VOOR D 1&ID5CH E J EUG1 DAGBIAD D Donderdag1 28 Juli. Anno 3.S21.- Tommy's reis. if lit ill lief 111 'dj! ir' fiall ilSfl S fillf f tl* iïiii' 3r~ 'jC m paar liet Engelsah door B. MARCHANT. Bewerkt Idoor C. H. HOOFDSTUK IV. J Toen Tommy den volgenden morgen wak Ier werd, was het volop dag en stoomde i trein nog steeds voort. „Waar is Moeder V' vroeg hij aan de da- e, die naast hem zat. j „Lieve kind, dat weet ik niet", ant woordde de aangesprokene, een vermoeid- ptziende dame met drie kinderen bij zich. J Tommy keek om zich heen en liep vervol- lens^ den wagen rond, iedereen opnemend, ïijn moeder ontdekte hij echter niet. 1 „Lieve helpWaar is Moeder dan toch liep hij ontsteld uit. „Misschien in een anderen wagen en vin- jullie elkaar, zoodra de trein weer ïtopt. Huil dus maar niet", zei een dikke Ba-me met knikkende rozen op haar hoed jegen hem'. „Ik huil niet; dat doen meisjes alleen", Intwoordde Tommy, daar twee kleine meis- juist zóó hard huilden dat men elkaar Jnauwelijks kon verstaan. „Dat is zoo", stemde de dame met de frozen in. „Maar hoe kwam het, dat je moe der en jij van elkaar' afraakten „Dat weet ik niet", antwoordde Tommy, jeftig met zijn oogleden knippend. „Ik liep en toen was er op eens een vreeselijk ven; we werden allemaal door elkaar ge- Ichud. Iemand heeft me uit den trein ge lild en in dezen wagen gezet. Hij zei, dat Hoeder vlak bij me was en toen viel ik op- pi euw in slaap". „Och, och, net iets voor een kind!" riep dikke dame uit, zóó heftig met haar ro- Len knikkend, dat het scheen-alsof zij er af noesten. „Maar dan is je moeder misschien Jiiet eens in dezen trein, want de menschen berden na de botsing in twee groepen ver beeld. En dan zijn er de gewonden Bij peze laatste woorden hield zij plotseling Lp en schudde nog heviger dan te voren pet hoofd, „Was was er dan "een botsing'?" vroeg Tommy, wiens herinnering aan den vori- gen nacht heel va-ag was. „Ja zeker. Wist je dat niet Onze trein jhoest op een wissel rijden, maar de ma- hinist was niet gewaarschuwd, zoodat we pp een anderen trein liepen en een hevigen Lchok kregen. Heel veel reizigers werden gewond en degenen, die, zooals wij er goed kfkwamen, werden haastig in een anderen -rein gezet in twee treinen, zooals ik |eeds zei", j >,Ma.ar waar is die andere trein, dan V' roeg Tommy. ,,0, die komt achter ons aan", antwoord- de dame met de rose rozen en zij keerde kich om ten einde met een ander te praten, l Tommy was geheel uit het veld geslagen in wilde in de eerste oogenblikken eigen lijk niets liever dan dat hij een meisje was, jzoodat hij eens kon uithuilen. Maar hij Jwas nu eenmaal een jongen en dus moest [hij zijn tranen inslikken. Zijn moeder zou wel in den anderen trein zijn en spoedig iachter hen aan komen. Hij had ergen honger en vroeg zich af, (paar zijn ontbijt vandaan zou komen, daar zijn moeder er niet was om er voor te zor gen. Er waren echter vriendelijke men schen, die een kleinen jongen niet hongerig konden zien, als zij boterhammen bij zich hadden. De dikke dame met de rozen haal de weldra een groote mand te voorschijn, en nam er een stapel boterhammen uit, welke met vleesch en kaas belegd waren. Zij wenkte Tommy, gaf Hem een paar dubbele boterhammen en 'zei vriendelijk: „Hier heb j© je ontbijt, beste jongen, en als je je moeder niet terug gevonden hebt, zal ik er je nog meer geven, als je weer honger hebt". Zoo verliep de dag, waaraan in Tom my's oogen geen einde scheen te 'zullen ko men. Alle menschen waren vriendelijk te gen Hem en als hij niet ongerust geweest was over zijn moeder, zou hij zich zelfs ge lukkig hebben gevoeld. Eens moesten zij op. een zijspoor een Kee- len tijd wachten, terwijl treinen soldaten en levensmiddelen hun voorbijgingen. Daar na kwam een veetrein, waarin de menschen stijf opgepropt waren, precies zooals met Tommy en zijn moeder het geval was ge weest. Yóór den volgenden morgen naderden zij de grensscheiding en door een misverstand of misschien omdat er gevochten werd, moesten alle reizigers uitstappen en te voet verder gaan. In het eerste oogenblik keek Tommy wanhopig rood, zich afvragend, wat hij doen moest. De anderen gingen hun eigen weg en het scheen, of niemand zich over den armen jongen ontfermde. Ha den vol genden trein afgewacht te hebben, waarin hij tot zijn ontsteltenis zijn moeder niet vond, bleef hij nog eenige uren aan den weg zitten. O, hoe