DE KLEINE GANZENHOEDST
FEUILLETON.
Ce gesciiie:ienis van Willem Teil.
in de handen. „Wat zal dat prettig zijn:
vader naar het bosch jij bezems maken en
ze samen wegbrengenMaar ik ben nog
het meest blij, dat wij hier weggaan om
dien naren Kees/'
„Waarom?" v
„Toen ik gisteravond van Dirk van
Lienden kwam, stond hij weer om een
hoekje en hij riep:
„Ha. ha! Daar heb je nou -de dochter
van den nieuwbakken boschwachter. Ha,
ha! Haar vader zal op de stroopers en
hontdleven passenZe zullen hem wel
gauw aan een dikken boom ophangen.
Zeg dat maar aan je vader V'
„O wee, als ik hem eens in handen
krijg 1"
„Laat hem maar loopen, Hendrik,
anders wordt je nog net zoo slecht als hij.
Maar ik ben toch blij, dat wij hier van
daan gaan."
De vèrhuisdag was heel druk voor Piet
Keppen en de zijnen. Reeds vroeg in den
morgen stond Dirk van Dienden met een
wagen voor de deur.
Hji werd vol geladen en vrouw Keppel
esi Mietje gingen voorop zitten. Piet Kep-
en Dirk li enen er naast en daar
Sb"1# het heen. Hendrik en Chris van den
bakker gingen een paar maal met de hon-
deknr heen en weer, en Mietje hielp haar
moeder bü het uitpakken en alles op zijn
plaats zetten.
Het boschwachtershuis stond ongeveer
anderhalf uur van Groésbeek, ruim tien
minuten links van den weg, aan het cinoe
van een beukenlaan op een heuvelhet
was omgeven door geboomte en stond aan
den ingang van het bosch.
Ongeveer veertien dn gen was de nieuwe
boschwachter fn functie, toen op zekeren
morgen, terwiil hij met Hendrik naar het
hos^h was. Dirk van Lienden de bosch-
waohterswoning betrad.
„Zoo. vrouw Keppel, jé man naar liet
bosch V' zei hij.
^„Met een kwartiertje za.1 hij wel thuis
va zitten. Van Lienden."
..Wel. wel. 1 'je woont hier prachtig: je
nebt een flinke woning en een mooien
moestuin. maar één ding zou me hier
toch niet bevallen.*'
>,Bn dat is?"
„Je woont hier zoo eenzaam.
„Dat went gauw genoeg."
,.Daf, zal wel. maar toch één boscïïi-
waehter-.
„Krijgt het wel eens tp kwaad met stroo
pers en houtdieven, wil je zeggen. Dat is
wel wfi.or maar we zijn gélukkig niet bang
uit.o-aynllen."
„Bang voor stroopers en dieven zei
Kepoel, on dit oogenblik binnenkwam.
„Meneer heeft er voor gezorgd, dat we
niet ongewapend in het' bosch zitten kijk
maar!"
Bij deze woorden ontsloot Keppel een
kast, waarin zich verscheiden geweren,
revolvers en andere wapens bevonden.
„Dat is geen kleinigheid!" zei Van
Dienden. „En ik zie, dat je twee honden
hebt."
„Ja, en terwijl de vrouw koffie zet, zal
ik je mijn schuur eens laten zien. We hou
den nu ook e&n koe en een schaap.
„Je woont hier als een prins, ho.or
Piet! Maar," ging hij ernstiger voort
„*t is goed, dat we even alleen zijn. Je
moogt wel op je hoedie wezen, want daar
broeit wat! Je kent Hans Dreumel."
„Of ikMaar 'kzou Hans niet aanraden
kennis met onzen Sultan ikomen ma
ken."
„Dat geloof ikAls hij alleen was, maar
't is een heel komplot, minstens wel
honderd en twintig man."
„Dat is erg!"
„Met bijlen gewapend, willen zij allen te
gelijk naar de bosschen komen om hout
te stelen."
„Kom man, praatjes!"
„Nee, nee, 7t is ernst, wat ik je zeg. Ik
weet. dat. er onder zijn, die zelfs revolvers
hebben. Alleen om "je te waarschuwen ben
ik vandaag hier gekomen."
„En wanneer dtenk je, dat het zijn zal?"
