FEUILLETON.
Marjorie's Vijand.
De macht der Waarhe
kon don Zonne-engel niet zien, invaar zij nes
telde zich vlak bij den Nachtegaal.
„Heb je hem weer gezien?" vroeg zij. En
toen hij dit hoorde, kwam do Zonnestraal
fnssohen de groene bladeren te voorschijn.'
en stond voor haar.
Gedurende een paar iminuten was alles stil.
Toen begon het Mane-elfje to beven en kroop
het -dichter bjj den Nachtegaal. Toon do Zon-
ne-engol haar trachtte te naderen, klom zij
haar laddertje op.
..Wees maar niet bang, lief Mane-elfje!"
riep hij. ..Ik zal je heusch goen kwaad doen
Je bent. zoo mooi cn zoo lief".
Het Mane-elfje kwam echter nog niet na
derbij.
,.I'k ben toch bang roor je'', zei ze. „want
als je mü aanraakt «meet ik sterven. Het zou
veel beteT zijn als we elkaar niet gezien
hadden. Ik kan nu niet. teruggaan naar de
Maan cd daar gelukkig zijn, want ik zal al
tijd aan je moeten deuken".
,Het kan imp niet schelen, of ik sterven
moet of niet nu ik jo gezien heb", zei de
Zonnestraal. „Mijn einde is nabij, want de
Zcrn daalt snel en ik zal niet terugkeeren,
maar bij je blijven".
„Ga. nu liet nog tijd is," riep het Mane-
elfje. Maar terwijl zij sprak, dook de Zon
weg achter den horizon en brak het kleine
gouden laddeutje van den Zonnestraal met
een knap af; beide zijden vielen ter aarde cn
smolten weg.
..Kijk", zei de Zonnestraal, „ik kan nu niet
meer terug, (maar ik wil liet. ook niet. Ik wil
bij je blijken totdat ik sterf"-
„Nee. nee!-' riep de Manestraal. ..Ik ben
de ooi-zaak van je dood. Wat moet ik toch
doen? Kijk, er drijven wolken om de Maan:
als écu er van tegen mijn ladder stoot, breekt
zij. Maar ik kan je hier niet achterlaten",
en zij leunde tegen de bladeren, waarop de
Zonnestraal zat cn keek hom in do oogen.
Hocli de Nachtegaal zag. dat een klein, wit
wolkje vlak bij dc Maan dreef een wolkje
niet gTooter dau een wit wollen bal. maar
lock groot en sterk genoeg om liet laddertje
van hot Mane-elfje te breken.
„Ga toch gauw terug- Kijk, je ladder zal
breken", zong hij, maar zii hoorde het niet
en keek treurig naar den Zonne-emgel. Een
oogenblik was do Maan bedekt, terwijl het
kleine wolkje er voorbij dreef en het zilve
ren laddertje viel gebroken op de aarde, waar
het spocdljg wegsmolt- Het Mane-elfje sloeg
er nauwelijks acht op.
..Het kooit er niet op aan", zei zij, „want
ik zou t.och nooit teruggegaan zijn en je
hier alleen achtergelaten hebben".
Den gebeden nacht bloven do Zonne. cn
Manestraal in den cike'boom zitten, terwijl J
de Nachtegaal voor bon zong en de andere
Een verhaal uit den Engelschen Burgeroorlog.
Naar het Engelsch van M. ADAMS-
Bewerkt door C. H.
Zonder een woord te zeggen, nam Mar-
jorie opnieuw den sleutel onder den steen
weg, maakte de deur van het tuinmanshuis
je open en haalde de sleutels van het hek te
voorschijn.
„Niet in Morton Hallzei Jasper. „Is de
■hut. die Jocelyn en ik gebouwd hebben
er nog
Hij was zóó uitgeput, dat. dc woorden er
met horten on stooten uitkwamen en hij
'strompelde in de richting van het park, waar
de hut. stond, juist op de grens van Mor
ton Hall-
Er stonden geen meubels in, behalve eon
oude houten bank en weer en wind hadden
de hut sinds de zomervacantie, waarin Jas
per en zijn vriend haar gebouwd hadden,
deerlijk gehavend. Maar nu kwam daar nooit
iemand meer, verzekerde Marjorie hem en
het feit, dat de hut oen veilige schuilplaats
aanbood, steldo hem ruimschoots tevreden.
