Voor '4 raam.
FEUILLETON.
De geschiedenis van Willem Teli.
MoHy wendde baar hoofdjo af.
,,'fc Kan me niets Geheten, die gewone
poppen <>e aten," «ei «ij, ,,en ik prao/b ook
■niet tegen je!"
„O, Molly!" was alles wat Grijekapje
mot een bevend stemmetje zeggen kon.
,,Nee, ik praat niet tegen je! Je bent
tfna's vriendinnetje en niet bet mijne en
ik wil jullie geheimen niet eens weten,"
Grijsbapje kwam nog wat dichter bij
(Molly staan en wi'lde haar een zoen geven,
maar Moflly weerde baar norsoh af.
Op dit oagenbiik kwam In-a weer bdamerL
'2ij koekte en glimlachte tegen Grijskapje.
„D Prinses is vecdig in haar schuil
plaats," zei zij, „zeker iemand zal haar
«aar niet vinden, al zoekt zij ook nog zoo
hardKom Grijskapje we zijn klaar,
laten we alles maar wegbergen tot mor-
'gen."
(Slot volgt).
Jetta was bij Oma op visite. Nu zaten
te samen voor rt raam uit te kijken.
Oma woonde dicht bij twee scholen. Je
'kunt dus begrijpen, hoe bedrijvig 't er al-
[tijd was. Gelukkig had' Oma, die maar wei
nig meer uit kan gaan, een sterk hoofd,
'zoodat 't haar niet licht te druk werd.
Oma zal altijd op 't zelfde plaatsje en
Jetta had' ook haar eigen hoekje, tegen
over Oma.
Jetta ging op sommige middagen wat
.Vroeger uit school. Dan liep ze altijd even
bij Oma aan.
„Leuk, zoo uit te zitten kijken", zei
Jetta. „Bij ons in do laan komt haast
nooit wat voorbij en hier, wel, je kunt de
,menschen oDmogeTijk tellen en dan de
auto's!"
„Nu, die misschien nog wel", meende
Oma.
„Hebt u 'fc wel eens gedaan?"
„Neen, d*at niet, maar er zijn er toch
Verscheidene 'bij, die ik telkens weer terug
zie. Daar heb je bij voorbeeld de groote
'auto van de wassoherij. Als die voorbij
komt, dreunt alles. Dan is er een blauwe,
die er zoo pronkerig uitziet, en een fel-
roode; dit staat meer grappig dan mooi.
Stemmige zwarte zijn er ook bij en een
o, dat is zoo'n aardig auto'tje, zoo laag
bij den grond is 'fc, als een speclgoedwa-
gentje."
„Wat leuk, Oma! o, en kijk eens uit.
Kent u die mooie auto ook? O, hij
houdt hier op! Ja heusch!"
Oma keek en zag een kleine, sierlijke,
open auto, waarin een jonge meneer en
een jongetje gezeten waren, juist voor de
IV.
Zoo kan en mag het n»et langer blijven.
De door den koning aangestelde rijks voogden
waren slechte, wreede mannen, die er behagen
in vonden in dén. slechten opdracht hun gege
ven, en gcon oogenblik aarzelden, om die ton
uitvoer te brengen. En zoo geschiedde het, dat
het volk op de schandelijkste wijze onderdrukt
word, dat hun edelen en ridders op een laag
hartige wijze werden gehoond, en dat het land
gebukt ging onder de vele belastingen die men
moest opbrengen, en onder de afpersingen en
knevelarijen die er dagelijks plaats grepen.
Tot driemalen toe zond de onderdrukte be
volking haar gezanten naar den koning om de
zen te smeeken, haar van die tyrannie te ver
lossen; maar de koning bespotte de gezanten en
zeide: „dat zij nog lang niet genoeg gestraft
waren!" „Alleen dan zou ik een genadig meester
voor u willen zijn," liet hij er sarcastisch op
yöTgon, „wanneer gij u aan Oostenrijk, dat is
aan mijn huis, onderworpen zult hebben".
En toen nu de landvoogden vernamen, dat.
men hen tevergeefs bij den koning aangeklaagd
had, werden zij nog overmoediger en boosaar
diger.
Van 0ag tot dag klom de ellende van het
enne, fiere volk. De boeren moeeten helpen aaü-
deur stilhouden. De jonge meneer zette
dan motor vast, verwissefde zijn auto-
kap voor een sfcroohoed en stapte uit.
„Neen, hier komt hij niet," lachte Oma;
„ik ken hom ook niet en die auto daar heb
ik, voor zoover ik weet, ook nog nooit
gezien. Kijk, hij loopt de straat uit nu
gaat hij den hoek om."
