I VOOR DEJEUGD l&IDSCH DAGBLAD 3 SI» Yi l0{^W°U i iïhi Ii»:«i I i;?ii j iitii a isssS j ièiii g is C>^Z7i rieriden in den nood. Donderaag 15 Becemoer. Anno x&éSX mftm ii •vc *^5 J Js»X'=17iJë«X^X«TLL«ê»Jl« c a.*. Naar het Engelsch van M. GATTY. Vrij bewerkt door C. H. HOOFDSTUK I. ik wou, dat je je vroolijk gezang niet op vreemde tijden hooren liet", zei een ildipad, die Teeds gedurende vele jaren in tuin van een villa woonde, welke even ten een groote stad lag, tegen een Rood- ;tje dat een vroolijken toon liet trillen, af een meidoornhaag. „Waarover in de old kun je in dit jaargetijde zingen, als en ieder ander, die eenig verstand heeft, zijn best doet om te gaan slapen Neem mij niet kwalijk", zei het Roodborst- teleefd, „ik wist niet, dat ik je stoorde". Je schijnt dan al heel weinig opmerkings- te bezitten", hernam de Schildpad. „Den icelen morgen heb ik reeds mijn kop onder bladeren gestoken om een gemakkelijk Üetje voor een dutje tc vinden en juist ik op het punt ben in te slapen, begin-jij en keer één van je onzinnige liedjes". Ik vind je niet heer beleefd1', zei het cdiborstje, „om mijn gezang zoo te noemen mij aan te vallen, omdat ik niet gemerkt N, dat je een dutje wilde doen. Dit is het rste jaar, dat ik in dezen tuin woon en het heele voorjaar en den ganscheu zomer heb nooit de minste aanmerking op" inijn g'c- ag gemaakt. Hoe kon ik dus weten, dat jo nu niet prettig vond .Je eigen gezond verstand had je dat moe- n zeggen, dan zou je mij de moeite be nard hebben van het je uit te leggen", :-ld de Schildpad vol. „Het is natuurlijk ;t onaangenaam", jullie vogeltjes te hooren :gen. als er iets is. dat verdient bezongen worden. Het wekt iemand non eens op, als het in het vroege voorjaar zacht in lucht wordt en de planten beginnen to rcoien en sappig te worden én dii9 het gen'blik aanbreekt., dat ik uit miin wintcr- :ap ontwaiken meet. Dan heb ik er niets tegen jullie stemmen te hooren. Maar nu, dit ellendige jaargetijde, als je nergens oer bloemen of vruc-hten vinden kunt en enkele bladeren, die je nog tegenkomt, ai en droog zijn als er zelfs geen paar- :nbloem meer is, die ik eten wil en het ken dag kouder en vochtiger wordt, komt vroolijkihcid van jou eenvoudig niet te is. Het is onmogelijk, dat je je nu gelukkig unt voelen en je hoeft dus ook niet te doen bof'. „Noem me niet kwalijk", begon het Rood- orstje weer, „mafir ik ben heel gelukkig, al jij dat misschien niet denken". „Wat 1 Je wilt toch niet beweren, dat je oudt van koude, vochtigheid en kale hoo ien „Misschien houd ik van warme zonnige agen het meest", antwoordde het Roodborst- e. „als ik ten minste aan het vergelijken loet gaan. Maar waarom zou ik dat doen 1' ben heel gelukkig, zooals het nu is. En al er wel niet zooveel verscheidenheid van tedael als er geweest is, er is toch voldoende oor eiken dag en iedereen weet, dat genoeg fleer dan veel is. Ik zie werkelijk niet in, faarom ik niet heel tevreden zou zijn". „Tevreden Wat. eeD saai woord Tevre- ®Q Och, dat ben ik eigenlijk ook wel op lijnmanier; maar jij doet net, alsof je ge- ukkig bent en dat i9 lang niet hetzelfde". „Ja, maar ik ben ook gelukkig", hield het Roodborstje vol. „Dat komt dan zeker, omdat je niet weet, wat je boven hot hoofd hangt", veronder stelde dc Schildpad. „Zoolang het nog mooi weer blijft, kun je wormen pikken en heb je dus vcedsêl genoeg. Maar als de grond zóó hard wordt, dat de wormen er niet doorheen kunnen komen en je snavel evenmin, wat zul je dan beginnen „Weet je zeker, dat dat eiken winter ge beurt vroeg hét Roodborstje. „O zeker Eiken winter, al is het soms vroeger, soms later. Het kan zelfs al boel gauw zijn cn daarom verlang ik naar mijn winterslaap. Dan heb ik nergens last van". „O, maar als het nu gebeurde, zou ik er niets om geven", riep het Roodborstje uit*; „er zijn bessen genoeg". „Maar stel nu eens, dut het gebeurt, als er geen enkele bes meer is", hernam de Schild pad, boos omdat hij het Roodborstje geen schrik kon aanjagen, waardoor dit natuurlijk zou ophouden met zingen. „Ja, als je begint te veronderstellen", zei het. Roodborstje, „begin ik te veronderstel len, dat het heelemaal niet gebeurt eD kan ik dUs even vroolijk zijn als altijd" „Maar ik zeg het kan gebeuren ..En ik vraag zal het gebeuren .