De bedriegers bedrogen. •FEUILLETON. Mar j or ie's Vijand,. ook een Engelscbmam worden. Het is altijd mijn plan geweest je naar Engeland te sturen. Maar nu de oorlog uitgebroken is, moet je dadelijk gaan. Dus Tommy, mijn jongen, zulleal wij van avond vertrekken." „Van avond?!" riep de jongen verraat uit. „Maar Moeder, het is al avond. ,,Ja, ja, dat weet ik; en ik ben klaar. We hoeven cïua nergens op te wachten. Oom Glans heeft d'e paarden verkocht. Hij zal mij van avond mijn gedeelte van de koopsom uitbetalen en als allen slapen, zullen wij weggaan naar de stad." „Moeder, spijt het u niet van Oom Glans, Tante Marie en Jan weg te gaan?" vroeg Tommy. Als eenig antwoord snikte zijn moeder hardop en bedekte het gelaat met haar beide handen. Daarna sloeg zij haan arm om haar zoontje heen trok zijn bruinen krullebol tegen haar schouder aan en zei, terwijl zij -hem liefcSevol aankeek: „Ja jongen, het doet mij heel, *heel veel verdriet allen to verlaten. Maar ik hield nog meer van je vader dan van mijn thuis en mijn geboorteland en jij moet geen vreemdeling worden in zijn land, noch do Koningin ontrouw zijn." (Wordt vervolgd.) Een oud Deensch verhaal opnieuw verteld. Er was eens een arme man, dio niets anders bezat dan een bok en een koe. De bok was oud en mager en de koe had een stomp staartje en horens als een bok. Zij heette Stompstaartje, een naam, die uitstekend bij haar paste. Maar hoe laelijk zij ook was, de beer moest haar toch zien te verkocpen, want de ambachtsheer wilde de pacht hebben en geld had hp niet. Zoo stapte de boer op zekeren morgen dus vroeg naar de stad, waar 't markt en dien dag ook juist kennis was. Nu hadden drie schelmen zich dienzelf den morgen bjj een viersprong opgesteld, het punt, waarlangs de weg naar de stad voerde. Toen zp den boer met Stompstaartje zagen naderen, besloten zij hem het dier afhandig te maken. 1 Eerst kwam de 'één naar hem toe en ,wenschte hem: „goeden morgen!" „Goeden morgen!" zei de boer en hij wilde zijn weg vervolgen. „Wat heb je daar voor een bok?" v'rceg do schelm. „Een bok? Je vergist je: 't is een koe." „Een koe?! zeg, mij hoef je niets wijs 'te maken. jVoet maar eens, hoe ruig tiet 'dier isl" Een poos later verscheen de tweede schelm. „Goeden morgen," begon hp ook, „Ga je met dien bok naar de markt?" „Och, wat praten jullie tooh?" zei de man, maar hij begon toch vreemd op te zien, „hoe kunnen jullie mijn koe nu voer een bok aanzien?" „Koe? Man, je bent niet goed bjj je verstand. Heb je dan ooit een koe met bckkenhorens gezien?" „En ik zeg je dan, dat het een koe is;" „En ik zeg je, dat het niet pluis bij je is. Goeden morgen!" De boer vroeg zich een oogenbük ver schrikt af, of hij 't was nog donker, teen hij vau huis ging en 'twas nog niet heele- maal licht-, zich misschien vergist had en den bok meegenomen? Maar neen, hij wist we! beter: Stompstaart was het, die hij ter maikt voerde. „Goeden morgen, vriend!" zei de derde, toen de boer weer een eindje verder was. „Wel, wat heb je daar een mooien bok! Wil je dien soms verkoopen?" „Ach", zuchtte de man, „is het nu een koe of een bek? Nee, warempel niet, liet is een koe!" schreeuwde hij en hief zijn .'stok op om er den sohelm meo te raken. „Je kunt mij niets wijsmaken," hield de schelm vol. „Ik heb, zoo end als ik ben, nog nooit een kce met zoon stompstaart gezien. Maar wat wil je voor den bok heb ben?" „Ja, is 't mijn koe, dan wil ik er honderd gulden voor hebben, maar is het mijn bok, dan vraag ik er twintig gulden voor," zuchtte de boer. „Nu spreek je als een eerlijk man," grijns de de schelm. „Eerlijk duurt het langst, daar heb je twintig gulden voor je bok!" Met deze woorden