In den Appelftiid.
FEUILLETON*
De geschiedenis van Willem Teil.
oude zeeman, „dat moest je hebben. Mis
schien misschien krijg je er wel één.
Maar als jullie langs den grooten weg gaat
breng ik jullie een eindje. Het is hier een
zaam en ik lièb vandaag nog geen levende
ziel gezien".
„Maar ik heb toch stemmen gehoord",
'zei David wat later toen Hawkins in zijn
hut teruggekeerd was en de beide jongens
naar huis liepen. „Heb jij ze ook niet ge
hoord, Dick".
„Hét is misschien het geklots def golven
tegen het strand geweest", antwoordde
Dick. „Hawkins zegt, dat hij des avonds
altijd allerlei vreemde geluiden hoort. Ik
ben toch eigenlijk maar blij, dat je er niet
gebleven bent. Is 't geen echte zeerob,
David V'
„Hij lijkt niet op de zeelui, die ik ken",
antwoorde David, terwijl hij zijn hoofd
schudde. Hij mocht meneer Hawkins niet
lijden.
Dick barstte in lachen uit en sloeg zijn
arm om zijn neefje heen. „Ja, ik ben maar
blij, dat je er niet gelDleven bent. Je zou
maar bang worden van de vertalen, die
hij vertelt; hij heeft een avontuurlijk leven
achter den rug. Maar hij is toch een leuke,
ouwe baas. Vader zou hem wat graag
kennen".
David gaf hierop geen antwoord.
„Ei" was ook geen antwoord noodig, want
op dit oogenblik werden de jongens aan
geroepen door den voerman van een voor-
bijgaanden wagen. Hij bood hun een zit
plaats aan, die zij dankbaar aanvaardden
en David bekende later zelf, da hij niet ge
weten had hoe hij thuis moest komen, als
dit buitenkansje hun niet te beurt was ge
vallen.
(Wordt vervolgd).
doör, 0< H.
'f Was najaflr en eén prachtig© nnigp
namiddag. In de appelho6mgaarde 11 hingen
nog dé late appelen. Dat was een mobi ge
zicht; vooral de rood gek leunden gluurden
vröölijlk tnsschen de bladeren door en sche
nen den voorbijgangers toe te roepen „Pluk
me toch Pluk me toch
Zoo kwam het Kees Verhagen ten minste
voor. Jammer, dat hij nu geen enkel oogen-
biikje tijd had en zelfs hard naar huis moest
loopen, omdat hij school had moeten blijven
eh door te hollen hoopte den verloren tijd
weer in te halen- Maar al hard loopende
rijpte er toch ©en plannetje in zijn brein, een
plannetje, dat 's avonds in bed nog eens over
dacht werd en hem prachtig leek.
Den volgenden mongen was Koes reeds
bijtijds op het schoolplein, waar hij vóór
schooltijd! altijd met zijn beide vrienden speel
de. Ditmaal schenen zij echter een gewichtig
feit te bespreken te hebben- De jongens ren
den en stoeidén niet zooals gewoonlijk, maar
luisterden naar hetgeen Kees hun voorspie
gelde Dien mÜddag om twee uur 't was
juist Zaterdag zouden zij Jaap Lans, Piet
van Steenis en hij, cxp het schoolplein samen
komen. Dat was niets bijzonders zij trokken
er cxp vrije middagen wel iïieer samen uit
en vonden elkaar dan meestal daar. Maar
dien middag was het doel van hun tocht
appels eten bij Krelis boer, den eigenaar
eeher groote boerderij met een rijk-beladen
appelboomgaard. Appels eten noemden
het, stelen klonk zoo heel anders. Ieder
zou zooveel eten, als hij kon en dan nog zijn
zakken en blouse volproppen. Alsof dat geen
stelen was.
Reeds even vóór tweeën hadden de drie
vriendjes elkaar op de afgesproken plaats
gevoriden. Ka tién minuten kwamen ze bij
den boomgaard. Gelukkig lag het woonhuis
een eind verder. Dat trof
Er was niemiand in de nabijheid te zien en
de jongens konden dtus hun ölag slaan. Wat
een bofférds warén zij toch In een wip zat
Kees in een boom. Haastig p hikte hij eenige
appels en gooide di© naair beneden- Jaap be
vond zich onder den booim en verzamelde dö
vruChten, terwijl Piet op den uitkijk stond.
Steeds ploften de appeils op den grond.