„Ja, wist ik dat maar! Maar dieven-
plannen worden gauw of in het sreheel niet
uitgevoerd, zegt het spreekwoord."
Pie-t Kenpel en Van Lienden zatem nog
wat bij elkaar.
„Hendrik moet de volgende week Dins
dag weer met een vracht bezems op reis"
zei Keppel „En daar ik het te druk
heb om mee te gaan. dacht ik, cfat jij
mi«sriiien een daghuur zou willen verdie
nen."
„Best Keppel." luidde TTet antwoord. „Je
hebt r">lijk, dat je Hendrik niet alleen laat
gaan."
„Tot Dinsdag dan." zei Va.n Lienden bij
het weggaan. ..Tk zal maken, dat ik om
negen uur bij tie oude beuken aan den
dKvarsweg ben
De bosehwn<->Mer gin er nu een brief a.->n
zijn heer schrijven. PWseling vloog Sul
tan onder woedend geblaf naar het tuin
hek.
Koppel en Hendrik lienen dadelijk naar
bulten en wfe stond fdaar voor het
tuin bok? Hans Dreumel.
„Blijf daar 'toch rien Keppel.
..Men mag bij oude kennissen toch zeker
wel binnen komen," zei Hans op fleemen-
dbn toon. ..Tk wil graag wat bevemrijs van
je koopen," ging hij voort. „Morgen over
een week moet ik het volstrekt ge
ken."
„Meneer van Mariënburg verkoopt
geen rijs!"
„Zoo, verkoopt hij niet!" zei I de
zich omdraaiend en mompelend,,D:
vent er ook zoo^n duivel van een hon
nahoudt! Wacht maar, manneke! Mo
over een week komen wij terug.
„Morgen over een week, ah zoo!"
Keppel in zichzelf. „Nu weet ik het. V
nog even," riep hij daarop tegen Hen
die den brief weg zou brengen. „Ik
nog niet heelemaal klaar."
Het post-soriptum van dén brief lui
„Ik ben er nagenoeg zeker van, da
uitvoering van him plan bepaald is
morgen over een week."
(Wordt vervolg a
Naar het Duitsch van Julius Stunt
Opnieuw verteld door Hermanna.
Licsje was een weesje, dat op 't
uitbesteed was bij onbarmhartige i
schen. Ze kreeg weinig eten en veel s
en moest al vroeg aan t werk. Wa
verdiende was dan voor haar pleegou*
Dit harde leven kon Liesje's vriendc
blijmoeoig karakter evenwel niet scha
Ze ontdekte lichtpuntjes ook aan de zv
ste wolken en vond haar dagelijkschen
beid, 't hoeden der ganzen van dfe
boeren, zelfs wel prettig. Toch had 't kl
dappere ding 't soms hevig te kwaad
dat lastige, koppige ganzen volkje,
gans, die niet wil zooais je zelf wilt,
dat is een lastige sinjeur. Dit onderv
Liesje meermalenvooral in zekeren
gen zomer, toen er weinig gras en I
heelemaal geen frisch water te vinden
Ja, toen zuchtte <3e kleine ganzenhoed
wel eens eventjes. De lastige; honge 3j,
ganzen wilden niet bij elkaar blijven
stoven naar alle kanten en een paar ri
cheerden zelfs naar huis, wat Liesje
tuurlijk beletten moest. Als er 'save
bleek, dat er een achter gebleven
kreeg ze hevige standjes en ook d&t
beurde nu wel eens, want ze gingen
op hun eigen houtje een strooptocht
•dernemen. Je kunt dus zeker wel bet
pen, dat Liesje die handen vol had
haai' beschermelingen en 's avonds ha
niet meer voort kon van moeheid.
Op een goeden dag, toen ze weer
eens hierheen en dan weer daarheen vl
om haar troepje bij elkaar te houden
't verbazend warm had, want de
brandde hevig en er was geen wolkje
Di
>a
H
k
ik
14)
„ALdus weigert gij, Teil? Wél oen bewijs, «dat
.rij een lafaard en een grootspreker zïjt, die op
18Q passen geen schot durft te doen. Welaan,
dan zult gij je leven lang gevangen zitten, na
eerst geinige te zijn geweest van den dood van
f"je vrouw en kinderen."
