De gele primula.
FEUILLETON.
Dick en zijn broertje.
door HERMANN A.
Hei ia wel iets bijzonders met de planten
van grootmoeder! In de breede venster
bank staan ze in netjes afgeboende, rood
aarden potten op Tijen, trouw verzorgd door
grootmoeder, die er mee omgaat en er mee
praat, alsof zij kunnen hooren en zien en
voelen, net als de mensenkinderen.
Zou dit misschien ook zoo wezen? De
kinderen, die zoo graag bij grootmoeder in
'de zonnige kamer komen om naar de verha
len te luisteren, die zij over haar bloemen en
planten weet te vertellen, zouden je niet uit
lachen, als je 't hun vroeg. Ernstig zouden
ze je aankijken, mogelijk ook knikken en
heel stellig zou Lientje, 't levendige, kleine,
blonde ding, je 't antwoord niet schuldig
blijven.
Ja, ja Lientje kan het ook 't aller
best weten: 't is wel iets heel bijzonders met
grootmoeders potjes door in de vensterbank!
Neem bij voorbeeld die gele, vroeg bloeien
de primula maar eens-
Wat sterke, dicht bezette bloemtrossen! En
hoe fijn zijn de lichtrood aangestipte hartjes!
De heide lila getinte, die al vanaf den vo-
rigen zomer aan één stuk door gebloeid heb
ben, zijn ook wel mooi, maar tochhij
die gele in dat potje op den hoek kunnen ze
niet halen. Vindt je dit ook niet?
Bekijk 't geeltje nog maar eens goed en
als je er dan mee blaar bent, moet je hier
hij grootmoeder komen zitten, aan de tafel,
waar ook de andere kinderen al om heen
zijn geschaard. Grootmoeder weet een ver
haaltje over die primula en dat zal ik je nu
oververtellen. *t Treft goed, dat Jt gauw Pa-
schen is, want 't is eigenlijk een Paaschver-
haaltje. Sohikt dus rustig bij elkaar en
maakt geen malligheid onder 't luisteren.
Er was eens een klein meisje en er
was eens een primula-plantje. Allebei ken
den ze grootmoeder wat goed. Toen groot
moeder nu twee jaar geleden, vroeg in 't
yoorjaaT, ziek was, had 't kleine meisje een
mandje bloemen vioor haar bij den bloemist
gehaald. Er waren allerlei plantjes in; een
gele primula echter, was er alleen van over
gebleven. In den daarop volgenden zomer had
dit plantje in den tuin gestaan en tegen dat
't kouder werd, had grootmoeder 't Zorgvul
dig in een potje gezet en naar binnen ge
haald, waar het t-oen ccn mooi plaatsje op
do vensterbank bij de andere planten kreeg.
Tot zoover vinden jullie dit allemaal heel
gewoon, nietwaaT Zoo heb je zeker ook wel
eens met plantjes gedaan.
Van grootmoeders kant is hierbij dan ook
niets bijzonders op te merken, maar
't primula'tjedeed dat ook, zooals je
er nu van zoudt hebben verwacht?
Neen, neen en nog eens neen!
Natuurlijk zou je stelling meenen, dat het
zich dankbaar betoond bad voor de .goede
zorgen en daarom al in dien zomer nieuwe
scheuten in den vollen grond gemaakt had,
stevig was geworden, flink w-as gaan groei
en, om dan, na koestering gedurende den
winter in de vensterbank, grootmoeder in Tt
vroege voorjaar weer met haar mooie, gele,
zoo vrooljjb er uitziende bloempjes te ver
blijden.
Maar neen, neen, niets er van!
Do primula, die als een tamelijk flink
plantje den tuin was ingegaan, liet zich in 't
najaar haast niet weer terugvinden,
zéó klein had zij zich gemaakt- De- zon had
voor haar tevergeefs geschenen, de regen en
de dauw waren voor haar tevergeefs neer
gedaald, de voedzame aarde had zich tever
geefs om haar worteltjes genesteld, daar op
dat vruchtbare plekje in den tuin, den heelen
zomer door. Zij bad ziefi niet willen laten
goeddoen.
En gedurende de wintermaanden bleef de
primula klein en nietig, trots al de aan haar
bestede zorgen'. Het voorjaar kwam en
ging, een nieuwe zomer brak aan, 't werd
herfst, weer winter en met de primula
bleef het bij 't oude.
Hoe vaak Had grootmoeder gedurende dien
tyd wel den raad gekregen: „Gooi dat ding
toch weg! 't Is zonde van de plaats, die t
inneemt. Daar kan toch beter een veel
mooiere plant staan!"
Maargrootmoeder had nu eenmaal
dat eigenzinnige, kleine plantje in haar hart
gesloten en waar liefde is dat heb je zelf
ook wel ondervonden is "óók geduld.
