Gered FEUILLETON. Hlarjorie's Vijand. hi&ar pais ©n wfet dat zij „De Nepfoinuis' met Z/ioh. mee voorde. Angstig liep Oonnde op de rotsen 'heen ©n weer. Zij keet naar het strand en bereken de welke bans zij had oim' h/uiljp te krijgen vtoor thaar vriendinnetje, diat zidh dn levensgevaar bevond'. Lang vóórdat zij hiuftp gehaald kon hebben, zou Elsje óf de rotsen bereikt heb ben, óf verdronken zijoi! Connie gilde uit ai haar omcht cxm hulp, maar Moortje's gemiaorw klonk er bovenuit. „0 Moortje, wees di&a tooh stil, akelige poes!" riep Oonnie wanhexperfd. „Niemand kan me frooren, als iij zoo miauwt!" Ais een-ig antwoorid' miauwde Moortje nog harder; toen a'lsof ihij plotseling dol was geworden, vloog hij als een wervelwind naar het strand. „0!" dacht Connie, badende in haaT tra non, ,alls hij maar een hiond was! Dan zou ik hem wel aan het verstand, hebben kunnen brengen dat hij hulp moest gaan halen voor Elsje. Hij zou mij zeker begrepen hebben". C-onnie snikte het uit en haar oogen wer den zóó dk)OT tranen veihlind' dat zij de klei ne zwemster niet eens onderscheiden kon. Zij scheen echter ook zender het te zien te begrijpen, dat Elsje bijnia veTÜoren was. Maar Connie had een trouw hartje en hoe vreeselijk de gedachte ook was, dlat zij Elsje misschien zou zien verdrinken, het zou nog enger zijn, als zij zóó laf was, dat zij haar vriendinnetje in den steek liet. (Wordt vervolgd). Wat was het de weduwe Beekmau angstig te moede, toen de locomotief vooral in de eerste dagen, dat de trein reed fluitend en sissend door haar weiland liep i Soms was zy zelfs bang, dat het ding door haar aardappelland zou ryden. Haar zoon Jan maakte zich ongerust, dat een vonk l uis of schuur iu brand zou steken, of dat één van de kippen of eenden, of misschien ze'fs het bonte kalf, overreden zou worden. De koeien en varkens, de eenden en gan zen konden er maar niet achter komen, wat hei eigenlijk voor een dier was, dat dair. zoo Kwam aangerend, en hét oude paard, Cora, sloeg met de achterbeenen, als hy het mon ster zag naderen, iets wat hij zeker in geen tien jaar gedaan had. De oorlogzuchtige haan scheen te begrypen. dat het ton min sts eeD vijand was, waardig om door hem bestreden te worden, en hij stapte er deftig op los, maar vond het toch maar wyzer, den aitocht te blazen, toen de stoom sis send ontsnapte, en het schele fluitje zyn woedend gekakel overstemde. De lamme eend, de lieveling der familie, daar zij met groote liefde en veel geduld in een mand met lapjes was groot gebracht, werd op de baan gedood en Jan zag zich genoodzaakt zijn kippenhok gesloten to houden. Het was dan ook een groote last, dat men over den grond van hun kleine hoeve een spoorbaan gelegd had. Jan en zijn moeder waren voor meneer Van Veerhuizen, den directeur der maatschappij, byna op de knieën gevallen én hadden hom gesmeekt, de rails <een weinig oostelijker over een ongebruikte weide te leggen. Het.was echter to vergeefs geweest. Meneer Van Veerhuizen woonde ongeveer op een 'half uur afstands van hen. in een mooi huis, omringd door uitgestrekte lande rijen. Hij was zeer voornaam en trotsch ea die trotschheid was zelfs op zijn bedienden overgeslagen. Als bij voorbeeld Hendrik Henri liet hij zich noemen de jongste knecht, met de kinderen in den bokkenwa gen voorbijreed en geheel in de puntjes als rijknecht gekleed was, dan zou hy zich niet verwaardigd hebben Jan te groeten en toch waren zy samen op school gegaan. Meueer Van 'Veerhuizen, die eigenaar was van al deze gronden, vond het echter gemak kelijker de spoorwegbrug over de rivier te laten slaan op den grond, dien de familie Beekman gepacht had. Of zij daar veel last van hadden, trok hij zich niet aan. Hij ont ving