Daar meende Piet eenig gerucht in een aan
grenzend kreupelboschje te hooren het rit
selde er vrij haTd en hij floot het bekende
fluitje, waarmeé zij elkaar altijd riepen,
waarschuwden of iets kenbaar wilden maken
In een ommezien was Kees uit den boom. Do
jongens keken in het rond, spitsten hun
ooren, maar konden niets verdachts ontdek
ken. Piet had het zich zeker verheeld
Kee3 stelde voor, eerst de appels op t©
rapen, die nu op een hoopje op den grond
lagen. Kwam er dan onraad, dan hadden zij
ten ininste wat voor hun moeite en hoefden
zij niet te vluchten 2onder dien mooien buit
in den steek te moeten laten.
Blouses en zakken wenden haastig gevufld.
De jongens hadden slechts oog voor do
mooie, Toode appels, waarvan zij den 9maak
natuurlijk al lang beet hadden. Zelfs Piet
verliet zijn post om zich eveneens met appefls
op te stoppen. Jongens, wat een buitenkans
je! De blouses zaten welldrd stijf vol, zoodat
de jongens veel op gestopte worsten geleken
en hun kaken hadden druk werk.
Toen zij aflle appels opgeraapt hadden en
er nog maar een paar op den grond lagen,
hooiden zij plotseling in de verte een wagen,
't Was dus raadzaam er vandoor t© gaan en
zij 'xtzen het hazenpad zoo goed en
kwaad _als dat ging met de appels, di©
niet alleen zwaar op de maag lagen* rm
overal drukten- Toch bereikten zij zon
ongelukken den gnihdwag en Hepen
Jiun Verbeelding er heel onsohuildig uitzit
den kortsten weg naair huis.
Al heel gauw kwarmen zij den wagen teg
Piet keé1' eens even schichtig op, toen
Kfelis-hóer in hoogst eigen pérsoön het pa
zag mennen. „Rustig doorloopen", dacht
„dat alléén kan ons redden."
„Hallo, jongensklonk het nu vanaf
wagen- „Zoo samen op pad Stap maar
er is plaats genoeg en rij dan mee naaT li
De vrouw heeft juist pannekoeken gebak
én zal je er zeker wed eens van laten p
ven. "Nóu, stap maar in
De jongens aarzelden even. Was 't i
veiliger maar door te loopen en Krelie-b
het ritje en de pannckoeken in den steek
laten Maar wat moesten zij voor reden
geven en wat zou Krelis wel denken
„Nou, vooruit,, stap vlug in, jongens E
wordt ongeduldig zei dé hoer weer én
jongens, die ander9 dol op een ritje war
vonden dit nu een zeer twijfelachtig gec
gen. Teven Kreilis echter zijn hand uitstak
Piet in den wagen heesch, moesten de a:
ren wel volgen.
Spoedig hadden zij een plaatsje gevoud
angstvallig er op lettend, dat zij niet te;
den boer aanstootten, want dan zou hij
appels vcelen en dan
't Ritje, dat in werkelijkheid slechts
minuten duurde, leek den jongens een eeuv
heid. Kwamen zij dan nooit aan de boer
rij Met beteuterde gezichten keken zij
kaar aan, zonder echter éen woord te dur
zeggen.
Krelie-boer soheen hun verlegenheid i
te bemerken. Hij praatte er vroolijk op
had eehik in het mooi© weertje en vroeg
met zijn zweep naar een paar appelbÓDii
wijzend of de jongens ze wel zagen,
mooie appeltjes Maandag zouden hij co
knechts zo gaan plukken. Ze hadden er
heel wat binnen vroege soorten- „Ja.
't is een best appeljaar grinnikte hij.
scheen geen antwoord te verwachten, vr
hij praatte maar door ov<yr do- hcorldt-k
van het buitenleven en dat de stadsmens©!
toch maar heel' wat missen. „Jongens.
gens, wat 'n mooi najaar toch zei hij'
hield met een ruk Bles in, want ze ston
vóór het boerenhuis.
Mieke, de vrouw van Krelis-hoer, was in
keuken diuk aan het pannekoek bakker,
heerlijke geur kwam den jongens al tcgc
Toen Krelis hot paard op stal gebracht
en mot het drietal binnen kwam, keok
eerst hooi verbaasd, maar nadat haar man b.