„Hoe, heer landvoogd!" riep Willem Teil
angstig uit. Gij durft het te wagen om een on
schuldige vrouw en kinderen ter dood te doen
„Ik héb daartoe de macht ontvangen. Nog
eenmaal: weliko is je keuze, Teil?"
„In Godsnaam dan. Ik wü het doen, heer
landvoogd, mits hun en mijn leven gespaard
warde."
„Uw aller leven zal gespaand blijven, Teil,"
gaf hij ten antwoord, „indien ge den appel weg
schiet zonder den knaap to raken."
Geasler plaatste den appel op Walter's hoofd,
nadat hij den afstand fcusschan hem en zijn
vader op honderd tachtig passen had doen of-
Toon Willam Teil den hem aangewezen plaats
berookt had, nam hij twee pijlén uit zijn koker.
Dsn a*APvan stak hij lusschen zijn jagersrok,
tio aiWlere legde hij in de geul van den boog,
pezen hij mot vasten hand gespannen
v-
„Hoere God, A smeek U, wees onzer genadig,
o Heer!"
„Laat dat hidden maar aan oude wijven over,
't helpt jo toch niet!" boet de landvoogd hem toe.
„God is in aille dingen machtig!" klonk het
geloovig antwoord, en met een: „Ga, met God!"
snorde de pijl van den boog, die zonder den
knaap te treffen, in rijn vlucht «den appel
meo nam.
Een luid gejubel begroette dat meesterschsot.
Zelfs do ruiters en lansknechten van den land
voogd sloegen een blik volbewondering op den
kranigen boogschutter.
Een donkere wolk overtoog het aangezicht
van Geasler. „Zulk een meestersobot moohft wel
een wonder heeten," peinsde hij. Maar hij,
Ges sier, was er do man ndot naar, om zijn prooi
zoo goedschiks prijs te geven. Na een oogen
blik te hebben nagedacht, onderbrak hij de
pauze, door te vragen:
„Teil, ik heb je slechts verlof gegeven om
één schot te mogen doen, waartoe hebt gij dan
dien tweeden pijl bij je gestoken?"
„Heer landvoogd," antwoordde Teil onver
schrokken, „geen vrije Zwiitsor aarzelt ooit de
waarheid te zeggen, wanneer hot moet; zoo doe
ook ik. Deze tweede pijl was bestemd om u het
leven te benemen, indien ik mijn kind één haar
gekrenkt had met mijn schot."
Nu was hot woord gesproken, waarnaar hij
zoo vurig verlangd had. Nu kon en mocht bij
zijn prooi de vrijheid niet schenken. Openlijk
had die koeno Zwitser zijn leven bedreigd én
daar stond immers do doodstraf op?
„Brengt dien kerel in den «Hopsten kerker
van mijn kastoelT beval de kndvongd, „bindt
ht
(Wordt vervolgd)
hem met sterke koorden en leidt hem naar
bark. Ik zelf ga mee om toe te zien daX
bevel naar behooron worde uitgevoerd!"
Toen Geasler doze woorden gesproken
heersohte er een pijnlijke stilte op het plei
t Was de stilte die den' storm vooraf g
God had nu geboden, dat er eon eind rr.
komen aan zulk een verregaande vergui
van hert menschel ijk recht. Men bevroedde
dat dit men schooit eer end voorval niet zoo
en rustig zou eindigen. Maar het „hoe!"
niemand.
Onmiddellijk hierop werd Tell door de D
knechten van den Landvoogd weggevoerd cc
warden overgebracht naar de overzijde van
meer, te Uri, alwaar het kasteel van den L:
voogd gedogen was.
Hierna ging de Landvoogd scheep, ger
door twee kloeke schippers, om het schi;
besturen. Na hem namen or nog twee
knechten in het scheepje plaats.
Nauwelijks waren zij van don oever a&T«
ken of het gebeurde dikwijls op de Zwft
soho meren plotseling werd de lucht
zware, donkere wolken bedekt er stal
heiige wind op, dae de zeilen aan flaS
scheurde en wéldra tot een storm aawvië.
Do wateren worden ontroerd, en al boü
on hooger stegen de golven, zoodot de
pers angstig werden en den landvoogd effi#
ten om den gevangene van rijn boeien te
slaan en te bevélen heit roer in hand*»
nemen.