Wo. SS. Donderdag* t*i lïaart Aase 3.SM. De avontuurüjke reis van Pieps en Mieps. D® Wijze /Ui. iA Naar het Engelech van G- MOOKLBR, tVrij bewerkt door C. H- HOOFDSTUK H. Dc Waterrot spceK verstoppertje met den uil. Het vlot was groot genoeg voor de beide muisjes om er naast elkaar op to zitten, maar natuurlijk ha/Mem. zij met veel ruimte oan zich j te bewegen. Toch waren zij heel tevreden., en vonden zij het prettig stil te blijven zitten en te kijken, naar de oevers van bet beek-je, waar zij langs voeren. Verscheidene koeien weren zij op het punt te verdrinken, want daar zij het riot niet kon- dien besturen .werden zij door de beek meege- skwud, waarmee deze goed dacht ben. ie bren gen en éénmaal botsten zij zelfs tegen een grooten steen aan, die midden in het water lag. Dit deed bet vlot sterk naar één kant overhelden, zoodat Pieps en Mieps, a-ls zij el kander niet stevig vastgehouden hadden, stel lig dn het water getuimeld zouden zijn. Maar voor één van hen nog den tijd. had om bang te zijn, waren zy den groot en steen al weer voor- bij en voeren zij verder het beekje aif. Langzamerhand begon Pieps en Mieps hon ger te krijgen en toen hot vlot na een tijdje 'rink bij één 'dór oevers kwam en verward raak te in de lange riethalmen, rlie daar groeiden, besloten zij aan wal to stappen en het boscfa in te gaan, om te zien, of zij ook iets konden vinden om te eten. Zij lieten hun vlot in hot riet achter, klom men togen <Jon oever op eii trippelden hel bosoh in. En juist in dat gedeelte stonden prachtige bo'ukeboomeii. Pieps en Mieps von den tot hun grooto vreugde nog verscheiden 'beukonibotjes onder de bladeren liggen. Zij wangen er bij zitten on hadden een heerlijk maal Daarna namen zij do rest der beukonootjes mee en gingen weer terug naar hun vlot. Spoedig voeren zij verder het beekje af. De dagen zijn, zooals jullie allemaal wel r.'-set, in den winter maar kort en het duurde da-n ook niet lang, nadat Pieps en Mieps aan wal waren gestapt, of de "zon werd een vuur rood© bal en zonk achter de boomen weg. „Maar we hoeven onze reis niet af te bre ken, zelf? al wordt het donker,'' zei Pieps, ..want we kivnnen des nachts even goed op ons vlot voortdrijven ale overdag en wie weet, of we morgenochtend niet reeds bij de schuur van tante Grijsvel landen*'. ..Dat kun je denken", zei plotseling een hee- scfae stem, zóó dicht bij dat Pieps en Mieps oen gilletje van schrik lieten hooren. Zij keken in het water en zagen een grootc dikke wa terrat, die met hun vlot mee zwom. „Wat zei u?" vroeg Pieps beleefd. ,,Ik zei, dat als je in het doaiker doorvaart, je noodt zult komen, waar je wezen moét," antwoordde de waterrat; „want in den hóllen t'com aan den ^rand van het bosch woont, een grootc. uil 'en als die jullie ziet, zal hij je slicllig als zijn avondeten oppeuzelen. Daar ben ik even zeker van, ak dat ik -Mor rond zwem. Twee" zulke jonge, malscbe muisjes als jullie zijn, komt hij eiken avond niet tegen en joftie zult een heerlijk smullet jo voor hem wezen". Maar daar Pieps nog Mieps er iets voor voelde om ais smuHctje voor een uil dienst te doen, keken zij elkaar eens aan en liep er ©en koude ratting over bun ruggetjes. Pieps was de oerg&a, $e 3Ün moed weer verzameld baö, ten minste die deed alsof dit het geval was, en bij zei tegen de waterral: „Maar uilen vliegen nooiït overdag, aifoon des nachts". „Ja, dat weet ik ook wel," hornam de rat. Pieps en Miops voelden er zooals ik daareven roods zei niets voor om dooi den uil uit dm hollen boom opgepeuzeld te worden en zij bedankten de waterrat voor zijn goeden raad. Mieps vond, dat zij haar dankbaarheid door nog iets anders dan woor den meest toonon en vroeg: „Houdt u ook soms van beukonootjes?" „Nee, dank je wel", antwoorddo de water rat met oen grove, heaéche stem zooals olie waterratten die hebben. „Ik eet die soort dingen nooit. Maar ik vknd hot toch heel vrien deli.ik van je, dat jo het mij vraagt." Do waterrat bleef nog een poosje in de buurt van het vlot zwemmen. Nu eens raakte bij wat achter, dan weer zjvom hij het. voorbij. Do beide muisjes deelden hun reisgenoot het doel van hun tocht mee. „Geen eten. iii de voorraadschuur", riep de rat uit.- .Dat ziet er leelijk uit. 