VOOR DEJEUGD BOSCH DAGBIAD If o. 16. Donderdag1 14 April. Anno 1921. Hoe de Opaal aan zijn glans komt. t O.V *£^7* '-l"' «A»«A»si.»A* t •A? i A? «A* i «A» i tl.»«X» •AmA*# «A* *A? jNWfc SPROOKJE. Naar het Engclsch van Mary de Morgan. Bewerkt door C- 0. Op een wanm-en zomerdag scheen de Zon heel helder eD oen kleine Zonnestraal gleed langs zijn lange gouden ladder omlaag en kroop ongezien onder de bladeren van een grooten eikeboom. Alle Zonnestralen zijn in werkelijkheid kleine Engeltjes, die naar dc aarde zweven langs gouden laddertjes, 'waarvan de imenschen denken dat hét Zonne stralen zijn» Als zij een wolk zien naderen, klimmen zij onmiddellijk langs hun ladder tjes naad boven en trekken die daarna op van de aarde. De Zon wordt bewoond door heel veel van die Engeltjes en eiken ■mox- .gen zegt de machtige zon aan haar kleine knechtjes, de stralen, waar zij moeten schij nen,, en eiken avond, als zij weer thuiskomen telt zij hen om te Zien, of zij er geen. mist. De mensahen weten dat zoo niej; maar de Zon en de Maan zijn eigenlijk vijandinnen, en dat is dan ook de Teden, waarom zij nooit gelijktijdig--schijnen: De Maaü wordt door Elfjes bew-oont, die langs zilveren laddertjes -naar, de aarde komen. Niemand weet, waar over de zon en do Maan kibbelden en vroe ger waren zij'zelfs groote vriendinnen. Som migen denken dat het is om een stuk land, dat de Maan als haar eigendom beschouw de on waarop de Zon op zekeren dag zó 'i fel scheen dat het heelemaal verdroogde en alio planten en het gras verdorden, waarover ■de Maan natuurlijk heel boos was. Het reclito weert echter niemand, maar het is een feit, dat zij bittere vijandinnen zijn, en de Zonne stralen cn de Manestralen nooit samen mo gen spelen. Op den dag waarop dit verhaal begint, kroop do Zonnestraal, waarvan ik jullie ver tellen ga, in een booim en streek naast het nest van een Goudvink neer. De Zonne straal vond de vogels met hun gouden veeren zóó anooi, dat hij met één arm op zijn ladder tje bleef rusten en naar de vogels luisterde. .,Maar ik wil toch probeeren vannacht wak ter te blijven om het Mane-olfje te zien", zei een jong Goudvinkje ..Onzin!" antwoordde de moedor. „.Te zult het wel laten". „De Nachtegaal zegt dat zij zoo tmooi is, zed het Winterkoninkje terwijl het uit zijn nestje in 3e haag gluurde. „Do Nachtegaal!" riep de oude Goudvink hoos uit. „Die houdt ons altijd zoo lang uit den slaap en vertelt dikwijls dingen, die niet waar zijn." „Toch zou ik haar wol eens graag willen zien", zei het Winterkoninkje nu weer. „Over wie spreken jullie toch?1' vroeg do Zonnestraal plotseling. „Over een Mane-elf je; maar daai zul jij wel niet veel belang in stellen" De Goud vink herinnerde zich de veete tusschen 'de Zon on de Maan en wilde niets loslaten. „Hoe ziet zij er uit?" vroeg de Zonnestraal ..Ik heb nog nooit een Mane-elf je gezien". „Ik heb haar gezien en de Nachtegaal aeeft gelijk", zei do Woudduif. „Je moet het ïem zelf maar vragen, want hij weet er neer van dan ieder ander; hij zingt altijd •oor haar", 0 v „Waar is de Nachtegaal?" vroeg de Zon nestraal. „Hij slaapt nu'\ antwoordde het Winter koninkje, „en is dus niet te spreken- Maar van avond als de Zon ondergaat, zal hij het je wel eens vertellen". „Wanneer het vooi alle vogels tijd is om te gaan slapen", bromde de Goudvink. „Ik blijf wachten, tot de Nachtegaal komt zei de Zonnestraal. Zoo bleef de Zonnestraal den geheelen dag op den boom schijnen. Toen de Zon langzaam zonk, hing zijn laddertje steeds la ger, want het zat aan één kant vast aan de Zon en als hij niet zorgde, dat hij zijn lad dertje jjvoer opgeklommen was en het opge trokken had vóórde Zon onderging, zou het aforeken en de anme, kleine Zonne straal nooit weer naar de Zon terug kunnen gaan, doch op aarde moeten ronddolen, efl- ke minuut bleeker worden en eindelijk sterven. Maar nog vóór de Zon was ondergegaan, terwijl zij neg scheen en de lucht purper kleurde, begon de Nachtegaal luid en helder te zingen. „Zoo, ben je daar eindelijk?" vroeg de Zonnestraal. „Wat beb ik lang op je gewacht Vertel mij eens gauw van het Mane-elf je, waarover alle vogels praten". „Wat zal ik je van haar vertellpu?" zong de Nachtegaal. „Zij is veel mooier dan de Boos. Zij .is het mooiste, wat ik ooit gezien hob. Haar haar is zilver en het licht in haar oogen is veel mooier dan van jou- Maar waar om wil je zooveel van haar hooren? Jij bent een Engeltje van de Zon en haat alle Mnne- elfjes.'' „Nee, ik haat kaar niet," zei de Zonne straal bedroefd. „Waar lijkt ze op? Och lieve Nachtegaal laat mij haar vannacht