Mo. 28. Donderdag* 7 Juli. Anno 1921. De Partij van het Vlindertje. Een oud Russisch sprookje. Opnieuw verteld door C. H. Hl. „Nu moet ik toch werkelijk eens wat meer van de wereld zien. Ik wil den ge- heelen dag probeeren uit te vinden wat i iedereen floet en waar hij woont." Met deze woorden vloog het vlindertje ,het veld in en zoog honing uit de bloemen, terwijl zij er voortdurend aan moest den- (ken, wat een oude brompot de spin met zijn leelijk web toch eigenlijk was. ,,Hoe dom om met zulk heerlijk weer te werkenWat i k doe is heel wat beter 1" dacht zij. Zij vloog den geheelen dag rond en dacht hoe heerlijk het zou zijn den nacht in den kelk van een roode papaver door te brengen. Terwiil zij op een dunnen stengel van een klokje heen en weer zat te wiegen en er over nadacht, hoe heerlijk dit zou zijn, stak er plotseling een hevige windvlaag op Het. vlindertje kwam met een harden smak op den grond terecht. Arm, klein ding! Wat een schrik was dat! Zij kon nauwelijks overeind komen, zpo'n pijn had zij in den rug. En wat za gen haar vleugeltjes er uit! Zij waren hee- lejhaal verfomfaaid en zij wist zeker, dat zij haar linkervoetje verstuikt had. Er viel echter geen tijd te verliezen; zij moest naar huis vliegen, vóór het begon te regenen. Maar toen zij -probeerde weg te vliegen, voelde zij zich erg zwak en viel op het gras. Toen zij eindelijk met inspanning van al haar krachten het zuringblad had bereikt, had zij een gevoel, alsof zij meer dood dan levend was. Maar helaas! Het ergste kwam nog. De regen viel in dikke droppels neer. Zij deden haar beven van angst en pijn. Het scheen, dat haar laatste uurtje geslagen had, toen plotseling het hoofd van de spin boven den rand van het blad uitkwam. „Kom gauw hier!" riep hij met schorre stem. „De regen zal je dooden". Hoe zij bij hem kwam, wist zij zelve niet, maar zij kwam er, doornat, en be merkte tot haar groote vreugde, dat geen enkele regendruppel in het huis van de spin onder het blad was doorgedrongen. Was was ons vlindertje in haar schik, dat zij daar schuilen mocht! Tranen liepen over haar wangetjes en zij bedankte de spin voor zijn vriendelijkheid. Hij was werkelijk heel vriendelijk ge weest, niettegenstaande zijn ruwe manie ren en stoffige kleedij. Zij begreep nu pas, welk een groot geluk het voor haar was, zoo'n goeden buurman te hebben. „Ik moet je wat zeggen, kind", begon de spin. „Ik ben oud genoeg om je vader tft kunnen zijn, en jij bent zoo'n goed, lief ding, dat ik niet graag zou zien, dat je je om den tuin liet leiden door sommige van je nieuwe vrienden. Waarvoor ik je wilde waarschuwen is in de eerste plaats, dat je niet moet doen, wat de bromvlieg ie vraagt". „Maar waarom niet?" vroeg het vlinder- zy haar oogjes yeybaa&d ogeft- sperde. ,,^ij is heel Vriendelijk tegen mij en heeft mij gisteren nog meegenomen oni eens wat van de wereld te zien". „Juist", riep de spin uit. „Dat dacht ik wel, dat zij doen zou. Ze heeft je zeker meegenomen naar een huis, waarin men- schen wonen Het vlindertje voelde zich allesbehalve op haar gemak. Hoe wist de spin dit alle maal Het was precies zoo gebeurd als hij zei: „Net iets voor de bromvlieg", ging de spin verontwaardigd voort. „Niet alleen dat Zij zelf niet thuis wil blijven, maar zij moet anderen nog meetronen ook!" „Maar wat moet ik dan doen vroeg het vlindertje, geheel uit het veld gesla gen. „Ik heb haar al beloofd, dat ik mee zou gaan". „Ja, dat moet je zelf weten. Ik heb mijn plicht gedaan door je te waarschuwen en zal je niet tegenhouden!" De spin keerde zich knorrig om en ging weer naar zijn web. „Wat moet ik doen, dat hij niet boos op me wordt?" dacht het vlindertje. „Ik zou zoo graag wat van de wereld willen zien, maar ik ga liever niet met de vlieg mee. De spin spreekt uit ervaring en zal wel 't beste weten, wat goed is en wat niet. Nee, ik ga niet met de vlieg mee. Ik zou wel eens een ongeluk kunnen krijgen; wat was ik er al naar aan toe door dien vreeselij- ken windEn nadat zij dit besluit genomen had, viel zij in slaap. Laat in den ochtend werd zij wakker. Toen zij om zich heen keek, en alles er zoo vroolijk en stralend uitzag, vergat zij hee- lemaal haar pijn van den vorigen dag. Zij was nu weer heelemaal beter. „Wat was ik gisteravond toch dwaas!" dacht