Zoo, nu weet je 't een en ander van de pri
mula! Nu moet je 't kleine meisje ook nog
leeren kennen.
Dat had eigenlijk eerst moeten gebeuren,
zeg je. want een meisje gaat toch boven een
primula.
Ja, 't is waar, weet je, in dit geval gaven
meisje en plantje elkaar niet veel toe. Ze
haddon heel veel gelijkenis met elkaar 't
is misschien beter hier van overeenkomst tc
spreken. Natuurlijk, dat je niet bij 't uiter
lijke moet blijven stilstaan
Ons meiske geleek in zooverre op de pri
mula, dat ook zij omringd was geworden
door trouwe zorg ik heb nu Voornamelijk
het oog op haar hartjedat imoet je goed
bedenken.
Vader, moeder, grootmoeder, de juffrouw
op school, allen deden ze voor haar wat de
zon en de dauw,de regen en de goéde, vrucht
bare aarde voor het plantje hadden gedaan,
maar 't gaf bij haar al evenmin als 't bij
de primula bad gegeven. Ook het goede in 't
hartje vanheden, daar zou ik me
haast verspreken in 't hartje vau 't
kleine meisje, bedoel ik, maakte zioh zoo
klein mogelijk, ja, was bijna niet meer te
vinden-
De mensohen zeiden van haar weliswaar
niet als van 't plantje „Doe maar weg, dat
onnutte, kleine ding Neen, dat niet
zooiets zog jo niet van kinderen. Maar wel
schudden ze 't hoofd, al© er over haar werd
gesproken en ja, waarheid moet waarheid
blijven tegen grootmoeder zei een© iemand
„Hè, als ik u was,'zou ik baar niet eiken
dag eèn paar uur bij mij willen hebben Ze
maakt u maar moeden tijd, dien u aan dat
stoute, klein© ding besteedt, zou u veel pret
tiger en ook nuttiger kunnen gebreken."
Zoo zie je, dat er wel heel veel overeen
komst was tusschen 't primula-plantje en 't
kleine meisje en dat 't ook niets gek is, als
primula'tje dus maar voorop wordt gezet,
want, per slot van rekening kan jo een
plantje toch niet zóó aansprakelijk stellen
als een klein meisje. Vooral niet wanneer,
zooals in dit geval, 't meisje lang niet dom
was on behalve 't gewone, dat op 9cfoool on
derwezen wordt, ook veel andere dingen ge
leerd had goede dingen, bedoel ik.
Grootmoeder had dit is dus wel te be
grijpen over haar niet-willen nog veel meer
verdriet dan over 't niet-willen van de pri
mula en gélukkig maar nog veel tee-
Naar het Engelsch van H. Glarkh.
Vrij bewerkt door C. H.
13) (Slot)-
Hij holde nu over de hed en bereikte woldra
den heuveltop. Nu zag hij, dat de stallen en de
fproote schuur in lichterlaaie stonden. Groote
.rook volken stegen op en vurige vlammen lok
ten 'amgs de gebouwen. Hij gooide zijn boter
hammen weg en snelde zoo vlug als hij maar
kon in de richting van den brand, totdat hij aan
de rij mannen en vrouwen kwam, die tus
schen de pomp en de stallen staande elkaar
emmers water aangaven.
Hij bleef daar echter niet. Niemand sprak te
gen hem of scheen verbaasd te zijn hem weer
hier te zien. Zij hadden het allen veel te druk
met het doorgeven der emmers. Plotseling
hoorde hij een inan, die juist de stallen was
komen uitholden, zeggen dat zij vlugger moes-
ton zijn, want dat het nieuwo paard te ver
schrikt was om zich uit den stal te laten bron
gen.
Diok rende naar den stal. Dc twee rijtuig-
tuigp aarden. en de schimmel waren reeds in
veiligheid gebracht, maar Sterrewit scheen zijn
krib niet te willen verlaten. Hij was wild van
schrik, sprong en trapte om zicli heen, zoodat
niemand hem durfde aanraken. En nu konden
rij den stal niet meer binnengaan zonder ge-
vaar voor oigen loven. De zolder en de hooge
balkon hadden al vlam gevat. Elk oogenblik
kon het dak instorten. Barend wrong wanho
pend zijn handen, de tranen stroomden hem
over 't gezicht.
Dick gunde zioh don tijd niet één woord te
zeggen. In een paar sprongen had hij don stal
bereikt. Do vuurgloed verlichtte dezen gehoel en
Barend herkende hem. Hij holde hem achterna.
„Dick! Kom terug! Kom terugl Je kunt het
niet doen, beste jongen!"