ging hp er met de koe van door, terwijl de arme man zich aan den kant der sloot neerzette en bjj zich- zelven zuchtte: „Ben ik dan gek, hen ik dan heelemaal gek?" Plotseling wist hij liet heel zeker, hij kon zich niet vergist hebben. On mogelijk! Hjj sprong op en ging door met in zichzelf te praten. „Neen," zei hij, „hjj heeft mij voor de mal gehouden en Ieeliik ook, maar ik zal 't hem betaald zetten. Ik zal hem wederkeerig bij den neus nemen, daar kan hp van op aan." Ons boertje stapte nu haastig voort in de richting, die de schelm met zijn Stomp staartje genomen had. Hoe was het moge- Ipk, dat hij zich zóó had laten misleiden? Het kwam zeker, doordat alle drie zeiden, dat het een bok was. Nu, achteraf, bedacht hjj, dat de schelmen dit natuurlijk hadden afgesproken. 'Ach, ach, wat was hjj dom geweest! ■-« Hjj liep nu hard en zag bjj een booht de drie mannen met Stompstaartje vóór zich BC uit. Hij volgde hen tob in de stad, maar al-a tijd zóó, dat zij hem nieb zien konden. Nabp de stad zag men van aïle kanten ee wagens aankomen, én toen hij in de stad was, |;c wemelden de straten en pleinen van markt- (j3 en sermislieden, en volgde hij den stroom naar de marktplaats. Hier hadden goochelaars hun tenten op-jj, geslagen; berenleiders, kunstenmakers, die rentemmers, sterke mannen, allen schreeuw v, den door elkaar. Trompetten bliezen, trom mels dreunden, fluiten en riolen speelden n! en de bezoekers lachten. u; „Boem, boem, boem! de grootste onschoon ste vrouw der wereld is hier to zienTreedt n: binnen, heeren en dames.' Treedt binnen en z\ je zult ja geld niet beklagen!" „Boem, boem, boem! in deze tent kun jj dansen voor één kwartje maar. Treedt bin- g nen. je bent maar eens jong!" „Boem, boem, boem! hier is een neger o uit Afrika, tatterata, tatterata een aap die a'les kan! Hier zijn witte muizen en ratten. Boem, boem, boem.' de voorstelling d gaat onmiddellijk beginnen, hier is letterlijk van aller te zien, komt, buitenlui, stap; n binnen!' ii „Boem. boem, boem! hier is de sterke v man to zien, bp kan 1000 pond dragen; hier is een hond, die jong en oud vermak-en z kan, want hij kent allerlei kunsten en grap- t pen. Stapt maar binnen, burgers en buiten lui! Veel genoegen voor weinig geld, kom! hier binnen, dames en heeren! hier kan j je van a'les krjjgen, alles van de besti I kwaliteit. Hans, sla nu een ferm op j9 trommel Hier kan ieder zich amuseeren. Boem, tatterata, boem, boem, boem!" En tusscben al dat leven en gedrang liep 1 de arme boer rond en zocht de schelmen, terwijl de zon over kramen en tenten straal- de, de vlaggeu wapperden, de horens toe 1 terdeti en de menschen lachten. 1 Eindelijk, daar ontdekte hp de schelmen en bjj zag, dat het zjjn eigen Stompstaartje l was, die zij juist op het punt waren te 1 verkoopen. Daar stond hij nu en peinsde er over, boe 1 hjj het zou aanleggen hen te straffen. Plot- eeüng viel hem een prachtig plan in. Hij liep een tent binnen, waarvan hij den eigenaar kende. Deze stond aan de tapkast en de boer sprak met hem af, dat wanneer bij kort daarna met drie mannen binnen kwam, de waard hem dapper zou inschen ken, en wanneer hjj dan opstond en drieman: met zijn hoed zwaaide, zou de waard zeg gen; „Dank voor de betaling, het is meer dan voldoende." Daarom betaalde hij hem nu vooruit. Zoo deed hij bij verschillende herbergiers 'Een verhaal uit den Engelschen Burgeroorlog. Naar het Engelsch van M. ADAMS- Bewerkt door O. H. '36) HOOFDSTUK VII, K r ij g s g e v a n g e n. Op 'd© sneeuw, welke vóór Kerstmis ge* •Vallen waa, volgde buitengewoon zacht weer. Reeds vroeg in het nieuwe jaar bloeiden.' de sneeuwklokjes in Ohesham Wood- Marjorie liep over