't Is liet orgeto wat je overkomen kan, als je van no ten en dat soort dingen leeft. Ik vind mijn voedsel, als ik honger heb, zelfs in den whi ter. Van kaas houd ik bijzonder veel. Dat is een echte traktatie, doch die komt helaas maar zelden voor. En in het voorjaar zuig ik heel wat vogeleieren uit. Maar daar denk ik. op eens aan het •leego nest van een winterkonink je. Wij zullen er gauw langs komen. Daar kunnen jelui vannacht wol slapen om morgen de réis naar de schuur voort te zetten. Ik zal met jullie meegaan om het je te wijzen". Pieps en Mieps, die van hun vader en moe der. heel goede dangcoi geleerd hadden, bedank ten hom opnieuw cn mot hnn drieën zetten zij de reis nog een eindje voort. De rat praatte zóó druk, dat zij geen van allen bemerkten, dat het steeds donkerder word. Plotseling weerklonk echter het sombere gekras van een uil on Pieps en Miops keken elkaar hevig ont steld aan. „Laten wij ons in het, bosch veratoppen ga/uw!" zei Mieps. Maar de' rat., die in het minst niet bang scheen te zijn, lachte haar uit. „Kijk eens, hoe hoog do oever hier is", zei hij. „Laag voordat wij er tegenop geklauterd zijn, zou de uil op ons afschieten. Maar een klein eindje verder komen we aan dik struik gewas, waarvan de takken tot aan de beek reiken. Als we ons daartussoben kunnen ver stoppen, vóór hij ons ziet, zijn.we veilig''. Het was oobter twijfelachtig, of ze nog tij dig genoeg bij de struiken zouden komen, want toen de uil opnieuw kraste, konden zij duide lijk hooren, dat hij veel "dichter bij hen, was. „Wees maar niet bang," zei dc rat, die ple zier in het avontuur schoen' te hebben. Maar Props cn Mieps, die geen. van beiden konden zwommen of duiken als de waterrat, waren wel bang. C Telkens en telkens weer kraste de uil en eiken keer klonk het geluid dichter bij. „Trek je ov niets van aan," zei de rat, ter wijl hij precies onder hun vlot dook en aan den ander-en kant weer boven kwam. „Hij kan toch niet pakken". Pieps en Miops dachten, dat zij hun hartje van angst konden hooren kloppen, terwijl zij zich tegen elkaar aan nestelen. Hoe vrceselijk, als de uil hen voor zijn avondeten bestemd bad! „Hij zou niet eens naar jullie kijken, als hij decht, m ij te kunnen vangen", zei de rat. „Wwrrt rio je, ben yeel gr-ooter den jutiie •amen en aan mijzou hij zelfs nog genoeg hebben voor zijn ontbijt morgenochtend. Hallo! Daar is hij vlak boven ons. Kijk nu goed, dan ■/xil ye eons wat grappigs zien". Do rat zwom plotseling een paar meter vóór het vlot uit cn plaste zóó vervaarlijk met zijn poolen en zija staart, dat de uil hem niet zien ton. In het. volgend oogenblik schoot, de uil recht paar beneden en Pieps en Mieps piep ten van schrik, want zij dachten niet anders, of hij had hun nieuwen vriend te pakken. Maar daar was gelukkig geen sprake van. Juist op het oogenblik, dat de uil recht naar beneden schoot, dook de ra.t onder water en de uil vloog weer op zonder hem gepakt te hebben. De laatste had het angstig gepiep gehoord, en overlegde bij zichzelf, dat als hij dan geen rat kon krijgen, hij maar tevreden moest zijn met oen muis. Hij schoot daarom opnieuw omlaag en Pieps en Mieps dachten, dat hun laatste uurtje geslagen had. Maar toen de uil zóó dicht bij hen was, dat zc zijn scherpen snavel en zijn wrecde klauwen konden zien, worden zij plotseling bij hun staartjes omlaag getrokken en duikelden zij kopje-onder in de beek. Steeds, lager' cn lager zonken zij, zóó laag zelfs, dat zij niet anders dachten, of zij verdron ken. Maar juist toen" zij'óp het' punt waren te slikken, kwamen zij weer aan de oppervlakte van het water en zagen zij, dat er dikke tak ken over de heek heen hingen en dat de rat, die hét eind van hun staartjes in zijn bek hield, naar don oever zwom. „K'üim maar op mijn rug," zei de rat en of schoon zi>n vel erg nat en glibberig was, deden zij wat h*in gezegd werd en klemden zij zich aan hun redder vast. „Was 'dot niet grappig?" vroeg do rat lachend. „Ik'wect zeker, dat de uil woedend is. Nu heeft hij heeicmaal pacts voor zijn avondeten, en dat is natuurlijk niet prettig. Het is een aardig spel letje. verstoppertje met een uil te spelen, al is liet altijd min of meer gevaarlijk. Kijk, hier is hef nest, waarvan ik jullie verteld liob. En nu moot ik naar huis, want mijn vrouw zal niet weten, waar ik Wijf. Gooien dag! Ik hoop, dat iulüe verder een goede reis hebt en veel graan korrels mee brengt. Misschien zie ik jullie neg wel op je terugweg." Tussdhen de dikke takkend van een hagodoom verscholen, zagen Pieps en Mieps, niet ver bo ven den grond, het leege neet van het winter koninkje, en na de rat bedankt te hebben hij had kun immers het leven gered klom men zij er in en vielen weldra in slaap. Den volgenden morgen begaven zij zich weer naar het beekje en koken naar het vlot uit. En daar de rat dit, vóór hij naar huis ging, zóó gelegd had, dat zij -hot gemakkelijk konden vinden, zagen zij het dadelijk en voeren weldra opnieuw nvet don stroom mee (Wordt vervolgd.) Egu sprookje uit Arabic- In Arabic woonde eens een vorst, die be mind was bij zijn onderdanen, omdat hij goed. edelmoedig on rechtvaardig was- Hij had reeds vele jaren o-ver het land geregeerd cn vond, dat het nu wel tijd wer-d om zijn welverdiende, rust te nemen- Daarom riep hij*, dan ook op zekeren dag zijn drie zonen tof zich en sprak tot hen: „Mijn jongens, ge zijt inij alten even lief, 'k weet daarom waarlijk iïMj wte van juffie ék tot mijn opvolger zal

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1921 | | pagina 7