VOOR DE JEUGD Donderdag* 20 October. i itn'iï »»i fltütrrimi jjjftnyrftn t imuir IÊID5CH DAGB1AD f |p de proef gesteid» ■<ji4 •V. - ✓Wb 4 4 d -0+-j4&*B€ het Engelsch van H. Clarke. Bewerkt door C. H. HOOFDSTUK III. jveer een week later kwam oom Pc- een avond uit het dorp met een ont- id bericht. Gedurende den nacht was de Bank ingebroken en een groote Igelds gestolen. Van de dieven had fnog geen spoor ontdekt, maar er wa •Idaten aangevraagd om hen te hel leken en tevens om de bewoners van id en haar omgeving te beschermen, teen werd verondersteld, dat een tal- lievenbende zich. in de nabijheid der jchuil hield. 1 Dick zou niets liever willen dan den vol genden dag naar do stad te gaan en met de soldaten te spreken, maar dat ging nu eenmaal niet. Hij had al heel wat uren zoek jffififfirht door met Tommy Muclge over de rotsen te klauteren of met den ouden zpc- jnjgi'te praten, die in het hutje van Tho- Xee woonde. Neen, hij moest den vol- dag aan het werk blijven !id moest des morgens bij een boer plukken, doch keerde bijtijds weer tarts, omdat oom Peter uit. moest, len volgenden avond tegen zeven uur •avid van de boerderij thuiskwam, |r geen Dick te zien. David riep hem lido stem, maar hij kreeg geen ant- Hans en de kar waren eveneens eling schoot het den jongen te bin- [wat Dick van het witte zand in de gezegd had. Hij was stellig zand gaan om er 't tuinpad mee te bestrooien, •id keek naar de zon on rende zoo hij kon langs het strand. De vloed l reeds op. Yóór de zon onderging zou [rand geheel onder water staan, duurde niet lang of David zag, dat gÖBj^eronderstelling juist was geweest. Daar, in het witte zand, waren de afdruk ken van de hoeven van Hans en de wielen der kar duidlijk zichtbaar, op sommige pSatsen waren de sporen wat dieper dan töBgndere, alsof Hans stilgestaan en niet verder had willen gaan. jongen holde door, de oogen onafge- pbpMien gericht op de zee. Het was een fcfflme. heldere avond, doch de vloed kwam BzSi op. Het duurde dan ook niet lang, of David moest zijn kousen en schoenen uit trekken en door het water waden. De golven speelden zacht over zijn vo& ten, doch hij wist, dat dit stuk strand wel dra diep water zijn zou. En zelfs Dick kon de stéile rotsen opklimmen LSP?oór hij de kreek bereikte, hoorde hij j^fc's stem al, nu eens zacht en overredend weer boos en ongeduldig. David be neep dadelijk wat hiervan de reden was. Hans was natuurlijk koppig en wilde voor- tioch achteruit. Hij haastte zich nu nog deer en riep Dick hard bij den naam. ^-jgïaar Dick hoorde hem niet. Hij was bij do rotsen en had do kar met wit gevuld. Reeds een uur geleden was klaar om naar huis te gaan. Niets kon echter overhalen een poot te verzot- ezel had een eigenaardigen afkeer van de zee en wilde niet door het water. Want al was de kreek nog droog, het slim me dier scheen te begrijpen, dat het een eindje door het water moest om zijn stal te bereiken. Te vergeefs had Dick dén teu gel strak aangetrokken en hem met een stok, dien hij in de hand hield, geslagen. Hans bewoog zich niet. Eindelijk besloot Dick de kar leeg" te laten loopen; misschien zou Hans zich dan verroeren. Maar zoodra de teugel gevierd werd, ging de ezel er van door, echter juist in de verkeerde richting. Dick was in het eerste oogenblik blij. dat er beweging in het dier kwam. Hij liet hem zijn gang gaan, maar één blik op den op komenden vloed maakte, dat hij hem snel achterna liep. Nooit zou David dat oogenbljk vergeten. Hans en Dick liepen in de richting van het drijfzand en waren er vlak bij „Dick! Diclc!" riep hij uit en weer op nieuw ,,Dick! Dick!" Dick hoorde zijn naam roepen. Hij ren de terug-, al begreep hij niet dadelijk, hoe zijn neefje wiens stem hij herkend had er achter gekomen was, waar hij en Hans heen waren gegaan. „Wat is er V' vroeg hij, David's ontstel de gezicht ziende. „Wc zullen wel thuis komen, hoor!" Davil had hem nu bij een arm gegrepen, en riep hijgend „Het drijfzand!" Toen Holde hij naar Hans met Dick achter zich aan. In het volgend oogenblik waren zij vlak bij het Doodenpunt en begreep Dick, wat David bedoeld. Waar zij stonden was het zand nog vast, maar even verder zag het er heel anders uit. Op een afstand van slechts enkele meters deed Hans al zijn best zijn