FEUILLETON. Ma.rj©ri©'s Vijand. Parels en Pareivisscherij. heerlijke, groene bosch kon hij rondloopen en menig gevecht leveren met zijn vijanden, de t ossen, die er in grooten getale te vinden wa ren. Maar 't is waar ook, jullie weet nog niet, hoe het komt, dat de das en de vos vijanden zijn geworden. Dat zal ik je eerst eens ver tellen. Eiken avond sloot do jager zijn hond buiten dj deur. Dan moest hij om het huis rondloopen en het bewaken tegen dieven. Met gespitste ooren liep hij dan rond, om to'ch vooral het geringste ongewone geluid te kunnen hooren. „Ha, daar hóór ik wat!" dacht liij op zekeren avond entoen hij opkeek, stond niemand anders dan Rointje do Vos voor hom, die hem met zijn kleine oogen sluw aankeek. „Goeden avond neef!" begon de vos het ge sprek. „Hoe maak je het? Heb je voel duiven in jullie til en leggen de kippen goed eieren?" ..Vosje, vosje! Wal heb je met onze hippen noodig?" bromde de dos, ,,'t is wonder, dat jo ook niet naar de kuikentjes vraagt." „Zoo, zijn er kuikentjes? Nu, dan kom ik je eens gauw een bezoek brengen. Eu dan breng ik mijn jongen mee. die houden wel van een uitgangetje." „Ja, dat is goed," luidde bet antwoord, „maar ik bon bijna nooit thuis. *s Morgens heb Ik drukke bozigheden: dan help ik mijn baas huis on hof in orde houden en 's middags ga ik met hem wandelen of op jacht. Dan gaan wij altijd samen het bosoh in." „Dan zal ik mijn bezoek nog maar eens wat uitstellen," hernam de vos. „Misschien heb je later meer tijd." Hierop gaven de vos en de dashond in de verte waren het nog"" neven elkaar tot af scheid oen poot en Rointjo keerde naar zijn hol terug. Hij was danig uit. zijn humeur, om dat de dashond zijn bedoeling begreep en hem daarom zoo kortweg had afgewezen. Er verliep geruim en tijd na dit gesprek. De kieine vosjes waren intusschcn groote, sterke vossen geworden, die hun vader reeds op zijn rooftochten vergezelden en dapper meehielpen als het er op aankwam, den boeren hun kippen of eenden te ontfutselen. Het was winter geworden en er lag een dikke laag sneeuw over de velden en bo3sch.cn. Do meeste vogeltjes waren naar verre, warme lan den getrokken, cn die hier gebleven waren, za ten in de kale takken der bcómeu en deden niets dan legen elkaar piepen, waarmee ze wilden zeggen, boe dom het toch- was, dat zij gebleven waren en niet mee weggevlogen, want nu leden zij honger en koude en de lust om te zingen was hun reeds lang vergaan. Maar ook de veldmuizèn en de hazen en herten iu het bosch hadden bitter van de koude te lijden. Zelfs Heintje kon geen voedsel genoeg vin den en dat zegt heel wat, 'want zoo'n sluwe klant weet altijd nog wel een middel, als de an- Ecu verhaal uit den Engelschen Burgeroorlog. Naar het Engelsch van M. ADAMS- Bewerkt door O. H. .33) „Phoebc heeft mij beloofd, dat ik haar helpen mocht bij het klaarmaken van de Korslpastei," zei Marjorie, een zwakko poging aanwendend om haar zaak bij haar moeder te bepleiten. „Met zulke bandon? Bah!" riep Lady Bradi- ford met een blik vol afschuw uit. „Doe on middellijk wat ik zeg!" Zoo zat Marjorie dus iu plaats van dc Kerst pastei te helpen klaarmaken, den geheeleu vor deren dag met verbonden handen. „Ik weed niet, of Cromweil en de zijnen ons wel eens zullen toestaan. Korstpastoion te eten", zei haar moedor, hetgeen niet bepaald diende om hot arme kind te troosten, „Foei kind, walt zit jo krom!" zei Lady Bra- diford eenigeai tijd later. „Je moet noodig dansles hebben, nu wij toch in de stad zijn." Marjorie ging wat rechter zitten en keek haar moeder gretig aan. „Meester Gabriel Denton wdont hier, Moeder, U weet wel, degene die Jocelyn ook dansles gegeven heeft. Phoebe en ik kwamen, hem juist gisteren tegen. Hij woont op een zolderkamertje bij de Vischpoort en durfde zijn viool niet an ders dan onder zijn jas te dragen, want dansen is tegenwoordig verboden." deren ten einde raad zijn. Zijn groote zoons en fiochters waren nog altijd bij