FEUILLETON, De geschiedenis van Willem Teil. X miters wel voor zorgen Vader on Dirk kooien er al aan." Frans S'lenr, luie Frederik en jolige Hein aijn er ook bij I" riep Mietje. „Ik wou, dat Kee9 ook maar hadden." „Ha J" riep Hans brutaaL „Daar heb je vriend Dirk ook. Neem hem meteen maar mee. Meneer stroopt en steelt op zijn eentje". „Jammer, dat onze soldaat er niet bij is riep steile Hannes. „Hij is het marchceren gewend''. „Geduld maar, hij zal nog wol komen 1" lachte -lans. „Zwijgt, kerels 1" riepen de maréchaussée's on zij moesten mee. „Dat muisje zal nog wel een staartje heb ben", zei de bosehwachter. ,Xoon naar werken zei Dirk van Lïen- den. Op ©n om den Stekkenberg heerschte een paar uur later de grootste ontsteltenis. Kees DTeumel was de eerste, die geheel buiten adem kwam aanloopen, roepende en »chreeuwende tegen ieder, die het hooTen wilde „Soldaten wel duizend Vader on Hannes allen zijn gevangen en dood geschoten „O, Jozef I Jozefjammerde de moeder van Jozef Soldaat. „Hoe heb ik je niet ge waarschuwd en gebeden Hout stelen. en dat nog wel uit de bosschen van Piet. Keppel, aan wien je moeder het leven te danken heeft, van den man, die mij gehol pen en bijgestaan heeft, toen ik ziek was en jij in dienst waart. 0, was ik maar gestor ren, vóór ik mijn ondankbaren zoon als een dief geboeid zag wegbrengen Zwijgend had Jozef de klacht van zijn moeder aangehoord. Eindelijk stamelde hij „"Wees gerust, moeder, uw Jozef is geen dief „Waarom liet je je dan overhalen om mee te gaan „Ik kon niet andersik moest hem red den „Wien, mijn jongen „Piet Keppel, moeder Zij wilden hem maar ik heb hem het leven gereu „0. Jozef!" „Ja Moeder, om hem te redden, moest ik den schijn aannemen, dat ik me3 ging doen 't Was wel valscb, van mij, maar ik kon niet anders! Wees maar blij, dat ik onschuldig ben, al moet ik natuurlijk voor het gerecht komen „Vrees niet, je onschuld zal aan het licht komen," was alles wat zijn «moeder zeggen kon. Fenige wekea later heerschte^ er op de Groote Markt te Arnhem een buitmgewone drukte Honderd en dertig personen zouden 16) Geesler, wiens angst om in de golven to sullen omkomen, al toenam, aarzelde niet om aan het verzeok der sohipper3 te voldoen. Hij wist het wol dat die gehaten man daar, do beste schipper en de vaardigste schutter was, van de drie kantons. En Teil Met vaste hand greep hij het zoor en gaf hij zijn bevelon, en ondanks wind cn golven stuurde hij onversaagd op den voor uitspringende landtong aan de overzijde aan. En toen mon gevaar Liep dat de boot op dien rots verpletterd zou worden, wierp Teil eens klaps het roer om sprong aan den oever en verdween. Door de plotselinge wending van het roer en den stoot van Tell's krachtigen voet, week het vaartuig aJ. verder van den wal, om op nieuw den strijd te ondergaan met wind en golven. Eerst na een langen, bangen strijd, mocht het de schippers, bijgestaan door de ruiters en de lansknechten gelukken, een landingsplaats te bereiken, waar men veilig aan wal kon stappen. Nu het gevaar voorbij was, herkreeg Gessier zijn overmoed terug. „Kerels,", zei hij, tegen de ruiters, „waarom hebt ge dien kerel niet doodgeschoten?" verhoord worden wegens het plunderen der bosschen „Zeg eens, njeisje!" begon