,,'t Jongetje blijft alleen zitten, 't Is ech-
ker een eigen auto, Oma. Wat ziet dat jon
getje er keurig utt, zoo echtvoor
naam, hè
Oma laohte weer. „Ja, Eij zit daar wel
aardig in zijn mooie pakje. Nu gaat Rij
wat lezen om den tijd te verdrijven, totdat
zijn groote broer terugkomt"
„Zijn groote broer? Hoe weet u dat'"
„Dat weet ik niet 'k denk 't maar zoo.
Hij is vandaag eens met zijn grooten broer
uit."
„Moet hij dan niet naar school?"
„Hij zal thuis les hebben van een gou
verneur, of misschien mag hij om zijn ge
zondheid niet veel leeren."
„O, u maakt er een heel verhaaltje van
En hij woont ergens op een buiten, neen,
op een kasteel, Oma!"
„Zeker; maak ^t maar zoo mooi moge
lijk." „En hij is natuurlijk een baron of
een graaf."
Wat Jetta een schik had. Ze keek aldoor
naar 't Jongetje o neen, ,,'t graafje"
in de auto.
Toen zei ze opeens: „Hè, ik wou dat ik
in zijn plaats was!"
„Vindt jo hem dan zoo te benijden?"
vroeg Oma nu ernstiger.
Jetta zette groote oogen op. „Nu, na
tuurlijk Oma! Als je toch een eigen aut-o
hebt en zoo maar onder schooltijd uit
rijden kunt gaan
't Jongetje moest wel erg lang op zijn
grooten broer wachten. Hij keerde zich
eens om, keek den kant uit, vanwaar hij
komen moest, en nam dan weer zijn boek
op om een paar bladzijden te lezen.
Jette zag toen met verbazing, dat hij
handschoenen aan had. Dit vond ze wel
't toppunt van deftigheid! Maar toch,
als «ij dat jongetje was, zou zij ze
liever uittrekken, bedacht ze bij zichzelf,
want aan handschoenen liad; ze, net als
de meeste kinderen, een ergen hekel.
„Oma. graafje" zit nóg alleen, riep
ze na een poosje, even opziend van het
lekkere kopje thee, dat Oma voor haar
had ingeschonken.
„O, daar komt dé school hierover uit!
Kijk nu toch eens!"
Een zwerm van kinderen' op klompjes
en voor 't meerendeel zonder pet of hóed,
vloog op de sierlijke, kleine aato af en
dragen en sjouwen bij het bouwen der kasteelen;
de marktgclden werden aldoor verhoogd, en het
hing van de-luimen der rijksvoogden af, of de
boeren al dan niet ter markt mochten gaan.
Wat was er van zulk een ondragelijken toe
stand te verwachten! Bukken of zich ver
zotten en wraak nemen over het goleden on
recht.. Maar aan hot laatste dachten de onmen-
soholijke rijksvoogden niet. Zij waanden de be
volking te laf voOr verzet. Helaas! De eerste die
de gevolgen van zijn slechte handelwijze onder
vond, was de heer van Welfenschieszen, die
eveneens een ruw en losbandig menscli was en
op den Rotsberg in Untepwailden als ondervoogd
zijn zetel had.
Eens op een najaarsmorgen in het jaar
1S06, kreeg hij op den terugweg van een be
zoek aan Engelenberg een boozen inval. Mèt
een weinig goeds bet-eekenenden liac/h ottm den
mond stapte bij do landbouwerswoninjg van
Conrad Baumgarten binnen, waar hij diens
huisvrouw alLeen druk bezig vond: „Zeg eenS
wijf, waar is je man vraagtde hij.
De wakkere huisvrouw vreezende, dat <de
landvoogd haar man .op de eene of andere
m ander lastig wilde vallen, antwoordde driest-
weg „Mijn man zou voot zaken op reis gaan
en waarschijnlijk wel eenige dagen afweeiig
blijven „En wie heeft hem verlof gege
ven om zoolang van huis te gaan hernam
de landvoogd- „Wie hernam de vrouw,
„mijn man is vrij om te doen wat hij wil
gaf zij hierop fier ten antwoord. „Dat zal ük
jouw wel anders loeren'', vervolgde de heer
van Welfenschieszen, maar in een oogwenk
ijlde zij de achterdeur uit en hot bosch in, waar
4
stond er in oet ommezieü om Esen ge
schaard. Luide opmerkingen werden er
gemaakt, er werd gelachen, naar dit en
naar dat gewezen. Een vrijpostig baasje
ging op de tree staan, greep 'zóó naar den
toeter en liet dezen een paar keer toet-toet
doen'. Een ander tipte met iui vinger
op 't mooi glimmende koper beslag, dat
voorop was aangebracht. Twee hinger er
aan den achterwand en trokken de 3uto
met inspanning van alle krachten een eindja
achteruit. Nu waren er ook ean paar, die
de auto wilden opduwen. Dat gaf gekibbel.
