DE POST".
De Gelei.
tear
Ian
.Kinki," zei haag vader ernstig ,,i£ fehcilcer
vraL Het spijt me meer dam ik je zeggen bui,
<ng il vrij dezen dag niet kunnen Tieren. Maak,
jok i,t hij een volgond jaar een dubbde feestdag
x>r ona kan zijnt"
Moeder voegde haar wonschon er bij, even-
i ai 3 de zusjes. Zij dachi er niet over, het nog
ar i tnmaal te probe aren haar ouders van de vraar-
ïVol rid barer vroorden te overtuigen. Men kon
aar immers niet meer vertrouwen, had Moe-
ar gezegd! Een zonnestraaltje zou dien dag
ter niet uitblijven en dai was: de brief van
Ltm^rootmoodor! Nog nooit had zij zóó verlangend
laar den postbode zitten uitkijken on toen deze
^ndeljjk vorsdheon, doch zonder don verwaeh-
brief, was het haar onmogelijk langer be-
[oden te blijven. Rita, die niet anders dadht, of
deiaar ouders hadden alles geschreven, was naar
mi aar katnortjo gegaan, in hei gehoed niet vcr-
iv-inpoodond, dal dit stilzwijgen nog wol eona een
oorzaak zou kunnen hebben. Zeker
'Bacht zo niet, dal Grootmoeder, die haar kloin-
nndkind eens wilde verrassen, op wog naar haar
heloe waa.
3 z| Op eens hoorde Rita beneden hand praten en
ie lachen. Een oogcnblik later kwam éón van haar
oglzusjcs boven en riep blij uit:
frR5fca, kom tooh beneden! Grootmoeder ia
©komen, omdat je vandaag jarig bent. Vader
•n Moedor hebben niota gezegd en ik geloof
iet, dat zij het van plan zijn te doen!"
Vorrast keek de jarige ap. Hoo Hef van
rootraocder to bomen! En was het tevens niet
t bowijs, dat Grootmoodetr Tan niets af wist?
[Zij was er haar ouders dankbaar voor.
ïn hot volgend oogembük was Rita naar bo-
noden gesneld en toen zij in do omhelzing van
Grootmoeder de karige liefde vookle, <fio deze
vrouw haar toedroeg, kwamen de rood» lang
tecruggodrongen waterlanders voor den dag. -
Dat deod haar goed. Toen zij eindelijk het
hoofdje ophief en een Hik opving uit do ver-
Wonderde oogen van haar grootmoeder, vroegj
'zij angstig:
„Gelooft u mij ook niet meer?^
Vriondelijk klchk het ontwoorcf.
„Kindlief, ik geloof wat je zogi en i£ ver-
trouw, dat je altijd de waarheid tegen mij spro
ken zult."
En Rita vergat een oogenblik haar groot ver
driet, kuste de oude vrouw hartelijk en zei:
„Dank u, Grootmoeder!"
De goede vrouw vroeg niet verder, doch
's avonds toen de kinderen ook Rita
naar bed waren, vertelde haar zoon ha.tr
til les. Zij liet hom uitpraten cn teen hij
eindelijk zweeg, haalde zij uit haar fcascli-
je een brief van Rita te voorschijn, dien
zij hem overhandigde.
Mijnheer v. Maanen las onder meer
straks heb ik voor het laatst school; wij
moeten vandaag het opstel voor den prijs
maken. Ik hoop, dat ik de gelukkige zijn
zal, maar ik ben bang van niet, want ik
ben a} met hoofdpijn opgestaan en hot
wordt er niet beter op. Ik verlang erg
naar mijn verjaardag, want dan krijg ik
een danspartijtje, 't Is alleen jammer, dat
u dan niet hier bent, dan zouden we nog
veel meer pleizicr hebben.
Do burgemeester las niet verder, doch
reikte den brief aan zijn vrouw over. Na
dat deze den inhoud gelezen had, riep
z^ uit:
„Maar dan Heeft zij n;ot gejokt! Hoe
kunnen wij dat goedmaken Ons arm kind
Wat moet zij een verdriet gehad hebben,
dat wij haar niet wilden gcloovon!
Moeder ging dadelijk naar boven, doch
toen zij zag, dat Rita sliep, drukte zij
slechts een kus op haar gezichtje.
Dien avond maakten de ouders en Groot
moeder een plannetje en toen Rita den
volgenden morgen beneden kwam, was zij
niet weinig verbaasd, dat Vader en Moe
der weer hun ouden, hartolijkcn toon togen
haar hadden aangenomen.
Moeder fluisterde haar in het oor: „Wij
weten alles, lieve kind!" en Vader zei:
„Rita, we zijn toch zoo blij, dat je de
waarheid gesproken hebt".
.Verrast keek Rita op cn vroeg:
„Gelooft u mij dan nu wel V'
„Grootmoeder heeft ons je brief laten
lezen, lieve kind! Daar staat hot in en
die is geschreven vó<5r schooltijd. Waarom
heb je ons dat niet gezegd 1"
En nog meer verbaasd antwoordde Rita
„Daar heb ik heelcmaal niet aan gedacht
Ik had dien morgen zoo'n haast, dat ik
91
Op de graoSt ïs druis verkeer:
fietsen, wagena, nog veel meer,
auto's, trom, beladen karren,
*a winters sleodjes en ook arren,
's zomers menig jaa-plemor r—
ja, er a genoeg vertier!
