hulst om ex bessen te pikken en het- was merk waardig, zooals de laatsten verminderde®. Van den éénen tak na den anderen ver dwenen de bessen. Maar het Roodborstje zong nog altijd. Na alken maaltijd hief hij een danklied aan Dat was zoo zijn ge woonte. Andere vogels bespolbten hem soms, maar daar trok hij zich niets van. aan. Hij had zich vast voorgenomen al zijn moed te verzamelen en zoo geduldig moge lijk te zijn, zoodat hij het opgewekt ver droeg „Nu zal ik ipoedig de oude Schildpad wakker mogen zingen", dacht hij telkens nu zijn danklied in den hulst aangegeven te hebben. Dan vloog hij r.ond in de nabij heid der plek, waar zijn vriend lag te sla pen, denkend aan het voorjaar, dat toch éénmaal komen zou en dat zachte dagen, sappige planten en allerlei genoegens mee zou brengen. Het was een groote beproeving voor on zen gevleugelden vriend, toen hij na ge durende den dag over al deze heerlijke din gen gedroomd te hebben eindelijk erg koud en stijf geworden en genoodzaakt wa-s naar zijn nestje in het klimop te vluoh- ten, om er weer wat bij te komen. En het afwisselende weer in den winter was ook vreemd. Toen de sneeuwstormen eindelijk voorbij waren, brak er een tijd perk van aanhoudende regens aan. De vo gels konden zich nu beter bewegen en meer voedsel vinden, al was die voortdurende regen dan ook niet prettig. Het Roodborst je trippelde weer op het gras om de fontein rond en kon er zelfs enkele wormen pikken En hij was zóó blij hierover, dat hij half dacht dat de winter voorbij was. Daarom streek hij in het laurierboschje, dicht bij het holletje van de Schildpad neer. Daar liet hij zijn vroolijkste tonen hooren. Maar de ergste storm moest nog komen de storm van teleurgestelde verwachtingen. Y/aarom hingen de zware wolken zoo don ker boven do aarde, juist toen het tegen Kerstmis liep 1 Waarom werden de velden weer zoo wit, de boomen beladen met sneeuw en waarom bevroor het water „Een witte Kerstmiszeiden de men- schen tegen elkaar en het was, alsof zij zich daarover verheugden, maar de vogel tjes waren ^r niet blij om. Zij dachten dat de winter reeds voorbij was en voor hen was het een groote teleurstelling. Het. was bitter koud en de sneeuw viel opnieuw in groote, dichte vlokken. In twee dagen kwam het Roodborstje zelfs niet uit het klimop te voorschijnmaar eindelijk werd hij toch door den honger naar den hulst gedreven. Zijn stekelig© bladeren waren bedekt met sneeuw en aan den eenen kant kon men den stam zelfs niet eens zien. Rillend zette hij zijn pootjes op de besneeuwde takken. Het scheen hem* alsof do boom veel dunner was geworden en er zelfs heele takken aan ontbraken. Hij keek er onder, er overheen, pikte in de bladeren, schudde stukken sneeuw van de takken, maar nergens, nergens vond hij één enkele bes. HOOFDSTUK VI. Het. Roodborstje vloog wanhopend rond en kreeg plotseling op den grond een berg hulst in het oog, die daar neergelegd was om weggedragen te worden en daarna het huis te versieren. Zooals de takken daar*

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1921 | | pagina 13