„Marjorie," zei hij met flauwe stem, ter
wijl hij zich op do bank liet zakken en zijn
hoofd met zijn hand ondersteunde, „zou je
zou je me wat eten kunnen geven
Ik heb niets geh.a$ sinds gisiermorgen'-
vögels boos werden omdat zij niet kondien
slapen. De Zonne-en.g©l wÏ3t. dat hij elk oogen
blik blecker werd, waDt hij kon geen vier-on
twintig uur leven buiten de zon.
Toen de morgen aanbrak, begon het Ma po
el f je te beven.
,.Dc felle zon", zei zij, ,,zal mij versohroei-
en. maar ik vrees neg iets ergers dan dat.
Kijk eens, wat een dikke wolken! Het gaat
stellig regenen en de regen zal ons beiden
togelijk dooden, 0. waar kunnen wij nog bij
tijds een schuilplaats vinden?"
De Zonnestraal keek op en zag, dat de lucht
steeds donkerder werd.
„Kom", zei hij, „laten wij gaan''. En zij
dwaalden door het bosoh en zochten een
schuilplaats, maar elk oogenblik werden zij
zwakker.
Toen zij weg waren, keek de Steen naai
den Nachtegaal op en zei:
„Och, waarom zijn zij weggegaan? Ik luis
ter zoo graag naar hun gebabbel en zij zijn
zoo mooi! Zjj zullen geen schuilplaats kun
nen vindon en spoedig moeten sterven. Kijk,
in mijn zij heb ik een groot gat, waar het
heel donker is en de regen nooit koimt. Vlieg
hen achterna en zeg hun, dat zij terug moe
ten komen; dat ik hen beschutten zal.
En de Nachtegaal spreidde zijn vleugels
uit cn vloog weg zingende:
„Kom terug! Kocm terug! De Steen zal je
beschutten. Kom toch gauw terug, vóór de
regen valt."
Zij waren reeds in''hot open veld, maar
toen liet Mane-elfjc den Nachtegaal hoorde,
draaide zij haar hoofdje otm en zei:
„Dat moet de Nachtegaal zijn. Luister! Hij
roept ons!"
„Volg mij!" zong dc vogel. .,Kom dadelijk
mee terug cn schuil in den Steen".
Doch hot Mane-elfje waggelde en viel.
„Ik ben zoo zwak'', fluisterde zij- ,.Tk kan
niet meer".
Toen ging' dc Naehetgaal op den grond
zitten. .Klim maar op mpn rug", zei hij, „dan
zal ik jullie naar den Steen terugbrengen.
Zoo gingen zij beiden op zijn rug zitten cn
vloog hij met hen weg naar den grooten Steen I
onder den cikeboom.
„Ga daar in", zei hij, toen hij voor het gat
stilhield en belden stapte or in en zaten dus
in den Steen.
Toen begon het te regenen. Den geheclcn
dag bleef het. door regenen cn de Nachtegaal
sliep in zijn nest- Doch toen de Maan op
kwam. verdwenen de wolleen en werd de lucht
weer doorweven van kleine zilveren ladder
tje-s waar de Man-elfjes langs afdaalden,
maar do Nachtegaal keek te vergeefs naar
zijn Elfje. Hij begreep dat zij hem nooit meer
beschijnen zou on dat stemde hem bedroefd.
Hij zong daaTom een treurig lied. Toen vloog
HOOFDSTUK II.
In den nacht.
Het keukenmeisje en het werkmeisje wa
ren in den tuin bezig mèt vruchten plukken
voor jam. De keukendeur stond wijd open en
Marjorie liep haastig door de keuken naar
dc provisiekamer. Zij gunde zich den tijd
niet iets uit te kiezen, maar greep een
mandje en legde er een kouden, halven ka
poen en een brood in-
Er stonden eenig© flcssohen eigen geper
ste wijn op een plank. Zij nam er één van
mee en zag op haar terugweg door de keu
ken een hemd bij het vuur hangen. Het was
van Gilbert, den huisknecht, en hoewel hij
een streng onderzoek er naar instelde, kwam
hij er vooreerst niet achter, dat het in ree-
pen was gescheurd om er den gewonden arm
van een vijand de9 Konings mee te verbinden.
Majorie was het, die de wond waschte met
water uit de nabijzijnde bron en haar ver
bond met een toewijding en een teederheid,
alsof zij twintig in plaats van tien jaar was.
..Je bent een handig meisje," zei Jasper,
terwijl hij haar glimlachend aankeek. Het
eten en de wijn gaven hem iets van zijn
krachten terug.
„Phoohe heeft het mij geleerd,5' antwoordde
Marjorie niet zonder trots. „Zij zegt, dat als
de mannen in den oorlog trekken, het minste
wat de rouwen doen kuDnen, is hen te ver
plegen, als zij gewond zijn."
