FEUILLETON.
De geschiedenis van Willem Teil.
„Wél maai, je hebt al zoo'n tocht achter den
ug en moert nog weor naar huis."
„Dart iB nierta, meneer 1"
„Nu, je kunt er een gulden mee verdienen.
Het pakje lagrt Maar. Met een goed uur kun
je terug zijn en je jongen kam zoo lang hier
Wijven."
„Dat is een buitenkansje, meneer! Ik ga da
delijk op stap!"
„Je slaat den weg naar Hees maar in en be
zorgt hert pakje op het derde buiten aam je
Imkerhand.''
Nauwelijks wae Piet vertrokken, of een jon
gen mot een taecih bij zich kvram fluitende riem
"winkel instormen.
„Kijk eens, Hermam!" begon zijn vader. „Er
is een jongen van buiten in de keuken. Dien
moet je de stad eens laten zien."
„Goed vader!" zed Herman, die zich door die
opdracht nog ad vereerd voelde.
Nieuwsgierig wie dde jongen was, stapte hij
regelreolit naar de keuken. Hij deed do deur
open en de jongens herkenden elkaar.
„Vader zegt, dat ik je de stad moet laten
zien!" begon Herman.
H „Graag jongeheer!" antwoordde Hendrik.
„Hoe heert je en waar kom je vandaan?"
•vroeg Herman.
„Hendrik Koppel en ik woon in Grocsbeek,
jongeheer."
„Och wat: jongeheer! ik heet Herman
Gronsvold, hoor! Kom, laten wij maar dadelijk
op stap gaan. Over een uur moeten we weer
thuis zijn. "Waar wil je 't eerst heen?"
„Ik zou wed heel graag de Belvédère, het
Valkhof en hea, stadhuis willen zien, waarvan
meestér ons zoo dikwijls verteld heeft."
„Goed, dan gaan wij de Hunorpoort uit."
Weldra waren zij buiten de poort, en, lang
zaam opklimmende, stonden ze spoedig vooi
hert hooge gebouw op den walmuur.
„Dit is de Belvédère!" zoi Horman.
„Wat zou dat een mooi gezicht zijn, als we
©r eens boven op stonden!" riep Hendrik uit.
„Verleden zomer ben ik met vader heelo-
maad boven op het plat geweest. We zagen
over de stad heem de Wad, de Veluwe, do heu
vels van U'bbergen, Grocsbeek en 's Rijkswoud.-
De schepen op de rivieren konden we zion
zeilen. En do torens konden we niet tellen!"
„Wat zou ik dat graag eens willen zien!"
„Dan moet. je den volgenden zomer eens te
rugkomen. Maar nu moeten wij links af haar
het Hof. Kom, zullen we eens zien, wie hot
eerst benoden is?"
In een oogenblik was het tweetal heneden.
Toen het bosoh door, het vóetpad rechts inge
slagen en spoedig stonden ze vóór een door
omgevallen zuilen omringd, boogvormig bouw
werk: voor de ruine van het oude Valkhof.
„Ls dat nu alles?" vroeg Hendrik.
„Ha, ha! Jij dadhrt misschien een heel mooi
/énderwertsoh gebouw te zien, hè?"-
„Ja eigenlijk valt *i mij tegen,"
„Kom, laten we op deze oude bank wat uit
rusten en ons verheelden, dat het oude kasteel
cr nog staat."
„Stel je eens voor, Herman, dat Karei do
Gpoote en zijn hovelingen allen te paard eens
dien weg afkwamen, wat zou dat een vreemd
gezioht wezen!"
„En dat de prinsessen daar dan boven vbor
de ramen zaten te spinnen. Maar nu moe
ten we toch nog de Heidensohe Kapel zien."
H Was al over drie, toen zij als de boste
vrienden bij Gronsveld terugkeerden.
Piot Koppel had zijn gulden reeds verddond
en zat al een half uur op Hendrik te wachten.
En nadat vader en zoon Gronsveld en
zijn vrouw bedankt hadden werd de terug
weg aanvaard.
Herman bracht hen dé poort uit.
Piet schoof de slee en de jongens liepen op
een drafje vooruit om hier en daar nog een
kijkje te hémen.
„Kijk Hendrik!" zei Herman. „Hier heb je
den Blauwen Steen! Er is wel niets bijzonders
aan te zién, maar hier werden vroeger de volks
vergaderingen gehouden. Als iemand wegens
schulden gevangen gezet zou worden, moest hij
eerst driemaal ooi dén1 Blauwen Steen geleid
worden. Kwam er dan nog oen vriend of ken
nis opdagon, die voor hem betalen wilde, dan
was hij vrij."
Bij do Molenpoort namen de beid© jongens
afscheid van olkaar.