Stobipen werden er uitgedeeld, onderwgl
trokken eenigea aan 't voorste gedeeite en
gelukte hun onder een hoera'tje de auto
een eindje mee te krggen.
't Arme „graafje" wist zich geen raad
tegen al die kleine indringers, van wie er
zelfs enkele over 't portier klauterden, vol
verlangen om zich ook eens even op die
mooie, rood leeren zitting neer te vlijen.
Hij sloeg onhandig van zich af en keef
hulpeloos om, of de „groote broer'' nog niet
kwam.
„Och, Oma, ze plagen hem zoo,'' riep
Jetla meelijdend uit; ze tikte tegaa traam
en balde haar vuist tegen de Souta jon
gens. maar een lange neus, was er 't eenige
gevolg van. Zelfs om Oma, die zich nu
ook voor 't venster vertoonde en afkeurend
't hoofd schudde, gaven de bengels niet.
Er was geen agent in de buurt en van
de voorbijgangers en fietsers scheen nie
mand 't- de moeite waard te vinden zich er
mee tc bemoeien. Bepaald kwaad deden de
jongens dan ook niet. Ze waren enke! maar
uitgelaten en 't ventje, dat daar zoo par
mantig 'zat in zijn ongenaakbare deftigheid,
vonden ze juist een geschikt mikpunt voor
hun plagerijen.
Eïndelpk trokken ze toch af, bij
troepjes. De maagje3 begonnen zeker te
jeuken of mogeljjk kregen ze behoefte aan
verandering en hadden al weer een nieuw
spelletje in zicht.
„'t Graafje" was heelemail rood en warm
geworden. Hij haalde een zakdoek 'te voor
schijn en veegde zpn gezicht af. Of
er ook traantjes werden weggeveegd?
Jetta geloofde van wèl.
Juist wou Oma haar voorstellen nu mee
raar beneden te gaan om hem een g.'as
water aan te bieden, toen „de groote broer"
weer verscheen.
Nu was 't leed geleden. In een ommezien'
werd de motor aangezet en snorde de auto
daarop weg.
„Gelukkig," zei Jetta, die dit met aan
dacht had gadegeslagen. „Ik had zoo'a me-
delftden met hem!"
„En zooeven benijdde je ,,'t graafje". Zie
je wet' Jetta, dat je niet te gauw moot
Kaar man zich onlotlig hield met houthakken,
en aan wien zij Kaar ontmoeting in dor haast
meedeelde.
„Dat zal ik hem eens aileeren," riep de boer
uit. „Wij hebben lang genoeg geduld en ge-
dragon," en op vleugelen dor gedachte ijldo hij
naar huis, waar hij den ondervoogd aangreep.
Do hoer van Wclfcnschieszou heeft het huda
van den landbouwer niet levendig verlaten.
Hij was het eerste offer der verbittering op
het altaar der vrijheid. En de wereldgeschie
denis is rijk aan zulke voorbeelden. „De boog
kan niet altijd gespannen blijven," zegt <hê>
Zwitser. En daarom was hot te verwachten,
dat die onderdrukking en dat martelen recht
schapen mannon aangedaan, tot verzet leiden
moest.
Nauwelijks was de vijand verslagen, of de
boer en zijn vrouw namen de wijk met hunne
bezittingen naar het kanton Uri, waar het
volk hem voor de augusblikken der spionnen
verborgen hield. Maar, immers in Uri
heerschto eenzelfde booze landvoogd in den
persoon van den Ridder Gessier.
„Zie eens", sprak de oude van idiajgen, bij
wien BvumgaTton en diens vrouw zich onder
een aangenomen naam Pohu.il hielden, en zij
wees hen naar den steilen rotsheuvel, zeg
gende „DaaT ginds, gij met het, wemelt het
van landlieden, dóe als ambachtslieden met
geweld zijn geprest geworden om den buirch»
te holrpen houwen, düe genaamd zal worden-:
„Zwing-TM" (dat is: Uri's dwang),
(Worrfc vcrvodgdJ)