„Zoo! Is Phoebe er nog? En is alles nog
zooals het was?" vroeg Jasper gretig.
lip naaT den Stoen en zong oen lied vó^
opening, maai- er kwam goen antwoord-1
op keek hij in het gat van don Steen, -
er was geen spoor van het Zonne-elfje to
kennen alleen een helder schitter,
plok, waar zij gezeten hadden. Toen beg-
de Nachtegaal dat zij al zwakker en zwaij
geworden en éindelijk gestorven ware:
„Zij konden niet buiten dc Zon en de
loven", zei hij. „Ik wilde wel, dat ik den
ne-eugel nooit verteld h-^d van de schoon'
van het Mane-elfjc want dan zou zij er
zijn". Den gehcelen nacht door zong hij
treurigste liedjes en herhaalde hij stoei
geschiedenis.
En uit den Steen, waarin dc twee ongt
kiige stralen geschuild hadden, schoten r-
tigc, heldere lichtstralen, zilver en ,c
Zij baadden den Steen in alle kleuren
doiu Regenboog en als do Zon of de V
heon met haar licht verwarmde, schift-
hij nog mooier zoodat dc Steen in plaats-;
het leelijkstc ding in het geheelo bosch.
allermooiste werd-
Do mensohen vonden hem en noemden 1
Opaal maar de Nachtegaal alleen wistj
het de Zonne- en Manestraal waren <3:1
stervende den Steen met hun prnrj
kleuren en hun schitterend licht over;!
hadden. Nooit zal de Nachtoeaal hen
ten want eiken nacht zingt hij hun geJ
donis en dat is dan ook de reden waaTrv
lied zoo treurig is-
Dyon3rses, de baheerscher van Synl
en een groot trnn. vermaakte zich diw
met het varvaardigen van ged'olit-™. ij-
verzen warm gewoonlijk zeer slecht.
hijzelf vond ze altijd heel mooi. Hij lil
dikwijls aan z'-'n hovelingen voor en i.
moesten luisteren, of zij wildon of niets
ergste van alles was echter, dat de fe
niet kon velen, dat men een aanmeri kj
zijn gedichten maakte en toen e'nder-itl
der moedigste hove'ingen Phil'ov ge
zich verstoutte om rondweg zijn me;
te zeggen en zijn verzen af te kouran, r
hij in de gevangenis geworpen. Op r$
spraak van ziin vrienden kreeg h"
na eenigen tijd zijn vrijheid terug. Nie'|
daarna gebruikte hij b;i dan tiran heif
dagmaal. Deze las opnieuw eenige
gedichten voor en veriangde, dat Ph
er zijn oordeel over zou zeggen. P'iljj
wendde zich echter tot de soldaten, dl
wacht hielden en zei:
„Brengt mij maar weer naar de gl
genis terug!"
Zóó groot was de macht der war
in hem.
.Niets is meer zoo als het. was, sinds ii
Jocelyn zijn heengegaan," antwoordde
jorio cn er kwamen tranen in haar <w5
„Zie je hem wel eens. Jasper? "Was b;jj
den slag?"
Jasper schudde het hoofd.
„Hij is in het zuiden, Marjorie- Ik 1
hem in al dien tijd niet gezien, doch ik
dat hij daarheen trok. Maar, lieve
nu moet je weggaan, anders loopen wijt;
ontdekt te wordeu. Als de duisternis iil
zal ik mij naar Chesham Wood trachf|
sloepen en dc oude Margaret om nacn
blijf vragen.
„Nee, nee! doe dat niet, Jasperl Zij i<(
lielcs!" riep Marjorie angstig uit. „En i.c
bosch spookt het. O Jasper, kom mee:
huis en laat je door Phoebe verplegen'
..Spoken zullen mij geen kwaad doen.
woordde Jasper met een flauwon glia-f
„En als ik vlak bij jullie huis of dsfj
mijn vader kwam, zouden ze mij ger?i
nemen. Begrijp je dat niet? Maar bij del
Margaret ben ik veilig."
Daarop trok hij liet kind naar zich t-'
kusto haar. „Dag mijn lieve, kleine Saa
taansche," zei hij- .,Wc zullen elkander:
vergeten."
Was het wondeb, dat Marjorie dien
bijna niet eten ko;i? Zij was zóó in d<^
dat zij Phoebo de gekste antwoorden g£
niet minder dan twaalf fouten maalt'
het opzeggen van het ver3, dat zij over
verjaardag van haar vader repeteerde
(Wordt vervolg