9)
Er werd allereerst ernstig beraadslaagd)
en het plan daarna vastgesteld om de
beide landvoogden uit het land te bannen
en him kasteel en te slechten. Tegelijk
zouden zij «en vrijkorps oprichten* om,
ingeval de koning hen mocht willen beoor
logen, hem zulks te beletten. En dat kon
den zij gemakkelijk, indien zij eensgezind
en elkander trouw bleven. Immers, had de
Schepper hun klein, maar rijk land, door
zijn hooge bergen, nauwe bergpassen, en
langs diep© afgronden, leidendb wegen,
schier ontoegankelijk gemaakt voor eiken
vreemden indringer em dus gemakkelijk te
verdedigen.
„Blinde, dwaze, lichtgeloovige kerels die
wij waren V' riep Walter Furst in vervoe
ring uit. „Dat wij daaraan nooit gedacht
hetbben en dat een vrouw ons mannen in
moed moest overtreffen 't is om nooit te
vergeten.1'
Nu, de eedgenooten van den Rütli
zoo worden zij toen genoemd, hadden liefst
maar dadelijk uitvoering gegeven aan hun
ontworpen plannenmaar cle mannen uit
Unterwalden wezen er met nadruk op, dat
de vestingen Sarnen en Rotsberg in hun
distrikt, slechts door list te overrompelen
zouden wezen hoewel, en dat waren
zij onderling eens, dat noch rust noch orde
in het vrije Zwitserland konden weder-
kéeren, zoolang die roofburchten in staat
van tegenweer bleven bestaan.
„En toch moet er een einde aan ge
maakt worden," bracht de wakkere Arnold
hierop in 't midden. „En om daartoe te
geraken moeten wij van een krijgslist
in eiken oorlog gewettigd, gebruik maken.
Gij allen weet, mijn vrienden, dat wij ge
woon zijn, op dfen eersten nieuwjaarsdag
onze gesèhenken aan den landvoogd op
diens burcht aan te bieden. Welaan, den
eersten nieuwjaarsdag i30S zal den aan
vang van onze verlossing zijn. Wij moeten
ons alsdan in groote getale bij den land
voogd laten aandienen de wachten en
krijgsknechten overrompelen en gevangen
nemen. Zoo moet het geschieden op den
burcht te Sarnen en tegelijkertijd op het
slot den Rotsberg. Daarna zullen wij onze
vijanden en dpspoten over de grenzen
brengen, en de bergpassen doen bewaken
tegen eiken overval
Er heerschte een oogenblik plechtige
stilte. D'aama bogen de eedgenooten ech
knie ter aarde, en met opgeheven hand,
klonk het d'aar in de stilte van den nacht:
„Dat zweren wij. God Almachtig helpe
onsAmen 1"
Dat was een tweede sdhrede op den weg
die naar de vrijheid leiden zou.
„En," zoo vraagt ge wellicht, lieve lezer
en lezeres, „kon zoo iets plaats vinden,
zonder dat een Gessier of LaiKfenberger er
iets van te hooren kwam
De geschiedenis vermeld, dat geen
kele Zwitser zijn eed geschonden heeft,
mocht er allicht door de koninklijke spi
nen e'ën zeker gerucht Van samenschol
den landvoogd'en zijn overgebracht ge
den, het ware wisten zij niet. Natuur!
een Gessier waande zich onschendba
wat was hij niet vreeselijk machtig
bewoonde een onneembare vesting, bewa
door een sterke legerbende, wat zou
dan van dat handje vol ci'omme, laffe 1
ren te vreezen hebben? Doch, als het
rucht nu eens waarheid bevatte, dat
samenscholingen plaats hadden waa
enkele oproermakers liet waagden. vei
te prediken, hoe zou hij daarachter kor
op welke wijze zou hij de oproerkraa
f-ot een of andere roekelooze daad kun
uitlokken
Mannen als een Gessier en een Lanc
berger zijn nooit verlegen in het uitden
van een of ander beleedige-nd middel,
tot hun doel te geraken.
En wat deed de eerste nu, om dat f
volk eens recht pijnlijk te grieven en
belcedigen 1
Hij beval op zekeren dag, dat er
het ruime kerkplein te Altorf, waar i
-gewoon was gericht te houden, en in
jare 122S Alorechts "Vader, Rudolf
Habsburg een rechtszitting gehouden 1
een hoogen staak opgericht móest wort
en dat deze staak met een ouden hoed
hem, Geseier, zou worden versierd.
£W©rdti vervolgd