\v
Een ontmoeting.
Van alles wat.
ANEKDOTES.
CORRESPONDENTIE.
sst op fhiisfcarenden toen haid toegewoégd, zei
zij lachend:
„Kom binnen! Kom binnen! JuLldo hebt goeie
neuzen, hoor! En or zijn panne-koeken genoog
Ik -denk, dat een -appeltje jo daarna oók xvel
smaken aal, Ja, ja, jo bent bij boereftmensdkeii
eiï -die zien niet -op een paton-ekéok of een appel.
Ga zitten, jongens. K-om maan dadelijk brier aan
Jo tafel, 'k Ben zóó klaar."
De jongens dUrfd-eu niets tegen elkaar zeg
gen, zelfs niet fluisterend, maar zij daobten
alle drie:
„Ze schijnen geen van beiden wat te merken!"
Toch voelden zij zich lang niet op him ge
mak, want hoewel zij eerst hun „appels eten"
zoo erg niet hadden gevonden, nu de boen en
•de boerin zoo vriendelijk waren en hen zoo ont
haalden, beseften zij hoe langer hoe meer, dat
zij toch eigenlijk heel oneerlijk waren geweest.
„Nou jongens, eet smakelijk," zei de boerin,
nadat zij ieder van een dikken pannekoek voor
zien had.
"VVadht, je lust er zeker wel suiker op. 'k Heb
juist lekkere bruine in huis! En spaar ze niet;
jo ziet, er is genoeg 1"
Hoe lekker de pannekoeken er ook uitzagen
en hoe heerlijk zo roken, do jongens konden
ze niet door de keel krijgen. En dat kwam niet,
omdat z<? pas appels gegeten hadden, want
daar kan een jongensmaag wel tegen, maar
hun geweten liet hen niet met rust. Krelis-boer
en Mieko waren veel te vriendelijk en ze zou
den eigenlijk veel liever een flink pak slaag ge
had hebben dam zóó getrakteerd té wórden, na
dat zij den boer bestolen haddên, trant zij be
seften nu maar al te goed, boe leelijk zij ge
handeld hadden.
„Kom jongens, jullie eet niet?" zea Mieke,
,on dat voor zulke gezonde, dikke jongens!
Juillio ziet er zoo welvarend uit, net tonnetjes!"
„Kees, héb je ook een zakdoek voor me?"
vroeg Jaap fluisterend, ,,'k Héb den mijne ver
geten.'1
Èri Kees, die er niet aan dacht, dat ér iil zijh
zak ook appèls zartén, ha&Me zijn zakdoek te
Voorschijn en twee niooie, roöd-ö appèls
rolden plotseling Over dén helderwit geschuux-
den vloer.
Dat was me een schrik! Kees kreeg een kleur
en zijn vrienden kregen een klem!1. Haastig wil
de de eerste d'é appéls oprapen.
..Raap zo maar op!" zei Krelis. Hij zag er
beelemaal niet boos uit en Kees kreeg het nog
benauwder. Hij wist niet wat to doen en keek
verlegen op zijn bord. Yan zijn pannekoek had
bij nog maar een heel klein stukje gegeten.
„Kom jongens, eet eens wat door!" zei de
boerin. „Hebben jullie dan beelemaal geen
trek?"
,,jjawel!" mompelden de jongens, maar
hard opschieten deden ze toch niet.
De boerin nood'de dringend een tweede te
nemen, maar zij begon nu toch medelijden
mét do jongens te krijgen, dio hoe langer
3ioe Y-armer en benauwder werden-
..Dan een appeltje vroeg K-rells.
Dé jongens schudden heftilg het hoofd, te
beschaamd om den -boer of zijn vrouw aan
I te kijken. Zij stónden op, stamelden eentge
onverstaanbare woorden en némen haastig
afscheid.
„Nooit steel ik meer appelszei Kees,
toen zij weer buiten en op weg naar huis
waren.
„Ik ook niet
„Ik ook niet vielen zijn vrienden hem
bij.
„Laten we ze onder dón boom leggen, dan
ziet Ivrelis zo vanzelf. Ik wil ze nou toch
niet meer opeten", zei Piét.
„Goed stemde Jaap in en de appels dio
hun eerst zoo'n heerlijken buit hadden' ge-
schenen, maar hun tot een zwaren last wa
ren geworden, werden onder don boom ge-
t log cl.
Zonder verder een woord- te spreken gingen
.dé jongens nu naar huis.
Ha een half uurtje liep KrelisJboer eens
door zijn boomgaard- Hij zag natuurlijk da
delijk wat de jongens gedaan hadden en
lachte in zijn vuistje.
Toen hij weer.in huis kwaim- en zijn vrouw
't gebeurde vertelde, zei hij
„Die zulllen onze appeltjes niet meer ste
len, Mieke. Ze bobben eon lesje gehad".
En dat hadden ze Zelf raakten ze geen
appel meer aaü, dio hun hict eerlijk töekwftm
en wie in het vervolg Krelis-boer wilde be- j
nadeelon, kreeg met hen te doen. In Kees,
Jaap en Piet had dé boer voortaan trouwo
beschermers tvan zijn boomgaard?