de president tegen Mietje. „Ken jij Kees Dreumel ook?" „Ja meneer." „Mocht je hem graag lijden?" „0 nee meneer, ik was bang voor hem." „Waarom?" „Omdat." antwoordde Mietje al schreien de, „hij altijd zei, dat ze vader in het bosch zouden ophangen." „Schrei maar niet, kind! Ze zul'en je vader geen kwaad doen, hoorl' stalde de president Mietje gerust en tegen Kees Dreu mel ging hg voort: „Hoe heet je?" „Kees!" „En hoe nog meer?" „Kees Dreumel." „Wie had tegen jou gezegd, dat ze den bosch wachter zouden ophangen?" Kees keek naar den grond en zei geen woord „Kom, bedenk je maar eans goed. Ik zal je vrif minuten tijd geven en." ging de president met nadruk voort „als je 'tmij dan nog niet hebt gezegd, wordt je naar de gevangenis gebracht." De president zweeg, fronste het voor hoofd en keek hem strak aan. Eindelijk, 'op zijn horloge ziende, begon hij weer: „Nu Kees. wie heeft je gezegd, dat ze den boschwachter wilden ophangen?" „Vader zei 't!" riep Kees. „En waarom sloeg je Hendrik?" „Om omom stotterde Kee?, „Gauw wal-, jongen!" „Vader zei 't?" „Wat had Hendrik in z'jn zak?" „Ik heb het geld aan vader gegeven." Tegeu Hendrik bogon de president nu: „En jij bent onlangs met een vracht bezems naar Ngmegen geweest?" „Ja meneer." „Was je alleen?" j „Nee meneer." „Wie ging dan met je mea?" „Dirk van Lienden." „Heeft hg je wear heelemaal naar huis gebracht?" „Nee meneer. Bij de hooge beuken van den dwarsweg is Dirk weggegaan. Hij vilde me eerst thuis brengend maar dat wilde- ik niet, omdat het zoo'n eind om was „En toen ben je Kees Dreumel tegen gekomen en hebt hem een ferm pak slaag gegeven?" „Nee, meneer! Kees heeft mii van de kar gesleurd en me toen gekrabd en go- slagen. Toen kwam Hans en sloeg ma met een stok tegen de beenen. Daarop heb ik op rogn fluitje geblazen en schoot Dirk En to an men hem het antwoord schuldig bleef, hernam hij: „Gaat en doorzoekt het gansohe district, en je brengt me dien kerel, dood of levend, op mijn burcht. Wee uwer, indien gij hem niet spoedig gevat hebt." En toen zijn dienstknechten vertrokken wa ren, zette do Landvoogd zijn tocht naar Uri over Arhh naar den Küssnacht voort, slechts van eon klein gevolg vergezeld. Hij was woe dend van toorn over den geleden nederlaag, en zwoor dat hij oen vreeselijke wraak zou weten te nemen. Hij lasterde het opperwezen omdat het noodweer hem zijn prooi had dosci notsnappen. In zulk ean opgewonden toestand was hij Immorsee reeds voorbijgereden, waar men een diopen hollen weg. door hooge rotsen omgeven, insloeg. Op eenmaal vernam men ean licht getruisch, als dat van een voorhijz weven de vogeL Maar een vogel was het niet, die daar een weg zocht naar zijn doel. Zio daar stijgert het krijgsros van den Landvoogd en door een welgericht schot, stort Gessier stervend ter aarde, uitroepende: „deze pijl komt van Teil!" Door de verwarring door dit voorval ont staan en de schrik die het gevolg van den Landvoogd aangreep, had Willem Teil ruim schoots gelegenheid om te vluchten. Allereerst, begaf bij zich naar Steinen om de Eedgenooten daar ter plaatse kennis te geven dat hij zich gewroken haid. „Mijn leven was verbeurd," sprak Teil, „en daar ik als man en vader verplicht ben, om voor vrouw en kroost te zorgen, bleef