Onderdruk gesprok over alios, wat Hendrik
dien dag gezien had, gingen zij vlug huiswaarts
en ongeveer te halfzos waren zij weer aan het
Groosko.
„Zoo Piet!" zei oom Frans, „het weer is je
meegedoopon. De vracht al kwijt on eon goede
reis gehad?"
„0 oom, wat héb ik veel gezien!" riep Hen
drik -uit. „Wat was clio meneer vriendelijk en
Herman heeft mo van allerlei laten kijken."
„Dan mag je van geluk spreken," zei oom.
„Dat mogen we zeker", antwoordde Piet Kop
pel. „Ik bon alle bezems kwijt en had nog een
buitonkansjo: ik bon nog voor meneer Grons
veld naar Hoos geweest. Maar ik ben bang,
dat ik mijn meeste tochten méun.' de stad go-
daan heb."
„Waarom Piot? Meneer Gronsveld hooft je
toch niet afgezegd?"
„Nee, dat niet! Maar meneer heeft me ver
teld, dat de bossch-en van 't Rijks-woud in Mei
verkocht zullen worden."
„0, dat heb ik al lang geweten. Maar wart
zou dat?" vroeg de tuinman.
,,Ja, zie je, voor de heddebezemrs blijfb
dat hetzelfde, maar ik hoop de twijgen
voot de groote bezems altijd op de publieke
verkoop in g in 't wou-d. Als dè bosschem mi
a-an particulieren overgaan, ben ik bang,
dafc -er niet. genoeg twijgen te krijgt
en dat ze te duur zullen worden."
„Maak je maar niet al te bezorgd,
een eerlijk man verdient al lioht een
brood."
Na nog een poosje over alles en'noj
gepraat te hebben, werd dè reis
voortgezet en even vóór acht ware >nig
beide reizigers weer goed en wel thui pas
„Zooverwelkomde moeder K* r J
hen. „Zdjm jullie daar weer! Ik béd
eerder thuis verwacht. Hoq is 't, be ès
een goede reis gehad?"
„Beat, vrouw, best! Ik ben alles kwi
ik heb nog een extraatje verdiend.
„En Herman heeft mij de heel©
laten zien: de Belvédère, het Valkhof
Bi
rie
,1
rie
W<
ïpp
nog veel meer!" nep Hendrik uit.
„Ik heb voor vijf gulden boodsoha
meegebracht," ging Pdet. voort-, ..alles
nog op do slee."
„Zal ik bet halen, moeder?'
Mietje en zonder antwoord ai te wac
liep zij naar 't schuurtje, op de kielen
volgd door Hendrik.
„O Mietje," begon Hendrik weer,
moet je nog wat vertellen. Toen wij
morgen in de stad kwamen, hebben
jongens ons voor: „heiplukkers",
kenze-ttors" en „houtdief" uitgesohol
Maar Herman Gronsveld heeft onze
opgenomen En op dat oogenblik kwaï
een diender aan."
Intussehen. vertelde vr-ouw Keppel
haa r m an
„Wat er weer gaande is, weet ik
maar er hebben .hier den geheelem
twee dienders rondgeloop en. Oh ris,
straks kwam vragen, of Hendrik al t
was zei, dat ze bij Hans Dreumel w:
geweest."
„Zeker weer hout gestolen," zei I
pel. ,,'t Is onmogelijk, dat de oude bo
wachter op alles kan toezien."
,,'t Is toch wat te zeggen met dat
voegde zijn vrouw er aan toe, „hout
twijgen stelen ze en nog bedden ze."
„Ja vrouw, onrechtvaardig verkre
goed gedijt nietHet zal mi wel gauw
daan rijn."'
„Hoe zoo. Pèet?"
„De 'bossohen 'van het Rijkswoud zu
verkocht worden.'
„Maar, man, hoe moet dat gaan met
binderij
,,'t Zal er niet beter op worden, m
hoc 't ook gaat, stolen doe ik de twij er
niet, dat weet ik wel.'"
„Nee, dan maar wat minder. Maar
begrijp nog niet, waarom de twijgen du jjt
der zullen worden en er voor de hout
ven minder te stelen valt."
(Wordt vervolgd!
att
ere
ad
oei
:ed
eel
Ea
>rut
rie
'ere
eer
O
;ïs>
„Ik verzoek jullie geön geweld te gebruiken,"
,150ide hij tot -don hoofdman der lansknechten
„Bah! leer om leer," gaf deze hierop smalend
tan anrtwoord. „Terug jullie, wie ons belemme-
'ren durft in 't volvoeren van onzen plicht, zal
ghet kwaad te verantwoorden krijgen."