eens zien" „Ik kan je liaaT niet laten zien", antwoord de de Nachtegaal, „want zij kamt vanavond niet, voordat do Zon reeds lang heele.naal onder is, maar als je een paar dagen wacht, totdat de Maan 'vol is, komt zij nog vóór do Zon is ondergegaan en als je je dan onder een blad verstopt, mag je haar zioD. Maar jo moot me beloven, dat je niet op b i ar schijnen zult-, want dan zou je haar licht pijn kunnen doen of haar laddertje broken". „Dat beloof ik je", zei de Zonnestraal en eiken avond tegen Zonsondergang kwam hij nu bij denzelfden eikeboom terug om met den Nachtegaal over het Mane-eifje te pra ten, totdat de Goudvink heel boos werd. „Van avond zal ik haar eindelijk zien", jubelde hij in zichzelf, want de Maan was bijna vol en zou opkomen vóór de zon onder ging. Hij verborg zich tusschen de eikebla- deren ©n trilde van verwachting. „Daar komt zij!*' zei de Nachtegaal, en de Zonnestraal gluurde door de takken. Na een paar minuten werd er een zilveren lad dertje, als een .draad zoo fijn, tusschen de bladeren geplaatst vlak bij het nest van den Nachtegaal. En Mane-efje daalde er langs af en ónze kleine Zonnestraal kon haar heel duidelijk zien. Zij zag er heel anders uit dan hij zich had voorgesteld; maar hij was het met den Nach- têgaal eens, dat zij het liefste schepseltje was, dat hij ooit gezien had. Zij glinsterde als zilver en was bleek-blauwgroeu- Haar haar en haar oogen schitterden als ster.ea. Alle Zonnestralen zageD er helder uit, maar warm en dit Elfi^.gohesn .Q.vgn, kofll als do zee; toch schitterde zij als een diamant. Pc- Zonnestraal keek haar met verbazing aan en kon geen woord spreken, toen hij plotseling zag, dat zijn laddertje begon te bulgen. Dc Zon girng onder en hij had nog maar net tijd om op te stijgen en zijn ladder in te halen. D© Manestraal zag zijn licht verdwijnen, rniaar zag hem zelf niet meer. ;>Met wie praatte je daar, lieve Nachte gaal?" vroeg zij, terwijl zij den zanger vrien delijk aankeek. „Met een Zonnestraal", luidde het ant woord. „O, hij is zoo mooi en ik vertelde hem van je. Hij zou je zoo graag eens wil len zien" „Ik heb nooit een Zonnestraal gezien" zei de Manestraal, „maar wat zou ik» er graag een willen zien!" Den geheelen nacht bleef zij dicht bij den Nachtegaal zitten, terwijl deze van den Zon nestraal zong. Dit zingen was zóó helder en zóó luid, dat de Goudvink er wakker van werd, boos opvloog eri zei, dat als het nog Langer duurde hij er eens met den Uil over spreken zou oim er een eind aan te maken De Uil was namelijk opperste rechter en at altijd de kleine vogéls op als deze zich niet behoorlijk gedroegen. Maar de Nachtegaal hield niet op en het Mane-elf je luisterde totdat haar de tranen in de oogen kwamen en baardlippen trilden- „Morgenavond zal ik hem zien", fluisterde zij, terwijl zij afscheid nam van den Nach tegaal. „En morgenavond zal hij jon zien'', zei de Nachtegaal, terwijl hij zijn nest opzocht tus schen de bladeren. Den geheelen volgenden aiag was dc lucht bewolkt en scheen de Zon niet; maar tegen den avond werd het helder en kwam de zon te voorschijn. En al heel gauw zag de Nach tegaal de ladder van den Zonnestraal vlak bij zijn nest cn onmiddellijk was de Zonne straal aan zijn zijde. „Lieve Nachtegaal!" zei hij vriendelijk, ..ie hebt gelijk. Zij is mooier dan de dauw Ik heb den geheelen nacht en den geheelen dag aan haar gedacht. Vertel mij eens, komt zij vanavond weer? Ik wil op haar blijven wachten." „Ja, zij komt van avond weer en je mag met haar praten maar haar niet aanraken", zei de Nachtegaal. Daarop zwegen beiden en wachtten. Onder den eikeboom lag een groote, witte Steen, een gewone Steen, niet mooi en niet nuttig, want hij bleef liggen, waar hü neergevallen was; maar wèl betreurdo hij- hot, dat hij geen doel had in zijn leven. Hij sprak nooit met de Vogels die nauwelijks wisten, -dat hij breken kon, maar soms, als de Nachtegaal heim met zijn zacht--» veeren aanraakte of als de Maan hem bombeen was het alsof zijn hart zou breken van ver driet bij de gedachte dat hij zoo dom en nut teloos was- Hii keek naar de Zonne- eo Manestralen als zij langs hun laddertjes naar beneden kwamen en begreep niet waar om niemand behalve de Manestraal don Nachtegaal imooi vond. Tceii de Zonnestraal dien avond zat te waohten keek de Steen gretig naar hem op en toon het Mane-elfje h2ar laddertje* tus schen de bladeron plaatste en er langs om laag gleed luisterde hij naar alles wat er ge zegd werd. Eerst sprak het Mane-elfje niet, waM zg

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1921 | | pagina 7