mij geen ander red middel over dan onzen gemeenschappelijken toe. Hij heeft zijn pistool afgesóhoten toen zijn ze weggeloopen, maar ik eerst mijn geld kwgt. Dirk trapte er en heeft het later aan vader gegeven." „Zeg eens, Jozef!" begon de presit nu togen Jozef Soldaat, „jij deêdt mee met de houtdieven?" „Waarachtig niet, meneer." „Je bent er toch bg geweest!" „Dat wel." „Fn heb je Keppels hond doodgeechoti „Ja meneer." „Om gemakkelijker te kunnen stel. „Nee meneer. Gestolen heb ik nietjai „Wat? En je bent met Hans Dreu en zijn kameraden naar het bosch gaga: „Ja meneer, ter wille van Piet Kepi „Dat begrgp ik niet." Jozef vertelde nu, dat Hans gezegd „Hoor eens Soldaat, de boschwackter i er aan! Jg hebt leeren schieten en bent dus de aangewezen man! Als je mee doet, hangen wij hem op, stekei hut in brand en sparen jou en je o vrouw daarbij niet." „En toen werd je bang?" „Nee, meneer, healemaal niet! Een soldaat wordt niet bang Maar toei in dienst was, stierf mijn broer. Mo lag aan den typhus en was heelema l al Als Piet Keppel toen niet voor haar zorgd had. was moeder stellig omgek meneer. En dien man wilden ze vera den. „Dat nooit!" dacht ik. Maar wat ik doen om liet te beletten? Ik kor niet van slapen. Eindelijk bedacht ik middel; ik wilde doen. alsof ik mea om hun plannen te ontdekken dan ko Piet Keppel waarschuwen of hem oi een of andere manier helpen „Maar je mocht den hond toch niet c schieten!" „Nee, meneer! Maar ik dacht;: I een hond dan een braaf- mensch. Ik dat er maréchausaée's in de buirt en dacht, a's zï tijdig een schot ho komen ze stelling n:et te laat." „J© bent dus „Een dievenverrader, maar onzen doener heb ik het 'even gerad „Hoe is het mogelijk," zai de preri nu tegen Klaas van Zuilen, „dat jij al oen houtdief bent?" „Tk, meneer? Ik ben dien da Nijmegen geweest. Sedert Keppel b wachter is, lever ik uu en dan bezem: meneer Gronsveld." „Waar krgg je rijs vandaan?" „Gekocht van meneer van Mariënb „Maar je kar stond vol T*oIgeIade het bosch." „Mpn kar, meneer? Daar weet ik van! In elk geval niet door mij. Ik hu ic em mc E ad vijand te dooien. De Heer is met mij gei want ware dien storm niet opgekomen, zou ik nu in den diepsten kerker gekr^m gen, om nooit weer het daglicht te schouwen! Den volgenden dag reisde Teil naar waar hij alleen het meer overvoer naar Een dag en een nacht bleef Teil hij de daar; daarna toog hij welgemoed naar b herglo, waar men hem met raad en daa stond en -een veilige schuilplaats aa >ve: Daar, diep in het gebergte kwamen de noot on dagelijks 1) ij een om te beraad ierl wat hun te doen stond, 't Gamsohe volk j en dankte God, dat het van dien beul onl was, en op aller tongen zweefde den van, den bevrijder des Vaderlands: „Willem Teil, de boogschutter.'' VIII. Het begin van het einde. M vat Ldf ulli De mvaand November van het jaar lSi plaat3 gemaakt voor den winterma Was een koude, Decembermiddag tc heer Werner van Attingshausen, op r- genooten toetrad, zegigende „Mannen, broeders waartoe langer zeld om partij te trekken van de geleg U geboden. Op mannen, op, waartoe i ger te sidderen (Slot vol A uin D ijv lot vel aoc ;en iei Hei »ig O ;o1. >Ob. DOC

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1921 | | pagina 12