vreeselijk eenzaam en verlaten voelde hij zich! Eindelijk, niet wetend wat te doen, slenterde hij een eindje den weg op, toen plotseling het ge loei van vee tot hem doordrong. Het was hem een oogenblik te moede, alsof hij weer op het rustige Groenhaven terug was, en hij keek vol belangstelling naar den kant-, vanwaar het geluid kwam. Weldra zag hij een groote kudde vee van wel honderd of meer stuks, waaronder veel kalveren, een heerlijk gezicht voor den kleinen boerenjongen, die nog nooit in zijn jeugdig leven zóó lang van zijn viervoetige vrienden gescheiden was geweest. Er was maar één man bij en deze zat op een magere ponny, welke het dartele vee bijna niet kon bijhouden. Het duurde niet lang, of de kudde kwam zijn kant uit en was op het punt de rails over te steken, wat een zekere dood voor hen beteekende, want er kwam juist een trein van den anderen kant aan. Door luid te schreeuwen, joeg Tommy hen terug, daardoor het gevaar bezwerend. Het kost te hom niet veel inspanning ze weer in het goede spoor te krijgen. Hij had koeien gehoed vanaf den tijd, dat hij groot genoeg geweest was om te loopen en te roepen. Het deed hem goed achter het vee aan te hollen en dit voor-ge vaar te behoeden, er op lettend, dat de kalveren niet van hun moeders gescheiden werden, zooals hij van de zijne. Nadat de kudde buiten het dorp en weer in het vrije veld was gekomen, kwam de man op de pony; die tot nu toe geen aan dacht aan Tommy geschonken had, behalve om hem nu en dan luid toe te roepen, naast Tommy rijden en hem eenige vragen doen. „Zeg eens, kléine 'baas, waar héb' jij geleerd het vee te drijven?" „Tuis," antwoordde Tommy vrijmoedig. „En waar 'ga je nu' heen?" „Naar nlgeland om daar mijn [grootvader te zoeken," zei de jonigen. „Zoo, zoo! Daar ga ik ook ilieen. 'Alleen kan ik er geen [grootvader meer vinden, daar de mijne reeds twintiig jaar geleden gestorven is," iging de man voort. „Maar u neemt uw vee toch niet mee?'' vroeg Toimimy, een-en-al verbazing. „Nee, nee, maar weli het geld', dat het zad opbrengen, als ik het ten minste verkoop en kan- Het eerste, wat mij té doen staat, ds hen veilig over de 'grens te brengen en 'dat zal' niet gemakkelijk gaan. Luister eens. Mé ine baas, wil je wat verdienen? Als je mij helpt,, zal' ik je goed betalen. Ik zag dadelijk, dat je veratand hebt van vee-idlrijven en- als je toch' naar de kust gaat, moet je denzelfden kant uit." „Ik zal u helpen, totdat ik mijn moeder gevonden héb1," zei Tommy. Daarop begon zijn ndeuWe vriend 'hem te ondervragen, hoe hét kwam, dat hij zoo alléén was. Tommy vertelde zijn geschiedenis nu uit voerig, zelfs. van het geld en den tarief aan zijn «grootvader, welke beide zijn «moeder in zijn jaszak genaaid had. Het (Verhaal werd) echter telkens onderbroken, want het veel eischte onafgebroken aandacht en hij moest nu eens hierheen, dan weer 'daarheen ren- nen om het bij elkaar te houden. Er was één, dier, een roode stier met een afgebroken hoorn, die zich' voorgenomen scheen te heb ben, zooveel moeite en last te veroorzaken', als -hij maar kon. „I«k «mocht dat dier wel aan mijn jas vast binden." zei Tommy lachend. „I'k «geloof, dat je verstandiger zou -doen met jezelf aan zijn staart vast te bind'en," zei de man, „met andere woorden-: 'hem te be rijden." En van zijn pony afstappend, «liep hij op Tommy toe en zette iden jongen op den rug Van "den weerbarstigen stier. „Zeg eens, baasje," ging «de <m'an op vrien- delijk-m edelijdenden toon voort, „wanneer zei je ook weer, dfat de 'treinbotsing heeft plaats Tomftny vertelde hét hem en voegde er haastig aan toe: 1 „Waarom vraagt u dat? Denkt u, dat Moe-" 'der misschien gewond is?" ■De man schudde het hoofd en zei: „Ik sprak eenige menschen, die er alles van sche nen te weten en zij zeiden, dat er eenige doo- den bij waren. Misschien is zij daaronder." Tommy stfikté het plotseling uit. HOOFDSTUK V« 'Dé stier met den afgebroken hoorn rdroég Tommy een goed' aantal mijlen over den on- gelijkeu, heuvelaohrtigen «grond .gedurende drie volle wéken. De jóngen.-was erg bedroefd, als hij aan zijn Moeder r dacht, aan hetgeen haar, «mis schien overkomen was en aan zijn eigen een zaamheid Hij toonde zijn verdriet echter niet en stond altijd klaar om zijn plicht te doen: de verzorging van het vee. Zijn meester was op zijn ruwe manier.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1921 | | pagina 9