Bonderéag 9 Juni. Anno 1921. riendjes en Vriendinnetjes. 'Naar het. Engelsoh van E. D. Adame. Yrij bewerkt door C. H. uitusschen .voelde ook Florrie zioh <üep on- {ukkig. Landerig liep hij langs heè strand speelde niet „de Neptunus", docht met zóó iindg belangstelling, dat het ranke bootje WoonJijk aan zijn lot werd overgelaten, ter- p. de eigenaar in het warme zand lag en in de prettige uren dacht, welke hij met prge had -doorgebracht. Op een avond bleef hij thuis om een wan- ipenden brief aan zijn vader te schrijden, luidde: „Liefste Vader, Kom mij alsjeblieft weer halen, want ik voel ij erg ongelukkig. De jongen, van wien ik u irtelde, en die mijn vriend was, wil niet eer met mij spelen, eh nu heb ik niemand eer en verveel ik mij vreeselijk. Het zusje m George is gekomen en zij is erg vroolijk flink. Daarom wil hij liever'met haar spe- dan met mij. Maar zij speelt altijd met El6je ze heeft hem niet noodig, zoodat hij ook is. Maar toch wil hij niet met mij spelen. Liefste Va'der, ik heb u al geschreven, dat wou, dat ik met Elsje speelde, als ik ijn vriendje wend en u zei, dat dat heel flauw an mij was en Juf vindt 'het ook, maar ik was graag George's vriendje. En nu hei» ik iemand en is alles even vervelend. Komt u lij dus alsjeblieft halen, dan zal ik nooit meer jauw zijn. Ik zoek nog altijd naar het blauwe zeegras, laar George zegt, dajfe, het niet bestaat. Is dat erkedijk waar, Vader?, Duizend zoenen van Uwen U liefhebbende BERT." Toen Florrie met schrijven klaar was, had ij zoo'n medelijden met zichzelf, dat hij naar ;d ging en zichzelf in slaap huilde. „Is het niet grappig, die heide booze jongens zién?" zei Gannie op fluisterenden toon te en Elsje, terwijl de loeide meisjes naast elkaar an het strand zaten en druk bezig waren helpen uit te zoeken, die in een mandje tus- flien hen in lagen. „George doet net, alsof 't am niet schelen kan, maar ik weet wel heter Florrie kan het niet eons veibergan. Is het iet net goed, dat zij samen, gekibbeld hebben niet eens.met elkaar praten? Nu merken ze 5, hoe vervelend het is, alleen te zijn." Connie sloeg haar arm om Elsje's h'als on af haar een kus. De .heide meisjes hielden ïeds heel veol van elkaar. Connie zag, dat L§jë in plaats van te antwoorden met ?n ernstig gezichtje in de richting van George üek, die op.korten afstand platte steentjes in wierp. ,Nou Elsje," ging Connie voort. „Vin jij >t ook niet hun verdiende loon, dat de jon- ns het land hebben?" Elsje werd onrustig. „.Hot het is ejgen- k erg onaardig van mij, je van George af te >uden." zei zij. „Hij heelt er zoo naar vor- ngd, dat je kwam en hij had zooveel plan kjes en ik' ak heb ze allemaal in de war ge- uurd! Ik wou zoo vreeselijk graag 3e vrien- mnetje zijn, Ooonie," bekende zij eerlijk. Connie omhelsde haar opnieuw. „Wij zullen tijd vróndipmetiea Mijden,'- beloofde zij. „Ik zal Moeder en jouw tantes vragen, of je bij ons in huis mag komen. Ie dat niet leuk?" Elsje glimlachte, doch haar gezichtje be trok weldra opnieuw. Zij wendde haar blik weer naar George. Plotseling stond zij op en zei: „Waar zullen we heen wandelen?" „Laten we naar het eind van dien langen rotsrug, die zoo ver in zee loopt, gaan", stelde Connie voor, met haar hand wijzend welken zij bedoelde. „Goed," stemde Elsje toe. „"We zullen heel wat rotsblokken moeten overloopen, vóór we daar zijn." De beide meisjes staken nu eerst verschei den rotsruggen over en sprongen over meer dan één „kanaal". Moortje, die hen natuurlijk vergezelde, had ook plozier in de wandeling. „Toen wij vanmiddag pas aan het strand kwamen." zei Elsje, „zag ik Florrie op deze plek. Waar zou hij nu zijn?" „In elk geval niet in de buurt," antwoordde Connie. „Ik 2a-g hem een poosje geleden in het zand liggen tegenover het terras." Elsje zuchtte verlicht. Ook nu nog was zij altijd blij, als zij wist, dat Florrie veilig was. Eindelijk hadden de meisjes het eindpunt van den rotsrug, die een heel eind in zee voor uitstak, bereikt!