hem thuis: zij hadden nog geen mg en huishouden opgezet en Moeder Vosstontje had haar pootjes vol met het zorgen voor het heole gezin. Er kwam wat kij ken mot zooveel grage mogen! „Hel zijn moeilijke tijden," zei zij op zekeren dag tegen haar man. „Kun je eens niet bij den dashond aangaan en hem vragen on9 te helpen? Hij, is immers nog familie van je!" „Ja, familie! Wat heb jo aan familie?" brom de Heintje in zijn baard. „Hij wil zijn arme bloedverwanten toch niet helpen!" En Reintje sloop treurig om zijn hol heen en dacht er over na, wat hij doen zou om zijn honger en dien van zijn gezin te stillen. Terwijl hij in het rond tuurde, zag hij den dashond aankomen. Dozo droeg een vetten haas, dien hij juist gevangen had, in den bek. „Zoo neef, waar ga jo heen?" vroeg de vos. „Ja, ja, jij hebt maar een heerlijk loventje: je krijgt alles wat je noodig hebt, maar wij, arme vossen, lijden honger. We zullen wel van ge brek omkomen cii lang zal dat zeker niet meer duren." „Kom, kom, is het werkelijk zoo erg?" vroeg do das, die een medelijdend hart bezat. „Ver geet je dan hcelemaal, dat er nog bessen ge noeg fn het bosch zijn? Laat jo vrouw daar eon lekker soepje van koken." „Zoo'n zure soep, dank je hartelijk!" riep de vos verontwaardigd uit. „Maar zog eens, waar breng je dien haas naar toe?" begon hij even later weer, terwijl hij een begecrigen blik wierp op hot wild, dat de das onder het praten even vóór zich op den grond had neergelegd. „Laat .hem maar hier; mijn kindereu hebben al in drie dagen niets te eten gehad." „Dat. kan ik werkelijk niet doen," antwoordde de das. „Die haas is van mijn meester en als ik hem weggeef, zou ik een dief zijn." „Daar heb jo gelijk in," gaf Relntjo loc. „Maar ga eens met mij mee naar binneu en kijk eens rond, dan zal je beter kunnen begrij pen, waarom ik je hlilp inroep, Vossientje, mijn vrouw, zit bij mijn arme, hongerige kin deren. Zij is wanhopend, dat zij hun niets tc elon kan geven en schreit zich de oogen blind. Praat eens wat met haaT. Je bent in dc familie altijd bekend geweest om jo helder verstand cn vindingrijkheid. Je 'zult hadr zeker moed kun nen inspreken." De das liet zich bepraten en ging het hol binnen Den haas liét hij echter niet in don steek, dien sleepte bij in zijn bek mee. „Ik zul vooruitgaan," zei Reintje, „dar? kan ik mijn vrouw op je komst voorbereiden; zij mocht eens schrikken, als jo zoo,op eens voor haar stond!" Nauwelijks was do das het hol binmengekro- „Jc mag morgen naar hem toe gaan om hem te vragen eens bij mij te koipcn," zei Lady Bra- öiford. „Je zult dan netjes loeren loopen en recht zitten en een jongedame worden Daarna zal hij je dansen leeren." Marjorie was zóó opgewonden bij het voor uitzicht van haar dansles, dat zij, toen haar moeder even later in slaap viel, vlug naar de keuken liep om Phoebe het groote nieuws te vertellen. Het was beneden veel vroolijker dan boven. Er brandde een groot vuur in den baard en Gilbert zat daarbij zilver te poetsen. Anna, een frisch mcisjo met rose wangen, was bezig een vorm mot boter to besmoren en Phoebe rolde het deeg uit. „Het duurt toch eigenlijk nog veertien dagen vóór het Kerstmis is," zei Marjorie. „Ja, maar jo moet de laatste twaalf dagen vóór Kerstmis eiken dag pastei eten, dat brengt twaalf maanden van geluk," zei Phoebe. „Dat heb ik verleden jaar ook gedaan, maar dit jaar is toch zeker niet gelukkig geweest," antwoordde Marjorie mot een zucht. „Dat kwam door het vogeltje." „Welk vogeltje?" vroeg Anna nieuwsgierig. „Het roodborstje, dat verleden jaar op Kerst morgen de kamer kwam binnen vliegen. Het is een heel slecht voojleeken, als op Kerstmorgen een vogeltje komt binnenvliegen," antwoordde Phoebe met nog zwaarder zucht dan die van Marjorie. De vormen, welke Anna bezig was met boter ie besmeren, waren ovaal, in den vorm van een wieg, ter herinnering aan het kindoke Jezus. Volgens Gilbert zou Kerstmis dit jaar een pen, of Reintje, Vossientje en alle kinderen vielen hem"5 aan. „Wacht, leelijke gierigaard, wij zullen jc leeren!" riep de oude vos en zij beten den ar- mon dashond in zijn mooie, bruino ooren en wat nog veel erger was: zo beton hem ook tel kens in den neus, zoo dat hij moest niezen en eindelijk den haas niet langer kon vasthouden. 