hen niet heel beleefd en zond hen weg op een Wijze, die Jans bloed aan het koken bracht. Maar wat kon Jan er aan doen? Hy was nog jong: zestien jaar en klein voor zijn leeftyd. Bovenien was hij kreupel, ten ge volge van een val, zoodat hij moeilijk liop. Toch was Jan de steun van zyn moeder en ter wille van haar deed hij erg zijn best. Hij was dus eigenlijk niet alleen de bestuurder der hoeve, maar ook de eenige arbeider, be halve in den hooitijd, wanneer hy een hei- por in dienst liad. De hoeve was hun eenige bezitting en van de opbrengst moesten zy, ze'fs nu, nu oe spoorbaan er doorheen was gelegd, volgens „het recht van onteigening", een uitdruk king, die Jan en zijn moeder zeer angstig maakte, en die toch niets anders beteekent, dan dat menschen afstand moeten doen van hun eigendom, zoodra het algemeen belang zulks vordert. Jan nad zich voorgenomen met één oog open te slapen, tot de laatste trein voorbij was; doch dat kon hy niet volhouden, en eenige weken later, toen zij aan het leven gewoon waren geraakt en alleen maar de lamme eend overreden was, toen begon Jan te denken, dat de spoortrein toch niet zoo heel slecht was, en zyn moeder vond zelfs, dal de treinen wel gezellig waren, als °°r ings ep i Da neltr lerei chie .vitte van schi des cpei gro' cve da haa ,,H' ma 's nachts niet slapen kon, Maar toen de hooitijd aanbrak, was J. voortdurend in angst, dat er een vonk op b hooi zou waaien, die het in brand zou st ken. Met bevreesde 'blikken sloeg hij ®r' wolken gade en eiken avond ging hij eve tin v naar den meester, om de weervoorspeilinge:on in do krant te lezen. En toen het hooi op b; -Ó11 veld te drogen !ag, droomde hij, dat eef slang aan het hooien was en haar staart hl vork gebruikte. En .wat het vreemdste was de slang had een kaal hoofd en droeg ee lorgnet, evenals meneer Van Veerhuizer t133? Jan was van 'meening, dat die droom ste.' bezM lig wat beteekende, maar zijn moeder zei dat hij zeker 's avonds te veei pap ge geten had. Den volgenden dag werd er regen voor spe.d, m3ar Hein Kruk, de marskramer, zei dat het niet zou gaan regenen, en Jan wild, dat liever gelooven, daar het hooi dan wa langer buiten kon blijven. Nergens zag hij ook iets, dat hij als eet teeken van regen kon beschouwen, behalv< een klein, zwart wolkje, ver in het wester dat gevaar liep door een groote, witte wolk opgeslokt te worden. Hij haalde daarom zyn hooi niet binnen. Maar toen hy na het avondeten nog even naar buiten ging, had de kleine, zwarte wolk de witte verzwolgen, en daar haar eet lust eerder vermeerderd dan verminderd «heen, was zy bezig insgelijks te handelen met alle andere wolken aan den hemel. Jan liep naar de schuur, ozo gauw hij met zyn kreupelen voet voort kon, spande de arme Cora, die druk bezig was zyn welver diend avondmaal te nuttigen, voor den wagen, en reed op een draf naar de weide. paar hield Hendrik van meneer van Veer huizen hem staande en vroeg haastig: „Heb je jongejuffrouw Netty ock gezien? 'Zy is van de kinderjuffrouw weggeloopen en ze zitten op het Huis in den grootsten angst." Jan antwoordde ontkennend en zette zijn paard weer aan. Cora liep zoo hard, alscf hy begreep1, dat zijn baas eerst het hooi moest binnenhalen en vervolgens Netty gaan zceken. Zij was een aardig, klein krulle- kopje, nog geen vier jaar oud, en hoewel Jar. niet van haar vader hield, wenschte hij tcch van harte, dat het lieve kind gevonden werd. Jan werkte hard, maar kon toch niet nala ten tusschenbeide eens even het werk te staken en rond te zien, of hij het kleine dbg ook zag. Hij wist zeker, dat verscheiden menschen haar zochten, maar toch vond hy zichzelf erg zelfzuchtig, omdat hij voor zyn hooi zorgde, terwijl het arme kind, angstig