Heeroom. Sli mme Reintje. Walvischvaarders. ANEKDOTES Beeroom, dio in de bosschen woonde, kwam op bezoek bij Juffrouw Kat; hij was oen kennis van haar vader, dio graag in 't bosch gewandeld had. Beoroom, zoo goedig on zoo vriend'lijk, viel in den smaak in 't Kattenhuis en 't duurde dan ook geen kwartiertje, of Beeroom voelde er zich thuis. Aan Juffrouw Kat on Meneer Kater vertelde hij veel van het bosoh en bij de kleino peosekind'ren kwam hij als grappenmaker los. Be poosjes spinden en zij snorden, zóó aardig vonden ze Beeroom hoe heerlijk smaakte zijn traktatie: een schotel vol met zoeten room! De goede Bear werd al maar drukker; hij snoefde op zijn dapperheid ja, wie niet flink was, raakte ginder in 't bosoh, heel gauw zijn leven, kwijt! Een oude leeuw was zóó zwak, dat h\j niet langer op de jaeht kon gaan! Daarom strekte hrj zich in zijn hol uit en deed. als of hij zóó ziek was, dat hjj spoedig sterven zou. Toet de dieren in het woud be. hoor den, gingen zij óén voor één eens naar hun ouden koning kijken. Dit was juist wat de leeuw graag wilde, want één tegelijk kon hi; gemakkelijk dooden en het duurde niet lang of hjj werd zelfs dik van z'jn buit. Eindelijk besloot Reintje, die er 3lles van begreep, den ouden koning eens oo te zoe ker. en hem te vragen, hoe hij het maakte. „Ha, waarde vriend," zei de leeuw, „hoe vriendelijk van je eens naar mij te komen kijken! Maar blijf niet zoo ver van mij af staan: kom wat dichter bij en spreek eons eenige woorden van hoop tegen je armen koning die niet lang meer leven zal." „Ik geloof, dat ik het verstandigst doe met niet lang ta blijven, hoewel het mij op recht leed doet tl dit te moeten bekmaan," antwoordde Reintje. „Om u de waar ie:d te zeggen gaan de sporen van alle dieren in de richting van uw hol on bavreemdt het mij, dat geen enkel spoor het weer verlaat." Nauwelijks had Reintja dit gezegd, of het slimme dier maakte, dat het wegkwam. Hij zorgde dus, dat zijn spoor het ho! van den leeuw wèl weer verliet en was inderdaad de eenige, die weer levend er uit kwam. Walvisschen worden door de Groenlan- ders in hooge eere gehouden en zij beste llen een groot deel van hun leven aan de' vangst dezer kolossen. Als zij op de wal- vischvangst zullen uitgaan, trekken zij, zegt een o ;etuige, hun beste kleeren aan, zich verbas.dende, dat de walvisch een hekel heeft aan een vuile en slordige kleeding en zich dan stellig niet zou laten zien. Om streeks vijf ig p rsonen, mannen en vrou wen, gaan dan samen in één hunner groote Schuiten. De vrbuwen zijn voor hen van naal- i den en garen om elk torntje dadelijk ta ver stellen. dat soms in de kleeren van hun man nen mocht komen Zoodra de mannen een 1 walvisch zien, werpen zij een harooen op liem af, waaraan twee h dr:e vademen lan ge kokers van robbevel bevestigd zijn. welke zij met lucht gevuld hebben. Deze groote dobbers dwingen het dier gedee'te'ijk aan de oppervlakte van het water te blijven. Zoodra hij nu maar even boven komt. vallen zij hem met hun sparen aan en dooden hem. Dan trekken zij hun spr'ngjakke-s aan. die van robbevel gemaakt zijn en waarun kap, handschoenen en laarzen zóó stevig zijn vastgenaaid, dat er nergens wathr door kan komen. Nu springen zij in het water en halen al het spek van den walvisch af waar bij zr geen gevaar '.oopen