pooten uit het zuigende zand te trekken. Het mocht het arme dier echter niet gelukkenhet zakte steeds dieper. „David! Wat moeten we beginnen?" riep Dick wanhopend uit. Hij deed een schrede voorwaarts, maar David trok hem terug en hij begreep zelf wel, dat hij ook weerloos zou zijn in dit gevaarlijke zand. „Wat moeten wë beginnen V' riep hij opnieuw uit. En zijn stem klonk dof. „Kun nen we dan heelemaal niets doen David dacht een oogenblik na. Zijn her senen werkten vlugger dan die van Dick en hij bedacht een middel om den bnge- lukkigen Hans te redden. Vóór Dick nog wist wat er gebeurde, deed hij een paar stappen en sprong in de kar. Deze zakte iets door zijn gewicht, maar veel was het gelukkig niet. Soms is het goed klein te zijn en licht te wegen. ,,Dick, gooi me je mes toe!" riep hij. Dick gehoorzaamde. David was nu de aanvoerder en sprak op kalmen, bevelen den toon. In het volgend oogenblik had hij het mes reeds open en het tuig doorgesne den. Bij het hooren van zijns meesters stem zoo in de onmiddellijke nabijheid, hield Hans op met zijn vruchtelooze pogingen om zijn pooten los te krijgen. Het arme dier rilde echter nog over zijn geheele lichaam. Nadat David de teugels doorgesneden en aan elkaar gebonden had, wierp hij zc Dick toe. Deze kon zo maar net grijpen. Nu volg de het meest inspannende gedeelte van de geheele redding. Het duurde geruimen tij'd vóór zij Hans geheel vrij van de kar ketoden maken en elk oogenblik was kostbaar. Maar geen der beide jongens dacht 'er aan hem in den steek te laten, zoolang er nog kans was hem te redden en na een hardnekkigen strijd werd Hans op den vas ten grond getrokken. De kar moesten zij echter achter laten. Het was een groot verlies, doch daar viel nu eenmaal niets aan to veranderen. De jongens durfden niet aan de kar den ken, terwijl zij zich langs de baai naar huis spoedden. Zij waren nog maar net op tijd, want de vloed kwam onrustbarend snel op. Toen zij in de buurt kwamen van het hutje, waarin Thomas Lee gewoond had, meenden zij mannenstemmen te hooren. „Tommy's vriend heeft zeker visite", zei Dick. „Ik heb hier nog nooit iemand ge hoord". Terwijl hij dit zei, verscheen de Oude zeeman, die een boot voor Tommy Mudge maakte, in den nauwen doorgang tusschen de rotsen. Hij was een kleine dikke man, met een bruin gezicht en gouden ringen in de ooren. David wist niet waarom, maar de blik van den man beviel hem niet, even min als zijn stem. In het eerste oogenblik sprak de man niet. Hij keek de beide jon gens slechts onderzoekend aan, alsof hij zijn eigen oogen niet gelooven kon. „Waar komen jullie vandaan V' vroeg hij éindelijk, nadat hij hen van het hoofd tot dc voeten had opgenomen. „Zijn jullie uit de lucht gevallen V' Hij luisterde naar het verhaal van het geen hun overkomen was en deed hun op nieuw eenige vragen. Hij bewoog zich ech ter niet van de plek, waar hij stond, noch vroeg hen binnen te komen in zijn hut. „Thomas Lee zou dat gedaan hebben'% dacht David. Plotseling wendde de man zich' tot Da» vid, keek hem van onder zijn borstelig^ wenkbrauwen scherp aan en zei „Ik gelood, dat je een kranige jongen bent. Maar kun je een ouwen zeerob als ik ben, dat pad, waarvan je praat, ook wij zen Het zal mijn ouwe beenen te pas ko-. men als ik een korteren Weg weet dan er heelemaal omheen te moeten gaan." „Ik, wil het u wel wijzen", luidde David's antwoord. „Maar niemand kent 't, als hij liet maar één of tweemaal geloopen heeft. Er zijn massa's dingen, waaraan je denken moet". De man knikte. „Ja, ja"; maar dat kan ik wel. Je moet maar eens gauw den oudon Hawkins komen opzoeken. Je zult er web kom zijn". „Kan hij hier vannacht niet blijven, me neer, vroeg Dick nu. „Het is nog eea heel eind naar huis". „O, ik kan best loopen!" riep David uit. Liever zou hij den nacht in de open lucht hebben doorgebracht dan bij Hawkins; die hem graag bij zich scheen te willen hou den. „Als Hans niet zoo moe was, zou hij je kunnen dragen", zei Dick nu weer. „Jé hebt het wel verdiend, want je hebt hem hot leven gered en mij ook". Hij voegde de laatste woorden er met een kleur aan toe en zijn blik gaf David een gevoel van geluk. Je moest een pony hebben" t hernam de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1921 | | pagina 9