Een verhaal uit den Engebohen Burgeroorlog. Naar het Engelsch van M. ADAMS. Bewerkt door 0. H. 11) „Zij hebben den slag bij Marston Moor gewonnen," antwoordde de jonge Cavalier, terwijl er een donkere uitdrukking over zijn gelaat gleed. „Ja. Zij noemen zichzel- ven heiligen en vechten, alsof zij door den duivel bezeten worden. Drinken en onge regeldheden komen bij hen niet voor. Als een man vloekt, moet hij boete betalen en zij zingen psalmen in plaats van krijgs liederen aan te heffen. Marjorie nestelde zich diohter tegen Jo- celyn aan en dacht aan de soldaten, die in gebed neergeknield lagen vóór Margaret's hutje. „Het zijn toch niet allemaal slechte men schen, is het wel, Jooelyn?" vroeg zij ang stig. „Er zijn goede mannen onder, aan 'weerskanten; dat heb ik wel gezien," ant woordde Jocelyn en hij vertelde veijier van den slag bij Newbury. Hoe de Koning gevlucht was uit Oxford, dat belegerd werd, en meer naar het westen was ge trokken. Hoe hij Waller.bij Copredy Brid ge verslagen had en de graaf van Essex in Cornwall. Toen hij terugkeerde met het plan naar Londen te trekken, had hij de overwinnaars van Marston Moor bij New bury ontmoet. Het leger van zijn vijanden was versterkt door de regimenten, welke zich in Cornwall aan den KoniDg hadden overgegeven en zioh opnieuw in den strijd hadden geworpen Zij herovertfen het ka non, dat zij haddien prijsgegeven en won nen den slag niettegenstaande de dappere uitvallen der Cavaliers, die telkens weer met hernieuwde woede hun gelederen trachtten te verbreken. ..Maar wij zullen de herinnering aan Marston Moor en Newbury te niet doen," zei Jocplvn. „Wat denkt u, dat Manohester in het heetst van den strijd! gezegd moet hebben Als de Koning verslagen wordt, blijft hij toch de Koningdoch aJs hij ons verslaat, zal hij ons allen als verraders laten ophangen." En de grootste van alle verraders, Cromwell, heeft daarop geant woord: „Als ik den Koning in den strijd tegenkwam, zou ik mijn pistool op hem afschieten evenals op iedbren vijand !"- „Er zijn zelfs menschen, die beweren,'3 ging hij met gedempte stem voort, „dat hij niet tevreden is vóór hij 'den Koning gèdood heeft." „Maar degenen, dis dht zeggen, zijn zelf de grootste verraders," riep Sir Piers ver ontwaardigd uit. „Ik zou mijn laatste le vensjaren willen geven, aJs ik beleven mocht, dat Cromwell opgehangen werd!'3 Nu volgde er een gesprek over Jocelyn's opdracht in Lancashire, welke zich niet al leen bepaalde tot het werven van recrutcn, maar ook ten doel had) een bezoek aan de hoofden van eenige oude families, wel ke 'nog niet de wapens hadden opgevat voor den Koning. Dezen moest hij in ver binding stellen met de Schotsche Konings- gezinden, van wie verwacht werd, dat zij in het begin van het nieuwe jaar naar het zuiden zouden optrekken. Het was een bijzonder eervolle opdracht, doch er waren allerlei gevaren aan verbon den, welke Jocelyn zijn vader noch Sir Graham verbergen kon, al telde hij ze oogensohijnlijk licht „Als je gevangen genomen wordt, zal het je 6leeht vergaan," merkte Sir Piers op. „En als ik niet gevangen genomen nordt, zal het hun slecht vergaan, als het legei in het noorden gevormd is," ant woordde Jocelyn lachend. „Als ze je gevangen nemen, zullen zij van geen genade weten, Jocelyn,1' mengde zijn mooier zich nu in het gesprek, terwijl zij zachtjes begon te sdlireien. „Maar ik heb mijn leven in dienst van den Koning gesteld," 'zei Jocelyn. „Een man mag toch wel iets voor zijn vorst wa- gf-n." „Is er veel geld noodig 1" vroeg Sir Graham na een kort stilzwijgen. „Heet veel! En dat is één van de oorza ken, wa&rom ik hier van avond ben." (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1921 | | pagina 8