IEigenaardig Glas. In de zon. Het gebroken Popje. M?» daarop ging hij hees ea sprak de drie 21cr schelmen aan. In den beginne schrikten zij lr a' wel van deze ontmoeting, maar do man was zéé vriendelijk cn noodigde hen zelfs uit anten pe!1 6 mee binnen te gaan ea daar den lvas> Itoop met een fiinken dronk te bezegelen, arkt"dat zij hun schrik spoedig vergaten, room 2ij dronken goed en toen pü weg wilden gaan, zwaaide de man driemaal met zijn 1 °F-hoed en zei de waard: die- „Dank voor de betaling, het is meer dan eeuw voldoende." rem- Daarop kwamen zq weer in het volle ildea Liarktgedrang en de drie sche.men waren uiterst verwonderd over den hoed. hoon „Ja," zei de man, „dat is ook een heel •eed; merkwaardige hoed: wanneer men er mee 1 e" zwaait, is de vertering betaald." „Sakkerloot!" riepen twee hunner als uit n j. één mond, maar de derde, de kleinste, bin- gi jjosde in zijn baard en zei: ,',Ho, ho, vriend! Je wilt een loopje met igerjons nemen!" aap „Ik?" zei de man, „waarom?" en „Wil je het dan nog eens doen?" grijnsde ling de Kleine man. rlijl;..Lens, ja, nog wel zesmaalT' zei de taf" man. Toen gingen ze een andere herberg ir. en daar oefende de hoed denzeifden in- rks vloed uit. :eo; „Dat is toch een dingetje, hoor!" zeiden kei ze nu. „Wat wil je voor den hoed heb- ap- bent ien- „Driehonderd gulden!" >m; „Ho. lol" grijnsde de kleine man, „dank <au je, dat wij een kat in den zak zullen koo- ist pen?" je „Hou je toch stil, domoor!" zei één der en" mannen „dat kan de hoed best waard zijn."' „Ja", bromde de kleine, „laten we het iep nog één keer probeeren." ei, 7r3 stapten nu de derde herberg binnen ap en ook hier bedankte de waard voor de )e. betaling met den hoed. Nu twijfelde zelfs de kleine man niet meer aan da kracht en ran den hoed en werd den boer driehonderd ij9 gulden uitbetaald. Haastig verdween hjj fe daarop in het gedrang. De schelmen kwamen nu overeen, dat zjj M er eerst een heerljjk maal van zouden nemen ij. en stapten de grootste ea duurste herberg binnen. Zij verlangden de kostbaarste spijzen ;u en dranken. Eindelijk zwaaide één hurfner Et met den hoed, terwijl de anderen de deur ,r wilden uitgaan. „Zeg eens!" riep de waard verontwaar- digd, „eerst beta'en, mannen!" ai „Maar zie je dan niet, dat ik met den hoeil zwaai?" vroeg de één. |r „Ja, dèt zie ik wel, maar ik wil geld m zien, begrepen?" „Maar ik zwaai immers met den hoedP' ■s „Geld, of ik roep de politie, oplichters!" „Wat zeg je daan?! Oplichters: en ik zwaai immers ij „Hei daar, agent! neem die drie oplichters eens mee. Ze willen niet oetalen!" brulde n de waard buiten zich zeiven van woede en' lt Ie agent nam de drie mannen mee. En terwijl de man met zijn driehonderd gulden naar huis draafde, klonk het kermis- rumoer hem nog achterna. Hij lachte in zijn I vuistje, toen hij met het geld thuis kwam j ,en stak zijn pijpje op. Een EngelsohTnam, die pas uit Afrika terug- gekeerd was, bracht een neger alls knedht mee naar huis- De jongen had altijd In het wanne l'and' gewoonji en nog nooit water ge- 1 zien, dat den vorm van ijs had aangenomen. Op zekeren morgen kwaim hij de kamer van zijn meester binnen. Hij droeg een groot stuk ijs en zei ,,Kijk eens, heer, wat; een groot stuk glas •jk Huefo gevonden. Zijn meester zei voor do grap, dat hij het op de kachel moest leggen om het te drogen- Kort daarna kwam de knecht weer binnen. Hij liet het ijs, dat bijna gesmolten was, zien en zei. „Kijk eens, heer Dit is het eigenaardigste glas, dat ik ooit gezien Jleh hoe meer ik het dïH>ot$, des te natter wordt het.'' j y^-vj - - 1 yas-- i Gist'ren zag ik zoo'n leuk troepje buiten op het groene gras maar eerst zal ik je vertellen, dat 'k zelf in mijn tuintje was. Door de heg keek Tc op den landweg oef, 't waa daar één zonnegloed! 