Maar Dick had zioh reed© midden in het
fovaar begeven.
Gedurende enkele oogenblikken stonden allen
ademloos te waakten. Toen weerklonk plotseling
een luid hoera geroep: Diok kwam den bran
denden stal uit, met Sterrewit aan den hand!
Het verschrikte paard was door zijn stem
en de aanraking zijner handen onmiddellijk
rustig geworden en had zich als een lam laten
wegleiden Barend kwam nu op Dick af. De
tranen biggelden nog over zijn wangen. Nooit
te voren had iemand Barend zien schreien.
„Niemand anders op de heele wereld dan jij
had het kunnen doen, Dick!" riep hij uit.
„Maar je bent getroffen, arme jongen, je bent
getroffen!"" En Barend had nog juist den tijd
Diok op te vangen, want in het volgend oogen
blik lag deze bewusteloos in zijn armen. Ter
wijl de moedige jongen Sterrewit uit den stal
leidde, was een groot stuk hout van het dak
naar beneden gestort en had hem getroffen. Hij
had nog juist de kraoht Sterrewit naar buiten
te brengen, toen viel hij in zwijm
Toen Dick den volgenden morgen de oogen
opsloeg, lag hij in een aardig slaapkamertje,
dat hij nog nooit gezien had. Een oogenblik
later ging do deur open en kwam Barend bin
nen, het was echter niet meer de strenge Ba
rend, dien Dick gekend had, doch een vrien
delijke Barend, die den jongen liefdevol aan
keek. Hij droeg een bord soep In de hand en
scheen blij to zijn, dat Dick wakker waa.
„Maar jo moet rustig blijven liggen, heeft
do dokter gezegd," zei hij. „Je hebt een leelijken
slag op het hoofd gehad. Blijf nu stil liggen,
dan zal ik je voeren. Het is lekkere soep. Sara
heeft ze zelf voor je gekookt en je mag geen
druppel ervan laten staan."
Het kwam Dick voor, alsof hij droomde. In
bod te liggen, gesteund door heerlijk zachte kus
sens, en gevoerd te worden door Barend, scheen
hom geen werkelijkheid te kunnen zijn. Maar hij
at gretig de soep, die hom best smaakte.
„En ga nu weer slapen," zei Barend. „Do
dokter zegt, dat je gauw beter zult zijn."
„Maar w waar ben ik?" vroeg Dick.
„Is het waar, dat de stallen afgebrand zijn?"
„Do brand ie gobluscht," haastte Barend
«leb te zeggen. „En dank zü jouw goodc zor
gen, beste jongen, is er niet al te veel schade
aangericht. Jij hebt Sterrewit gered, hoewel je
er zolf bijna hot leven bij inschoot. Maar de
dokter heeft gezegd, dat je niet praten mag. Je
blijft hier in mijn kamertje, totdat je weer beter
bent. Ga nu slapen. Ik ben beneden of in den
tuin. A3s je me noodig hebt, roep je maar."
Terwijl Barend de kamer uitging, keek hij nog
eens om en zei:
„Ik heb van morgen een brief gehad van
meneer, waarin hij sohrijft, dat de dokter
Fred's kreupel been genezen kan. Hij zal even
goed kunnen loopern als jij. We zullen een tuin
man van hem maken. Ik heb opgemerkt, dat hij
daar aanleg voor heeft."
Een paar dagen later zaten Banend en Dick
vóór het aardige huisje, waar de eerste woonde.
Barend rookte een pijpje en Dick was bezig
een stok voor zijn broertje te snijden. Fred kon
al zonder kruk Ioopen, maar moest don eersten
tijd nog een stok gebruiken.
Zij spraken ovot het leege hutje op den heu
vel en Barend zei legen Dick:
Jullie moest eigenlijk maar bij mij komen
wonen."
Dipk kon niet spreken van verrassing.
„Versta je me niet?" vroeg Barend vriende
lijk. „Of vindt jo mij misschien een t,e grootcn
brombeer om mee samen te wonen? Maar je
bent hier toch veel beter dan in dat kale hutje
op den heuvel, waar het in den winter erg
koud zal zijn. En ik zou het prettig vinden."
„O,- meneer Barend, meent u het heusch?"
riep Diok uit Zijn stem en de uitdrukking van
zijn gericht zeiden Barend duidelijk genoeg,
dat hij hot heerlijk vond en zoo werd dus afge
sproken, dat de beido jongens in hot aardige
huisje van Barend zouden komen wonen.
Toen Fred na eenigen tijd uit Londen terug
kwam, waren de broertjes blij elkander te zien.
Diok kon zijn oogen bijna niet golooven, dat
hot Fred was, dio zoo flink liep Zijn leven lang
bleef hij meneer Marston dankbaar.