van te ver lrnkon. want hun pak is geheel met lucht gevuld en het is om zoo ta zeggen staande :n volle zee, dat zij hun werk kunnen- verrichten en den kostelijken buit veroveren. Eert heer vroeg aan een straatjongen: „Wijs me even den weg naar 't station." De jongen wees het hem. Do heer: ,,Dua ik moet de tram maar volgen." De jongen „Dat zou ik u niet raden, clan moet u zoo hard loopen, ik zou liever do rails volgen." Ingezonden door K. Ouw rkerk. Manlief: „Ei vrouwtje, nog zoo laat op?" Zij: „Zeker en 'ik kook van woele over ■je laat thuiskomen." Manlief: „Dwaasheid, ja hebt nooit koken jgeleerd." Ingezonden door Lena Planken. Liekje: „Mama, onze nieuwe Juf is bee, Slordig." Mama: „Hoezoo-, kindje?" Liesje: „Zij gaat met haar tanden en met haar haar naar bed, dat doet u tooh -nooit D Twee kleine poesjes uit de sdhare het waren guiten van .belang bedachten plotseling een grapje zij zagen Beeroom graag eons bang! Zij wisten 't wol, op 't veld daarbuiten stond o zoo'n rare, vreemde klant, tot 6chrik dor vogels door de boeren daar in het akkerland geplant. En toen Beeroom nn ging vertrekken, vroeg 't tweetal of het mee mocht gaan om hem een mooien weg te wijzen dit werd hun gaarne toogestaan. Ingezonden door A. P. Oostv:en. Vader: „Och kind, wat lees je dat ver- haa. toonloos voor." Kind: „Vader, dat moet, want er staat boven- Nadruk verboden." Ingezonden door W. Dee. Moeder rr elt aan haar a-htj-ig zo aatje, dat de aarde van binnen vol vuur is. Jantje: „Hoe komt het dan. Moeder, dat de menschen zooveel last vau koude voelen hebben?" Ingezonden door Mario en Carel Swaan. Boerin (die een telegram heeft opgegeven voor baar dochten tot den telegrafist): „Gc mot as 't oe blieft 'n bietjo hard.teliogiaafeore, mien Anneko is 'n bietje deuf!" Ingezonden door A. P. Oostveon. A: „Zeg eens, wij je f 100 aan mij leenen! B: „Ben je wel goed bij je hoofd?" A: „Wel goed bij mijn hoofd, maar niet goed bij kas", Zij gaven Beoroom zoet een poot)* en stapten vroolijk met hem mee 1 ging aiie3 goed, totdat zij kwamen bij 't akkerland o wee, o weel Beeroom had nimmer in zijn bo-sohen zoo'n vTeas'lijk monster nog aanschouwd; hu schrikte erg, en werd om beurten benauwend warm en ijzig koud. Do poesjes, ver van zich te schamen, verkneukelden zich van de pret, maar loon toch worden ze door Beeroom eens duohtig op hun plaats gezet! HERMANNA. Ingezonden door Aukje ZtridhoL Dame tegen kamenier„Kunt u fri seeren 1" Kamenier: „Zeker, Mevrouw, ik kan in een halfuur een prachtige frisuur maken." Dame: „In een half uur! O, dan kan ik n niet gebruiken, want wat moei ik verder dan den heelen morgen uitvoeren?" Ingezonden door J. J. v. d. R'.om. Onderwijzer (in de school tot het Zoontje van den wjjnhande'aar): „Zeg Kareltje, wan neer ik bjj je vader 6 flerschen champagne bestel tegen fö de flesch, hoeveel ben ik hem dan schuldig?" Kareltje: „Och, waarom zou ik dat nu uitrekenen, u bestelt ze immers toch niet." Ingezonden door C. Kriest. Een natuurkundige dienstbode. Mevrouw: „Waarom zet ja loch de deur en het raam allebei open, Marie?" Dienstbode: „Het is buiten 4 graden Cel sius, binnen is het 12 graden. Nu Iaat ik die 4 graden vau buiten ook nog binnen komen, dan is het 16 graden, precies goed."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1921 | | pagina 9