„Je weet, dat ik die vraag niet beantwoor den kan", begon de Schildpad weer. „Niemand weet van te voren, hoe hot weer zijn zal". „Laat niemand er zich dan van to vnren ongerust over maken", hield het Roodborstje vol. „Als je iets doen kon om liet tegen te gaan, zou het natuurlijk een ander geval zijn. Maar zooals dc zaken nu staan, hebben we niets anders te d.cen dan vroolijk te zijn, zoo- laner het. mooi weer is". Bij deze laatste woorden liet het Roodborst je eenige van zijn mooiste tonen hooren, maar de Schildpad maakte er spoedig een einde aan. „Verhinder dan ten minste niet, dat an deren op hun wijze gelukkig kunnen zijn en houd alsjeblieft op met jo lawaai. Tk zou het je neg kunnen vergeven, als de takken vol hagedoornfcessen zaten. Maar daar die alle rnaar al lang verdroogd of opgegeten zijn, heb je geen verontschuldiging om juist in dezen struik tc zitten zingen cn niet ergens anders. Laat mij je dus mogen verzoeken da- deliik weg te gaan''. „Natuurlijk wil ik met plezier aan je ver zoek gehoor geven", antwoordde hot Rood borstje beleefd. „Hét is mij precies gelijk, waar ik zing. Ik wcnsch je dus goeden mor gen en tevens wel te rusten". HOOFDSTUK II. Na dit gezegd te hebben vloog het Rood borstje van de doornhaag weg naar een ander gedeelte van den tuin, waar hij naar harte lust zingen kon en dié Schildpad Legon op nieuw onder de bladeren te snuffelen met de bedoeling er in te slapen". Langzamerhand, toen het wat later Id den morgen werd, trok de koude najaarsmist op en zocdra de zon doorbrak, werd het zelfs prachtig weer.' Dit drong ook tot de oude Schildpad door en d'aar hij nog geen holletje naar zijn zin gevonden had, kwam hij weer te voorschijn en ging in het zonnetje wandelen. „Dat is werkelijk een verrassing", zei hij in zichzelf. „Het i9 heel aangenaam, maar ik ben bane, dat het niet van langen duur zal zijn. En dat is erg jammer, maar in elk ge val ga ik nog niet dadelijk slapen". Bij deze woorden waggelde hij door den .moestuin, waar hij zich zooals hij in den laatsten tijd wel meer deed bij den steenen muur door de zon liet koesteren. Hij bracht' daar een heerlijk uurtje in de warme zonne stralen door, iets wat hij midden in den zo mer nooit durfde wagen. Dan was 't hem daar veel te warm. Intusschen ging het Roodborstje in een af- goloopcn heekje van den tuin, waar niemand! aanmerking op hem maakte, door met zin gen. Hij zat in een boschje met een grasveld ervóór, waarin een fontein haar zilveren druppels liet ncerklateren. Als hij even ophield met zijn lied en voor al, nadat de zon was doorgebroken, dacht hij in verwondering na over 3l de vreemde din gen, welke de Schildpad hem verteld had. 't Denkbeeld alleen, dat deze bem aangeraden had te gaan slapen, was al te grappig. Maak te de heerlijke zonneschijn het boschje niet zóó warp alsof het voorjaar was Als hij niet ba***, geweest was om de Schildpad te storen, ï>Ai bij stellig naar de heg zijn terug gekeerd om hom te vertellen, hoe heerlijk warm het hier was, maar hij durfde niet. Toon hij nog eens over alles nadacht, kon hij" zich echter niet ontveinzen, dat hij geen andere zangers in het boschje hoorde dan zichzelf en hij vroeg zich af, wat hiervan de reden mocht zijn. Er was een tijd geweest, dat dc Nachtegaal eiken nacht op dit plekje gehooid werd, maar nu hij er opmerkzaam op geworden wa.s, schoot het hem te binnen, dat hij zijn heerlijke tonen in maanden niet ge hoord had en niemand scheen te weten, waar de vogel gebleven was. Eet Roodborstje begon zich nu toch wat minder op zijn gemak te vcelen. En dan de Merel .wat scheelde hem toch, dat hij zich heelemaal niet hooren liet Zou werkelijk de heele wereld het, zooals de Schildpad zei, verstandiger vinden te gaan sl apen Nu sloeg het Roodborstje de schrik om het arme vogelhartje.. Hij wilde er meer van weten en vloog rond, totdat hij een Merel tegenkwam dien hij er naar vroeg in de hoop, dat deze hem tevens zou kunnen ophelderen, waarom hij niet meer zong. De Merel keek hem verbaasd aan. „Maar wie zingt er nu in dezen tijd van het jaar vroeg hij. „Werkelijk, ik zou nie mand anders weten dan jijt die dat doet. Of misschien de Leeuwerik, maar die leidt zoo'n eigenaardig leven, hoog in dc lucht of laag verborgen in het gras, dat men hem buiten beschouwing moet laten. Je eigen gepiep is volgens miju bescheiden meening zoo weinig van pas in een tijd, waarin iedereen bezorgd is voor de toekomst, dat ik het al leen verontschuldigen kan, als ik het aan onwetendheid toeschrijf". „Het zou vriendelijker van je wezen, als je zei, dat. het voortkwam uit een opgewekte tevredenheid, die zich niet door de omstan digheden laat terneerdrukken, antwoordde het Roodborstje. „Ik geniet van eiken dag, zooals hij is en verlang nooit naar meer dan hij ons geveD kan. Maar jij, die betere dagen tcrugwensckt en je ongerust maakt, dat de toekomst slechter zal zijn, jij geniet heele maal niet van al het heerlijke, dat wij op het oogenblik hebben. En je denkt, dat het vet-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1921 | | pagina 11