Ingezonden dé or Preek Hcfufeenge.
Twee vrouwen staan voor den pas gobtaéiw
den Artis-Sohouwbu-rig van dé heeron Kreeft
en Bu-derraan. Een dér vrouwen zegt
alweer eén nieuwe vischwinkel.''
„Waarachtig Kreeft en Pieterman".
•Waar of idfebt tweetal henen gadt,
zoo keurig aangekleed op abteat?
ja ja, ik ken die kind'ren wél;
't zijn Rosalie en küeimë Nel.
F-ig. IV.
Knutselwerkjes van papier*
IV.
De Sigarenkoker, de Bloemenmand en de
Stoomboot
Nu vouw je de rechter- en de linkerhelft met
do buitenkanten tegen elkaar, noemt het figuur
tje overdwars vóór je en haalt voorzichtig de 4
pun'tcn uit, zoodat je iets krijgt, dat we het
best kunnen veergelijken met eon dubbel bootje
on waarvan de zijvlakken ér uitzien als fig. IV,
Hiervoor neem je een stukje papier, dat 15
c.M. in het vierkant is. Je verdeelt dit vierkant
door vouwen ia 4 nieuwe vierkanten. Nu vouw
je het papier weer open en slaat den onderkant
dubbel tot de middellijn (fig. I) en daarna den
bovenkant eveneens.
Nu doe je met dén rechterkant en met den
linkerkant hetzelfde!, zóodat jé nu cr-^ vierkant
hebt* Waarvan dé lengte en de breédlV 71/2 c.M.
zijn. (Fig. III):
Fig III. V T r
Fig. I.
Fig. IL
-Nu leg je de beide zijvlakken plat neer en
draait hét geheel om, zood-at het vierkant -boven
op komt te liggen. Hét figuur, dat jo nu in
de breedte voor je hebt liggen, leg je in de leng
te vóór je, zoodat je den sigarenkoker krijgt
(Tig- V).
Daarop vouw je het vierkant in de schuinte
samen en slaat één punt om, zoodat je de bloe
menmand (fig. VI) krijgt.
Fig. Ve
Fig VL
Ingezonden door Coba Hoope.
Een complimentje.
„Keetje, is Mevrouw al thuisgekomen
..Neon Mijnheer, dat is de papegaai die zoo
schreeuwt".
Iögézón'ctén d'ooT meerdere kinderèn*
-Een straatjongen stond uren lang vóór
een-smederij te kijkeii. Éindelijk was hij bru
taal genoeg om naar binnen te ga a-u. De
baas hield hem een gloeiend ijzer onder den
neus, om hém- zoodoende weg te jagen, maar
hét brutaaltje vertrok geen spier en zei
„Als je mij een dubbeltje geeft-, lik i'k het
af"-
„Jou brutale reikel", zegt dé smid, „hier is
een dubbeltje, dat wil ik zien".
Dè jongen likte het dubbeltje af, en maak
te. dat hij de smederij uitkwam.
Ze wónen niet ver hier vandaan;
vaak zie 'k ze voor een winkel staan
haar hohdije gaat gewoonlijk mee
d!at is de liev'-Kng van die twee.
Het diertje as zoo teer, zoo klein,
zijn pootjes zijn maar och, zoo fijn;
vaak dragen zij hét daarom maar,
waait zoo op straat dréïgt stöeds gevaar.
Ook is Nel' op haar pop -gesteld
-Of heb t je dit soms al vertéld?]
dio vergezelt haar overal;
'k vind 't voor zoo'n dreumes heel niet mal
Maar nu is 't n'og niét opgelost,
waar of die twee, zoo uitgedost,
op af gaan; kom, wié vraagt hét haalf?
durft niemand hét? dun doé ik H nadar!
Dag Rósa-life! dag kleine Nel!
h-oé gaat het je? thuis alles wel?,
ja? nu, dat doet mij veel plezier;
inaar w'doltt, blijft nog eens oven KierT
Geen tijd? waar moet jé dan Wel heen
zoo piek-piekfijn en heel alleen?
is 't een verrassing?een portret?
o, wordt het in de krant gezet?
De Kinderkrant? Wel zie eens aan,
dat zal verbazend aardag staan;
'k zal stellig naar je kijken, hoor!
dag kiud'reri, Wandelt nu maar dóór!
HERMANNA'.
Wat wendt er weer met verlangen deczo week
uitgezien naar Donderdagavond als do kinder
courant den uitslag der prijsraadsels mededeelt.
Woer 5 gélukkigen (geen 4, want er zijn
tweelingen bij) en weer vclo telcurgestoMen,
maar dio moeten dan maar weer op een vol
genden keer hopen. Gelukkig hob ik heel weinig
verzuchtingen gelezen, dat do prijsraadsels
moeilijk waren; ze vielen erg in den smaak,
héb ik mogen merken.
Daar er dozen keer nogal verscheidene ün-