zij. „De wereld is heel mooi en ik moet er meer van zien al is het dan ook niet in gezelschap van de vlieg". Zij was juist op het pimt haar huis te verlaten nadat 'zij heerlijk ontbeten fiad honing uit Kamperfoelie toen plotseling de brom vlieg verscheen. „O, ben je daar, liefje! Ik heb al naar je gezocht", zei zij. Het vlindertj e antwoordde niet, doch trachtte naar den anderen kant van het blad weg te kruipen. De bromvlieg liet haar echter niet met rust en ging4voort „Het zal er vroolijker zijn dan je denkt. Je zult om je eigen, hal met je rozeblaadijes en glimwormen moeten lachen, als je ziet, hoe het daar toegaat. Eén kandelaar alleen geeft meer licht dan al jouw gloei wormen samen." Heb vlindertje was nu één-en-al gehoor. Wat voor oord kon het zijn, waar heb zóó prachtig was „En daar ik voor van avond een uitnoo- diging heb ontvangen," ging de bromvlieg voort, „en nog iemand mag meebrengen, moet je zorgen op tijd klaar te zijn. Ik kom je zelf halen." Na dit gezegd te hebben vloog zij haastig weg. Het vlindertje bleef nu in hevigen twee strijd achter. „Wat zou het mogelijk zijn, dat er nog schitterender feest gevierd kan worden dan mijn bal op het wilde-zu- ringblad'? Dht geloof ik niet. Maar wat zou ik het graag eens zien!" dacht rij- IY. (Slot.) Intusschen werd in het groote buitenhuis alles in gereedheid gebracht voor een schit terend bal. Knechten namen tapijten op en legden die weer ergens anders neerde vrouw des huizes en haar dochters vulden schalen met fruit, terwijl de dienstmeisjes de vliegen wegjoegen en bloemen uit den tuin binuen brachten. Toen dit alles klaar was, werden kande laars aangestoken en verschenen de gasten. De muziek begon te sp elen en het bal werd geopend. Het duurde niet lang, of het werd erg warm en benauwd, 'in de balzaal en daar alle ramen, die op den tuin uitza gen, dicht waren, liep een meisje er naar één om dat wijd open te doen. In het volgend, oogenblik hoorde men een zacht gegons en vloog de bromvlieg, verge zeld van het mooie vlindertje, naar binnen. Het Eohelle licht en het rumoer waren edi tor te veel voor het arme ding. Zij ging bovenop een schildlerij zitten, maar de vlieg kwam dadelijk naar haar toe. „Kom. wees nu niet kinderachtig!" gonsde zij. „Foei, wat een slechte manie ren! Waa-r om vlieg je niet verder?" „Ik ben zoo bang!" fluisterde het vlin dertje. „Wat een onzin!'-' bromde de vlieg, „Waarvoor ben je hier bang? Kom, ga maar eens naar je kennissen. Kijk, hier «ijn ze kamperfoelie met heerlijken ho ning, of hoe. je dat goed noemen mag." Zij was erg bocxs. Maar toen het vlinder tje de mooie bloemen zag, voelde zij zich dadelijk veel meer op haar gemak en vloog er op af. „Een vlinder! Een vlinder! Wat 'n beeld! Kom eens gauw kijken!" Tiep een meisje, dat vlak bij de kamperfoelie stond. Twee meisjes naderden nu de bloemen en bewonderden als om strijd bet vlindertje. Haar loftuitingen stegen 't arme ding naar hét hoofd, terwijl de vlieg voortdurend om haar heen vloog en haar in 't oor gonsde „Ga toch wat dichter bij het licht, dom kindZij bewonderen j e en je verroert geen vleugel om jezelf beter te laten uitkomen. Het vlindertje vloog nu wat meer naar de kaarsen, hoewel zij nog erg angstig was.. Spoedig werd zij echter duizelig en begon haar hartje luid te kloppen. Al meer en meer naderde zij het licht, totdat zij einde lijk in de kaarsvlam vloog, een brandende pijn door haar geheel© lijfje voelde en be wusteloos midden tuaschen de bloemen viel. De meisjes slaakten een kreet en liepen' hard weg. De bromvlieg zat juist op een schotel met ingemaakte vruchten en snoep te er gulzig van. Zij zag het vlindertje val len, maar deed niet de minste moeit© om haar te helpener waren zóóveel vruchten om op te eten en zij bekommerde zich niet om de rest. Toen ons arme vlindertje eindelijk tot zdohzelve kwam, lag zij nog tussohen de bloemen én bukte haar vriend, de spin, zich over haar heen, bedroefd met zijn hoofd schuddend. Hij had reeds 1om haar te beschermen een klein web boven haar hoofdje geweven. „Hoe ben je hier gekomen, beste vriend?" vroeg zij met een zwak stemmetje „Ik werd geheel tegen mijn zin hierheen gglttiaqbtt Toen, zij de kamperfoelie afpluk-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1921 | | pagina 9