VOOR DEJEUGD 9 IE-ID5CH DAGBIAD 47. ronderdag* 17 November. Anno 1921. °*i j iaïïi I ii?ii j ill? Boschwachter van Mariënburg. •v« I. was in heb jaar, 1842 en dus al lang n. Wel verhief do toren van Groes- •eeds sedert eeuwen zijn ranke spits en de heuvels en liet*geboomte uit, in het dorpje zelf zag het er heel uit dan tegenwoordig, spoorweg van Nijmegen over Groes- ïaar Kleef was er nog niet en van gepleisterde huisjes op 'den Stekken- lestond er nog geen enkele, a liet goh eel e dorp bestond uit half n grond gegraven en met plaggen e .hutten. Die ellendige, donkere ho- ie woningen moesten heeten, deden tere armoede der Groesbekers een ge tegenstelling vormen met de ïheden van het Neder-Rijkswoud. derde hut linke van den Stekken- één van d'e besten nog, werd be- door Piet Keppel met zijn vrouw ee kinderen, Het was ook verreweg lelijkste hut uit de buurt. ;och Piet was maar een eenvoudig binder en verdiende er een kleinig- bij als barbier, maar Piet was en "spaarzaapi. evenals zijn vrouw, iet schuurtje acliter de hut, do werk- van Piet, lag meeslfc altijd een heide, twïjge.n, bezems en touw. kle hut blonken d'e kleine, ouderwel- piangkTok, de eikenhouten tafel, het" Piet zelf gemaakte linnenkastje, de ludige knop stoelen en het spiegeltje ld tegen. Daar zorgde Piet-s vrouw geit in het hok naast de opgestapelde is, het dier dat het gezin zoo trouw nelk voorzag, was het wel aan te dat zij goed verzorgd werd. Dit was werk van Mietje, _een meisje van f jaar, en van haar broertje Hen die een jaar ouder was dan zij. toch nog naar school ging. betrekkelijke welvaart in het huis van Piet Keppel wekte zelfs afgunst j enkelen van Piets buren, lieten zij dit den bewoners van het niet rechtstreeks merken, maar ach- m rug hadden zij het er dikwijls over. j zal 't wel niet allemaal eerlijk ver- i!" zei Hans Dreumel, die als stroo- n houtdief tot ver in den omtrek it was. zekeren morgen, in het begin van ari zei Piet tegen zijn vrouw: ize koopman aan d'e Waalkade zal bezems wel weer kunnen gebruiken, eb er heel wat klaar en moest er in maar eens op uitgaan. Dan kan teen eenige inkoopen doen." :t zoo'n vracht door de sneeuw heele- naar Nijmegen, dat wordt een reis, zei zijn vrouw. Zal wel meevallen. Ik' heb den ge- dag vóór mij." it de groote slee. Vader? Mag ik vroeg Hendrik nu. du je dan uit school blijven?" ies Dreumel scheldt me nu al uit xrofessor, omdat ik dertien jaar ben ig naar school ga. Hij is «Hf eüi komt bijna nooit meer „Laat Kees maar praten 1" zei zijn moe der. ,,'t Zal jo nooit berouwen, dat je wat geleerd hebt/' ,,'t Is schande van zijn vader," zei Piet nu, „dat hij Kees niet beter naar school stuurt. Zelf doet hij niets en Kees laat hij bedelen en opgroeien tot een deug niet." „En v/ou jij nu ook doen als Kees?" ,Nee, moeder, voor dezen keer maar om vader te helpen; ik kan de slee ook wel voortduwen.'3 „Nu, voor dén keer dan, ten minste als jo vanmiddag een briefje meebrengt, waar in staat, dat meester het goed vindt." Do toestemming werd verkregen en na schooltijd vertelde Hecadnik aan allen, che het hooren wilden, dat hij den volgenden "dag met vader naar Nijmegen ging. ,,'t Is ook wat, ik ga er elke week heen zei Kees Dreumel, een jongen, die er haveloos en slordig uiteag en dien midd.ag toevallig de school bezocht had, omdat hec hem buiten to koud was. Met het briefje van moester in de hand kwam Hendrik thuis. Hij droomde dien nacht van de groote stad, van mooie, hooge huizen, van de breede rivier en nog veel meer. Reeds om acht uur stoncl do groote slede den volgenden morgen, vol gestapeld met bezems, vóór de hut. Een paar dikke boterhammen in papier gewikkeld werden door Hendriks moeder onderde bezems achter op de slee gelegd. De pet werd over de ooren gehaald, de wanten aangetrokken en na een'„dag Mie!" en een „dag moeder!" dat door een „goede reis!" beantwoord werd, begon de tocht. Vader schoof, Hendrik trok en daar ging het heen. D'e lucht was helder, het vroor, dat het kraakte en de sneeuw was flink hard. 