Maar liet aardigste bedrijf
dat is stellig, zonder kijf,
ona» „post" op vlugge boenen'
sneh zij toeterend langs ons henen
op do stoop wol to verstaan,
andera zou het niet good gaan.
Vroolijk rinkelt dan de bd t
ja, ja, „post", ik hoor je wel!
breng mij uit je tasch vod brievenf
zeg eens, kan ik je gerieven
mot wat lekkers? kom dan maar,
■k hd> ai lang wat voor j« Maart
HERMANN A.
zelf niet wist, wat ik geschreven had."
„Het ia jammer van gisteren", zei mijn
heer Van Maanen, „maar wij zullen do
volgende week je verjaardag vieren en het
partijtje geven. Geef mij nu een kus, mijn
kind. Voortaan zullen wij je weer geloo-
ven. Beschaam ons vertrouwen nooit 1"
De volgende week was het groot feest
bij den burgemeester: al de vriendinnetjes
werden gevraagd. Er werd vroolijk ge
danst en gezongen. Grootmoeder was ge
bleven en twee dagen later ging Rita met
haar mee om bij haar een groot gedeelte
der vacantie door te brengen.
Moedor maakt pruimeoge!ei; Wat leuk ia
't in de keuken, zoo bedrijvig. Het fornuis
ia aan. Er staat een groote pan op 'tvunr
met een donkere massa, waarin Aaltje voort
durend aan 't roeren ia. Moeder schikt de
goieipotjes op 't aanrecht en droogt ze nog
ua met een schoonen doek.
Alida en Riekje hebben ieder eea lepel
in de hand; zoo'n platten, ronden, van
hout Weet je waarvoor?
Kjjk, Kees haalt al een panr sohoteltjes
en Adriaan zit op 't tabouretje met cna
poppcnlepeltje en een poppenbordje vóór
zich.
Nu mogen Alida en Riek beurt om
beurt voorzichtig het schuim opscheppen.
Ieder krijgt er wat van. Frjn amaak het'
„Maar nu uit den weg," roept Aal, „Ik
moet op da gelei letten."
„Is ze al haast goed?"
„Ja, bijna'"
Moeder wijst op vier aardige potjes, die
pTecies even groot zjjn. „Jnilie krijgen elk
een potje voor je alleen. Hoe vindt je dat?"
„0, dol, moeder
„Mogen wo er dan mee VJccn, wat wo
willen?"
„Ja, je bent er zelf baas over, Soori"
„Dan neem ik er eiken dag al aan *t
ontbijt van op mijn boterham, net zoolang
totdat 't leeg ie," zegt Riekje.
„Ik hap 't mijne in één keer nit," roept
kleine Adriaan.
„Moeder, u krijgt eiken dag een boterham
met gelei van mij," belooft ICeas.
„Och jongen, moeder is zelf immers b3as
over al die potjes-'" en Riekje wijst naar
de lange rj op t aanrecht, die straks alle
gevuld zullen zijn met de lekkere gelei.
„En ik en ik," zegt Alida, maar ver.
der komt ze niet Ze weet zalf nog niet
goed, hoe zij 't zal aanleggen, maar dat ze
van haar eigen gelei ral genieten, nu, dat
staal vast
't Is een paar weken later.
De gelei van Riekje en de jongend id
al op. Schoon leeg zijn de drie potjes.
Dat van Alida is nog nagenoeg vol. Ze
is zoo'n zuinig meiske. Juist omdat ze de
gelei zoo lekker vindt ia ze er spaarzaam;
mee. De anderen lachen er haar om ui^
maar dat is niets. Alida gaat zoo stil haar
gangetje, als altijd
De kortste weg naar school voert de
meisjes door een nauw, somber steegje. AIS
ze laat zjjn, nemen ze dien weg. 't Is na
tuurlijk geen mooie wandeling. Op hef
stoepje voor één der huisjes, net Aiida
nu op zekeren morgen, al3 ze zich thuis
wat heeft opgehouden en dus weer „Iaat"
ie, een rustbed je, gemaakt van een panr
stoelen Da3r Fgt een bleek, klein meisje
op, dat, als Alida knikt, haar vriendelijk
toelacht
Nu gaat Aljda voortaan eiken dag bet
steegje door, of ze laat is of niet on 't mi?#
haast nooit, of 't kleine meisje ligt buiten.
't Blijft niet bij knikken alleen; ze praten
ook wel eens een woordje met elkaar.
Zoo hoort Alida van stukje tot beetje,
dat het meisje Lientja heet en erg ziek
is geweest Ze is nog niob heeiemaal beter
en moot stellig nog tot Nieuwjaar blijven
liggen en goed eton.
„Vooral goed eten," heeft de dokter
gezegd Maar och, L-ientje heeft niets geen
trek. Ze vertelt aan Alida, dat ze er den
heelen ochtend me? tobt on één mootje
brood naar binnen te krijgen.
Ja. Alida ziet het wel. 't Bordje staat
bij 'haar en als ze er om twaalf uur weer
voorbij komt is er altijd nog wat over
van haar ontbijt Een gewone boterham
is 't maar, met „niets er op."
Nu, bij Alida thuis krijgen ze door de
week ook maar een gewone boterham aan
't ontbijt-, maar zij zijn gezond en kunnea
flink eten, en Lientje ie ziek en heeft geen
trek.
AJida loopt langzaam naar hnis. Ze geeft
er niet om, dat Riekje, die haar achterop
loopt in de straat waar zij wonen, haar