't zou niet goed zjjn er te wand'len zonder parasol of hoed. Beter wae 't hier in de schaduw; maar die kleuters op het gras schenen 't niet zoo erg te vinden, ais 't in werk'ljjkheid wel was. iVoorop liep een kleine dribbel; in een linnen zonnehoed schuilde heel haar aardig snuitje met de warmte was 'twel goed! t Zag haar sjouwen met een gieter, dien ze nauwljjks torsen kon; daarmee ging ze bloemen gieten, zoo maar, in de felle zon! i Een paar vlinders vlogen vrooljjk i om haar grooten zonnehoed |v 2agen ze in haar een bloempje, of was 't soms een zomergroet? Waar is 't, 't ventje, dat haar volgde had het wel een beetje warm; 't leek wel of het wou gaan hooien 't had zijn hark al in den arm. Annie had een heel lief popje Met lamg krullend haar, Rood gebloemd was blouse en rokje, [Wit was 't lintje in het haan-, 1 A Eens op een Woensdagmiddag Mocht ze er mee uit wan dien gaan, En Moeder had haar ingefluisterd, Dat ze niet door het dorp mocht gaan. Ze moest maar door de weide Loopen Daar was het niet zoo druk, Want als ze door het d'orp ging loopen Dam ging haar mooie pop soms stuk- Maar Annie trotsch op 't mooie popje Was toch door het dorp gegaan En ze was met pop in d'armen, Straat op straat af doorgegaan. 1 Toen was er een stoute deugniet Die haar pop uit d'armen greep En haar droevig schreien gaf niet Haar gezicht werd rood en bleek. 't Was onderwijl al laat geworden Haar Moeder was al ongerust, En toen zij hoorde wat gebeurd was Kroeg Anmio nooit zoo'n pop terug. r- - Oorry van Leeuwen, te Ter Aar. Wat een aardig, big gekeuvel, klonk er van die andxe tweef 't grootste meisje plukte bloemen en had er een mand voor mee. 't Zusje wou ook wht graag mee doen, maar ze was nog wel wat klein; vol bewood'ring keek ze om zioiï en vona' alles even fgn. Schik had Tc in die bigde kind'ren, maar, daar werd ik nog gewaar, een heel gVrig, klein studentje van eens zes of zeven jaarf Tc Wiet niet, of ik zou gaan lachen of dat boos zgo beter was; stel je voor, zoo'n wijzen jongen in het groene, malsche grasf Tc Ken mjjn oogen niet geloovenj y zou 't ernst zgn of malligheid en was moog'lgk straks dat klantje al die deftigheid weer kwgfc? Tc Meende 't juist te zullen vragen, maar men riep mij even weg en ~r~ toen Tc in den jpiin terugkwam zag ik niets meer door de heg. Heel het troepje was verdwenen; stil en warm was 'fcals voorheen Tc kan je# dos niets meer vertellen' etel je hiermee, maar tevreên. HER MANNA". UIT HET LAND DER PYRAMIDEN. Toon het reizen nog niet zoo gemakkelijk was als tegenwoordig, werd Egypte heel wei nig door vreemdelingen bezaeht- In den laat- sten tijd is dit echter anders. Het wemelt er van wondervolle reliquiën, oude kostbaarhe den, enz-., en vóór den oorlog werd het niet alleen bezodht door hen, die er herstel voor hum gezondheid.hoopten te vinden, doch ook door vele geleerden en onderzoekers. Jullie hebt zeker wel eens gehoord' van de pyramiden, de van rotsblokken opgetrokken graftomlben, die men in groote menigte aan treft in de omgeving van Cairo, aan den oevor vam den Nijl- Het zijn stevige steen- en rotsmassa's, met uitgehouwen vertrokken er in, welke onderling verbonden worden door een gang, die aan den buitenkant uitkomt, Kiemamd, die Cairo bezoekt-, zal in gebreke blijven deze worn deren uit den ouden tijd te bezichtigen, want dat de pyramiden oud zijn, blijkt uit het feit, dat ze gebouwd werden doox Cheops, een Egyptisch koning, die drie duizend jaar vóór Christus leefde- De reizigers gaan deze pyramiden gewoon lijk op een ezel bezoeken. Dit laatste lijkt ju-llie misschien minder aangenaam, maar de ezels in Egypte zijn vrij wat beter dan de arme lastdieren, welke we hier zien. Men rijdt er veel op ezels en men vindt het daar evenmin vreemd, als wanneer men bij ons iemand te paard ziet zitten. De Arabieren, die hum eigenaars zijn, rekenen op een goede opbrengst, in den winter, daar (Kt het seiaweo

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1921 | | pagina 11