't Was een prachtig gerichtclat bosoh- rijke heuvelland in wintergewaad, bij hel deren hemel on beschenen door de zon Hendrik trok üit alle macht. „Niet al te hard, jongen!" zei zijn vader. „Dat kunnen we niet volhouden, de weg is nog lang!" HendMk was eohter onvenhoeid en eer d'e reizigers het wisten, waren zij al aan het Groeske. Daar woonde Frans Enter, een broei4 van vrouw Keppel. Hij was tuinman op Mariënburg. „Ziezoo, Hendrik!'3 zei, vader. „Nu zul len we bij oom Frans wat uitrusten. Je zult wel moe zijn." „Heelemaal niet!" riep Hendrik uit en om te loon en, dat hij nog lang niet moe was, begoh hij op een drafje te loopen. Bij oom Frans brandde een lekker vuur tje en nadat vader en zoon zich wat ge warmd, een kop koffie en een boterham gebruikt hadden, werd de reis met fris schen rnoed voortgezet. Tante had een paar dozijn bezems ge houden de slee was nu wat minder zwaar on de weg werd vanaf het Groeske vrij wat beter. Juist sloeg c?'e torenklok halftwaalf, toen zij Nijmegen door d'e Molenpoort bereikten. Opeens bleef Hendrik staan, niet van vermoeidheid, maar met open mond stond hij roncl te kijken. Die hooge huizen dat was nog eens iots anders dan de hutjes van Groesbeek'l „Kijk eens, rad)er!" riep Hendrik tel kens. De voorbijgangers keken even en glim lachten óm de verwondering van den jongen. Spoedig waren zij de Molenstraat "einde en aan de nauwe*Broerstraat ge komen. Hendrik hoefde nu niet meer te trekken, want do straten helden naar de Waal zóó af, dat vader en hij genoeg werk hadden om de slee tegen te houden. „Ha, ha!" riep een jongen, die uit het gymnasium kwam. „Kijk die heiplukkers uit Groesbeek eens!" „Strikkonzetters !'3 riep een tweede. „Houtdief!" klonk het van een derde. „Wat zijn jullie toch flauw!" riep nu een vierde. „Waarom laat je die mensohen niet met rust?" Ha, ba!" lachten aüile drie te gelijk. „Herman Gronsveld wil den braven Hen drik uithangen Gelukkig kwam er juist een politieagent' aan, zoodat de jongens afdropen en Piet Keppel en zijn zoon ongehinderd him weg konden vervolgen. Nog eenige oogenblikken en zij hielden stil voor een winkelhuis, waarop stond: Jacobus Gronsveld. „Gooien morgen, meneer!" zei Piet. ..Goeien morgen, Keppel. Koon jo nog ia zoo'in sneeuw van Groesfeeak? Je bent welkom, maai, wamt ik heb geen enkelen bezem meer." „Dat dacht ik ai, meneer. En daarom heb 't or maar op gewaagd." „Nu, ik kan je beele vracht best gebruiken. Breng ze maar even hier naast in het pak-, huis. Enne ,is dat keróHje ook heolemaaC meegekomen?" „Ja, meneer. Dat as onze Hendrik. Is voor het, eerst, dat hij meo gaat." In een oogenblik waren de besoms an het pakhuis geborgen en stond Piet Keppel weer vóór de toonbank. „H Is in orde, meneer." „Best. Waar is je jongen?" f ,.Bij de slee, meneer." „Laat hem hier komen. De slee aal niet weg- loopen. De jongen zal wel moe zijn en kond ook. ZieiJoo Piet, je weet den weg. Ga nu sa men naar de keuken. Ik moet nog even naar de kade; in vijf minuten ben ik terug. Mijn' vroruw zal je in dien tijd een boterham en een kop koffie geven." Meneer Gronsveld was spoedig weer terug. „Nu moeten we nog afrekenen. Piet," aei hij. „Voor hoeveel geld heb ik nu?" „Honderd heidebezems voor vier gulden en, tachtig rijzenbezems voor zes gulden veertig, dat is samen tien gulden veertig, meneer! En wat krijgt u voor de kruidenierswaren?" „Net vijf gulden. Je krijgt dus nog vijf gul den veertig. Zie je: twee rijksdaalders en twee kwant.jos; dat dubbeltje is voor Hendrik." Op ddt oogenbrik kwam de pakhuisknecht i» don. winkel en riep: „Teun kan iliet, meneer!" ,;Zeg liever, dat hij niet wiH" riep de frtKs holier terug, ,,'t Is toch wat te zeggen: dat klaagt, dat or geen werk is en bedankt er voor, als or wat te verdienen valt Dit kleine pakje moet ik vóór drie uur nog in Hees hebben. Mijn knecht kan niet weg en ik heb 'fc al dri* werkoloozen gevraagd, doch steeds zander goad govolg." „Ails u 't goed vindt, wal ik rw*l jttqg brengen.'4 - -- 1

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1921 | | pagina 9