* Hun witte figuurtjes met de poes tusschen zich in, leken vanaf de kust ge zien, heel klein. Het was eb en de vloed zou vooreerst nog niet opkomen, zoodat zij.eenige minuten zwij gend naar de zee stonden te kijken. Het was stormachtig weer en do wolken joegen langs het luchtruim. De golven sloegen tegen de rots blokken aan bun voeten en bedekten ze met schuim. Elsje en Connie genoten van dit schouwspel.. „Wat zou het leuk zijn om in die golven te zwemmen!" riep Connie uit, „maar we zou den het nooit kunnen." „Nee, nooit," gaf Elsje toe, terwijl zij haar hoofdje schudde. „Vooral |h:ier niet. Dichter^ bij het strand zijn de golven lang zoo hoog niet." „We staan hier eigenlijk een heel eind in zee!" zei Connie en zij zwaaide met haar ma trozenmuts, die zij in de hand hield, in het rond. „Het is flink eb", merkte Elsje op. An ders zouden wij dat laatste kanaal ook niet hebl>en kunnen overspringen." „We moeten nu teruggaan," zei Connie, „als we niet te laat thuis willen komen." De meisje aanvaarden nu den terugtocht, op de hielen gevolgd door Moortje. Nadat zij een eindje geloopén hadden, bleven zij even stil staan. De golven sloegen schuimend tegen de rots blokken aan en de vriendinnetjes' keken een oogenblik naar dit mooie schouwspel. „O, kijk eens, Connie, kijk eens! Dat is de Neptunus". Florrie's boot! Hij 'moet haar ergens in de huurt van het strand heb ben laten zeilen en aan de rotsen vastge maakt hebben, terwijl hij in het zand kg. I'k zie een touw aan het achtersteven wap peren. O Connie, wat moeten wo doen?" Dat weet ik niet", antwoordde Connie weifelend. „Het eeniige is, dat wij vlug naar het strand, loopen en tegen George zeggen, d*at -hij de reddingboot vraagt". „Maar wie weet, hoe 'lang het duurt, vóór wij George kunnen vinden!" riep Elsje wan hopend! uit; „en al ging er iemand de red- dinglboot Walgen,Man is het nog zóó ver weg, 'dat Florries boot yerloren zou gaan, vóór de menschen er aan kwamen. En o, Connie, ik geloof noodt, dat zij hun boot met zulk. stormachtig weer zouden uitzetten oiq „De Neptunus" te redden!1' „Nee, misschien niet", gaf Connie toe. „W ij moeten (haar idlus redden", ging Els je voort, met zoo'n bleek en angstig gezichtje naar het kleine vaartuigje starend', alsof een kostbare schat, weilike aan haarzel've toebe hoorde, zioh in gevaar bevond. „Als George hier was, zou hij er misschien naar toe kunnen zwemmen", meende Connie, .,Dan kan ik het ook!'' zei' Elsje dapper. „Ik doe het". „Je zult het wel laten!'' riep Connie uit, haar vriendinnetje bij een arm grijpend. ,Jij bent lang niet zoo igroot en sterk als George en je zult verdrinken!" „Ik verdrink niet!" zei E'laje 'besl-iat. Zij had vanaf dón tijd' dat zij nog een heel' klein meiöje was, aan zee gewoond! en nooit angst voor het water gehad. Op haar vijfde laar haid tante Ellen haar leeren zwemmen. „Ie weet heel' goed, Connie, hoe Florrie op zijn boot gesteld is en ik zou de gedachte niet kunnen verdragen, dat ik ih'aar had kun nen redden, maar het niet geprobeerd had Ik zal mijn jurk uittrekken", .ging zij voort, „want het is mijn nieuw matrozenpakje en tante zou zeker boos zijn a'ls i'k daar in ging zwemmen." Onder hevig protest van Connie trok Elsje nu haar ju-rk uit. De eerste trachtte haar vriendinnetje te beletten in het water te springen, maar Elsje worstelde zioh los, schop to haar schoenen uit en dook moedig van d«en rotsruig in zee. Tranen van angst liepen Connie over de wangen, maar toen zij zag hoe 'gemakkelijk Elsje weer boven kwam in de golven, welke haar naar ,.De Neptunus" voerden, voegde zij haar tranen af en was zij eenigszins gerust gesteld'. Misschien kwam het wel, d.xjriiat Elsje zoo klein en zoo licht was, dat de gol ven haar veilig droegen naar haar doel. Moedig zwom zij naar het jacht, maar hoe wel de eb haar 'gunstig was scheen deze ook het vaartuigje steeds buiten haar bereik te laten dansen. Eindelijk was Elsje er zóó dicht bij rdwfc zij het touwtje kon 'grijpen en om haar pols winden. Daarna, haaT buit meetrekkend, zwom zij weer terug. Zij had nu den stroom tegen en elke ver raderlijke golf die baar naar de kust bracht voerde haar even snel' weer terug, ©lisjes krachten verminderden en daarom zwom zij alleen als de golven haar 'hielpen. Zoo naderde de jeugdige zwemster uiterst langzaam de rotsblokken, waar Connie stond Connie, die haar niet uit het oog' verloor en Qi|ajar woorden van aanmoediging toeriep, totdat zij geheel buiten adem was. Moortje zag het. geval echter somber in. Hij gebhf zich naar den rand der rotsblokken en miauwde angstig. Maar Connie lette niet op beun; zij had slechts oogen voor haar vriendinnetje. Eiken meter, dien Elsje won, leek het arme kind een kilometer. Weldra merkte Connie, dat Elsje's krachten afnamen. Eerst 'durfde zij zi'ch dit bijna niet bekennen, in de hoop, dat zij zich vergiste, doch spoedig zag zij het. maar al te idhiidelijk, Steeds langzamer zwom Elsje en spande het haar imeer, dn; toch ;g'ltüm- ilachte zij nog, want zij voelde het touw om

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1921 | | pagina 7