't Was, alsof Vossientje op 'dit oogenblik ge wacht had: zij greep het wild onmiddellijk on bracht het in veiligheid. Nu de das zijn bek en tandon vrij had, ver- weordo hij zich dapper. Hij wa6 echter niet te gen al die vossen opgewassen cu ging op dc vlucht. Huilend, jankend en bebloed kwam bij bij zijn baas thuis. „Zoo, waar ben jij geweest?" vroeg deze. 'k Geloof, dat de roovers je leelijk te pakken hobben gehad." De das,ging nu op zijn achtcrpooten staun en keek zijn meester vragend aan. De baas be greep hem dadelijk en zei: „Wacht, ik zal met je meegaan, dan zullen wij samen tegen don vijand to velde trokken!" Daarop nam hij zijn geweer en een nel. De bond holde nu vroolijk blaffend vooruit om zijn baas den weg te wijzen. Reintje en zijn gezin hadden juist den haas lekker opgegeten cn lachten om den dommen dashond, die zioh zoo had laten beetnemen. Plotseling hoorden zij boven hun hoofd een zacht gekraak. De oude Toover wilde eens gaan kijken, wat dit beteekende, maar toen hij zijn hol wilde verlaten, zag hij tol zijn 6cbrik, dat de opening dichtgemaakt was- „Vlucht! Vlucht!" riep hij 'den zijnen toe, ter wijl hij zioh naar den anderen uitgang spoedde. Maar o wee, daar raakte hij verward in een net, dat gespannen was. Toen do andere vos teen bet hol wilden verlaten, wordon zij allen door den jager doodgeschoten. Do jager nam Rointjo mee cn legde hem in zijn tuin aan een ijzeron ketting. Daar had hij allen tijd om over zijn zonden na to denken. Sinds dien dag koestert de dashond een ster ken haat tegen alles wat vos is cn hij zoekt en snuffelt altijd net zoo lang in de bosschen rond, totdat hij ze allen gevonden en aan zijn meester verraden heeft. Dat hebben sinds dien tijd alle dashonden gedaan. Niofe minder dan door liet blinkende goud en do fonkelende diamanten gevoelde de mensch zich ten a-Hem tijdo aangetrokken door de schitterende parels, dat kostbare product van een onaanzienlijk diertje. Trotseert hij om goud en diamanten te ver zamelen de wildernis en don zwaren arbeid in den schoot der aarde, om parelen te be? machtigen, stelt hij zich aan niet minder droevig Kerstmis worden in York. Do stad had zich moeten overgeven aan de Rondhoofden ei' stond onder streng militair toezicht, een wa.ro vernedering voor de Cavaliers natuurlijk. Wel iswaar worden zij niet slecht behandeld, want do PurHeinsoho soldaten plunderden en stales niet. doch zij vorboden mot de grootste gestreng heid alle mogelijke wereldsclie vermaken. „Als meester Denton hior met zijn viool komt, loopt hij kans, dat deze voor zijn ooger door midden gebroken wordt," zei Gilbert. „Maar hij draagt zijn, viool onder zijn jas;* verzeker do MarJorio hem triomfantelijk. Do bejaarde knecht schudde het hoofd. „Ef komen ongelukkon van, dat zul je zien. En hel is boter, dat ik van avond, als bet donker is naar hem toe ga dan dat jij en Phoebe er over dag hoen gaan." Dan was ook in. de keuken. Lady Bradiford hield niet van een hond in de kamer, waar zij zat, en Marjorie had geon eigen kamer meer, zooals vroeger. Zoo kwam hot, dat hij naar be neden was verbannen en bot grootste gedeelte van den dag vóór den warmen haard lag uit-' gestrekt. „Zijn ©r berichten van m<meer Jocolyn?" vroeg de oude man .plotseling. „Er is eon koerier uit Lancaster gekomen met een boodschap aan Sir Piers om meer geld je zond én," „Meer geld! We zullen heèlemaal' geruïneerd, worden!" riep Phoebe 'verontwaardigd uit. „Wat zal het einde nog zijn? En er wordt ge zegd, dat de Koning beter Iconen dam terugbe talen kan." .(Wordt .warvolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1921 | | pagina 8