de ma rikt en kwam langs een ktouw, die sneeuwklokjes te koop •aanbood. Zij bleef stilstaan, niet met de be doeling om id)eze eerste lenteboden te koo lpen, xnaar omdat die koopvrouw niemand anders was dan Margaret, die haar in het voorbijgaan bij haar naam had genoemd. Marjorie hield Dan aan een riem vast en droeg een mand in haar andere hand. Zij was er niet weinig trotech op, dat Phoebe haar toegestaan had alleen naar de markt to gaan. Pboëbe kon moeilijk anders, want 'Anna was weggeroepen bij haar ziekon va der en Gilbert verzorgde Sir Piers, die zwa re koude gevat had. ,.Wit je oen bosje hebben, Miss Marjorie, ter wille van den goeden, ouden tijd? Jo weet toch wel, waar ze groeien? Jemand een boodschap voor je achter gelaten/' voegde zij er op fluisterenden toon aan toe, terwijl het kind vlak bij haar kwam staan om het bosje teere bloempjes aan te nemen. „God zegene Marjorie!" heeft hij gezegd. ,,En als zij ooit hulp noodiig heeft, hoop ik, dat ik haar kan bijstaan," en hij heeft mij verzocht je van hem te groeten, zoo dra ik je zaïg-'' „Helb je hem verpleegd? Is hij heelemaal beter* geworden?" vroetg Marjorie gretig, dadelijk begrijpend, dat zij orver Jasper sprak. „Eer er een week veloopen was, was hij weer beter en kon hij naar het zuiden trek ken. Later werd hij, als belooning voor zijn moed tot kolopel bevorderd, heb ik hoor en vertellen." Jasper was altijd dapper als een leeuw 1" zei Marjorie, terwijl .haar oogen straalde van blijdschap en trots- Er waren op het gedeelte der markt, waar Margaret stond, niet veel menschen. Ver koopsters en koopsters waren allen naar den anderen kant gefloopen om 'd'e troepen te zien rcooribjjtrekken. Er liep een gerucht, dat het Koninklijk' leger in Schotland zich gevoegd had bij troe pen Cavaliers uit Lancashire en dat zij nu gezamenlijk naar York zo-uden optrok ken om de stad te ontzetten. Al dagen te voren was de bevolking zeer opgewonden geweest- De Rondhoofden hadden natuurlijk alles in het weik gesteld om 'dit plan te ver ijdelen en de troepen, wolke nu binnentrok ken, waren dn allerijl uit Leeds opontboden. „Zou je ze graag willen zien, kind?" vroeg Maragaret plotseling. „Kolonel Graham's et-andplaats is Leeds, 't Zou kunnen, dut hij er bij was."' Nadat zij liaar manden aan de zorgen van een klein jongetje toevertrouwd had, dat reeds op meer manden passen moest, sta ken zij samen het marktplein over. „Daar heb ik vroeger gewoond/' zei Mar garet, een grappig, klein huisje aanwijzend, dat-, naar het scheen* tussohen twee groe ten ingekneld stond. „Mijn zoon was mili tair, maar hij kreeg ongenoegen met zijn meerderen, juist vóór het uitbreken van den oorlog en vóór dio deur heeft één van de officieren hem als een hond doodgescho ten- Toen héb ik gezworen m\j op den Ko ning te wreken voor hetgeen één zijner of ficieren aan mijn kind misdaan had. Iiuhet begin van den oorlog liep alles ten gunste van den Koning en er waren hier zóóveel Cavaliers, dat de jongens, welke tot de partij der Rondhoofden behoorden, geen gelegen heid hadden tot 'het houden van bijeenkom sten en rich in het h anteeren der wapens en wat verder noodig was, to oefenen. Daar om igimg ik naar CherSham Wood en strooi de 'allerlei ontzettende verhalen mond. cm den menschen schrik aan te jagen, zoodat zij zich niet in de buurt waagden, hetgeen het bosc'h voor do Rondhoofden veilig maakt© Marjorie had dit verhaal reeds eerder ge hoord, maar Phoebe had beweerd, dat het een verzinsel was. Margaret was wel dege lijk een heks, zei zij en met haar hekserij hadden de Rondhoofden niets te maken. - 7* {Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1921 | | pagina 10