Kalm maar ernstig sloeg Te-li de menigte
rondom hem gade. „Vriend-en," sprak hij, „be
waart alsnog d© vrede. H Zal met mij wel met
een geldboete afloopen. Mocht het blijken, dat
mijn loven of mijn vrijheid er gevaar bij loopen,
welaan, dan is hot nog tijda genoeg om mij te
komen verlossen. Vader, aan u draag ik op,
imijn vrouw en kinderen over mijn afwezigheid
gerost te gaan stelled."
Er bleef gisting onder hot verontwaardigde
volk. Een wenk van Teil en er zou een volks
opstand hebben plaats gegrepen, die ndot gemak
kelijk te dempen zou geweest zijn, maar toch
met de gewensohte vruchten zou hebben gedra
gen. Daarover zeu Walter Fürst de opgewonden
^menipto straks wol ©ene nader onderhouden.
VII
Md nieeèhrschot van den boogschutter en de
gevolgen daarvan.
Téö waa naar de gevangenis gebracht onder
(do grofst© bdeedigingen dde men bedenken kan.
'Maar reed» den volgenden dag werd bij weder
naar het pilein te Altorf gevoerd, waar de land
voogd Gesrier en zijn even slechte raadslieden
don gevangene zouden vorhooren.
Hert Kerkplein was in de róndte door
Gossler's ruiters afgezet, zoodat er ditmaal
slechts voor weinige Altorfors een plaats te be
machtigen: was om, mot do overige belangheb
benden aan.' de vensters van een paar woningen,
in de nabijheid van hert plein, toeschouwers te
kunnen zijn.
Fier als een held, mot opgerioM hoofd, trad
Willem Teil voor don landvoogd.
„Deze man hier," aldus sprak de hoofdman,
„heeft geweigerd om den hoed af te nemen, zoo
als-u,. heer landvoogd, bevolen hebt,"
„Dan moei hij gestraft worden!" antwoordde
Gessier met oen grijnslach, „maar," hernam
hij, zich tot Teil wendend©, „was hot je ern-st
met dlio weigering?"
„Zeer zeker, heer landvoogd, heb ik «mert voor
bedachte rad© geweigerd," gaf Teil fier ten ant
woord. „H-oe kan hot bij con verstandig mensoh
opkomen om zich voor oen' hoed te buigen. En
daarom, dacht mij, dart hert u geen emst kon
wezen om ons, vrije mannen, t-ot zulk een bela-
ohelijk eerbewijs te dwingen."
Met een spotlach hoorde Gessier dit-antwoord
aan, zeggende: „die mooie woorden van jou zijn
een masker om de waarheid to verbloemen
Gimdsohe- hoed stelt mijn persoon voor, en wie
nu weigert mij te groeten, zal zwaar gestraft
worden Maar er 'steekt meer achter je wei
gering dan gij zeggen durft. Gij zijt bekend als
een dor ergste oproerkraaiers, die het volk tot
opstand aanhitsen om zich tegen ons land
voogden te verzetten."
„En wie bosèhuMigrt mii daarvan, hoor la
voogd?"
„Wie? Deze mijn ruitens hebben hot uit
eigen mond vernomen, toen zij je gevangen
reen. Welnu, ontken het ale je durft?"
Teil verwaardigde zich ndot hierop antwex
te geven. -Hij doorzag reeds het doel van d
lage beschuldiging. Er moest weer eens een
for vallen om hot volk te doen gevoelen, dat
Gessier, met hen kon doen wart hij wilde, en
dart offeT zou hij, Willem Teil, moeten zijn.
„Geef antwoord, of zijt ge vergeten dat ik h
alleen t© bevelen hobt?" hernam Gessier.
„Alleen indien het den Heere God behaag
voegde Teil hem toe.
Na een kleine pauze nam Gcsslor het woo
„Men zegt, dat gij voorgeeft de beste bo
.schutter in het rijk té. zijn; welnu, we zullen
de proef e.ens van nemen. Maar weet voor
dart gij dos doods schuldig zijt. Gij hebt het n
tot muiterij opgehitst en den boer, die i
landvoogd beleedigde, aan de gerechtigheid
ten te onttrekken. Welnu, ik zal je eens ben
zen, dat ik ook genadig kan rijn. Ik soheni
dus het leven, mits gij den appel, door s
op hot hoofd van je zoontje geplaatst, op rui
honderd passen afsrtamds er afschiet, zooi
den knaap- te raken."
,,,Heer landvoogd," antwoordde Teil, diep
aantikt,„kunt. gij zoo iets van eon vader oisobe v
of wilt ge thans eens beproeven om mij
kindermoord té beschuldigen? Een recht boe
schot op zulk een afstand is altijd onzeker
toéh dwingt ge mij daartoe. Ik doe het ri
hoor landvoogd!"
(Wordt vervolgd)
>rc
tg