FEUILLETON. Dick en zijn broertje, Uit de dierenwereld. Anecdotes. hem toe. „Je verdient niet den naaan van IJs lander, als je niet inziet, welk een voorrecht het is in zoo'n prachtig land geboren te zijn". „Ik wilde wel, dat het minder mooi was, doch meer zaken opleverde om to eten", mompelde Thor&lf „Gezouten kabeljauw mag don gezond zijn, het ligt toch maar zwaar in do maag, vooral als je hot driemaal per dag eet". „Jo moest dankbaar zijn, dat jo nog. kabel jauw hebt en niet als de wildon op een eiland in do Zuidzee van planton bohoeft te leven". Sigurd trad do hut binnen en liet do beide jongens alleen. „Je 'moest zui'ko dingen niet togen Vader zeg gen .Thoralf", zei Jens met eenige meerderhoid- „Vader werkt zoo hard en ziet niet graag, dat één van ons ontevreden is". „Dat is hej juist", antwoordde de oudste broer, „hij wenkt hard en ziet toch maar not ka'ns om den honger buiten de deur te houden. Dat maakt mij juist ontevreden met dit land. Als hij ih een ander land even hard werkte, zou hij in overvloed kunnen loven'; in Amerika zou hij zelfs rijk worden". Dit gesprek had op een laten herfstdag plaats vóór een visschershut op de noord-westkust van IJsland. Er blies een koude poolwind. Do oce aan ,die zich op korten afstand bevond, bul derde als een woedend dier, sohudde zijn schui mende manen en sloeg deze tegen do zwarte wolken Met elke nieuwe windvlaag klottorde het zoute water tegen de ramen en den schoor steen, dio aan den kant, vanwaar do wind kwam, wit zag van opgedroogd sohuim. Aan de muren hingen grooto netton en zelfs de deur opening was er mee behangen, zoodat de stuk ken kurk, ioinand, die tónnankwam, dikwijls in het gezicht sloegen. Onder een houten afdak zag men oen stapel turven, terwijl een voorraad van dezolfde brand stof in oen boot aan het strand lag. De jongens waren juist bezig haar te lossen toen de storm opstak. Er groeien geen boomen moor op IJsland, behalve de kromme dwergeiken, die als een slang over den grond kruipen en, zoo zij al-hun hoofd durven opheffen, niet meer dan vier of vijf voet hoog worden.In oude tijden, welke in do sagen der twaalfde en dertiende eeuw be schreven worden, had IJsland niet alleen groo- te berkenbosschen, doch waarschijnlijk ook mastbos sollen. Zij werden echter uitgerooid en het klimaat wend langzamerhand, kouder, zoo dat nu zelfs de krachtigste boom, als het ge lukt hem op een beschut plekje wortel te doen schieten, nooit tot wasdom komt. Daarom bran den do IJ-slanders turf oit gebruiken zij voor het bouwen van hun huizen hout, dat van de bosohrijko eilanden lange de Golf van Mexico aangevoerd wordt. „Ale het zpo blijft waaien", zei Thoralf, ter wijl hij met kennersblik naar den zwarten ho rizont keek. „zullen wij niet kunnen gaan vis sollen en Moeder zegt, dat do voorraad bijna op is." Naar het Engelsch van H. Glarke. Vrij béWerkt door C. H. 6) „Dat zegt Diok mij juist ook," zei meneer 'Marston lachend. ..Maar vóór ik verder naar paarden kijk, moet ik even een brief beantwoor den. Loop met Dick eens over dc paardenmarkt en de kermis, Barend, en breng hem over een kwartier naar de herberg. Hij moet een brief voor mij meenemen. Barend's humeur werd er niot hater op. toen hij hoorde, dat hij met Dick de markt over moest gaan, evenmin als het hem aan stond, dat de jongen zijn meester raad gaf in zake het koopen van een niéuw paard- „Het is natuurlijk onzin, dat het 't zelfde paard zou zijn als jij gekend hobt," zei hij kortaf tegen Dick. ,,En all was liet zoo, 'dan zou je het nog niet herkennen-'' „Maar hij kende mij ook. Ik weet* zeker, dat het Sterrewit is „Onzin 1" herhaalde Barend- „Vertel mij alsjeblieft niét- zulke dwaze dingop en zorg er voor, dat je niet in de stallen komt, want anders zul je eens zien, wat or gebeurt. Me neer is natuurlijk de baas, maar ik ben al dertig jaar bij hem- Ik hoef maar één woord te «eggen, of je gaat weg. Denk daar aan „Ik zou wol willen, dat de wind ons een En- gelsolima'n op do kust wierp", merkte do jong ste broer op. „Engelsch n hebben altijd wol geld en willen wel betalen voor alles wat ze zien". „Als jo toch aan het wenscshen bent, waarop wonsoh je dan geen Amerikaan? Amerikanen hobben geld bij hoop en en het kan hun hoele- maal niet sohcxen, wat zij er rae'e doen. Daar om zou ik graag een Amerikaan zijn"* „Ja, laten wij op oen paar Amerikanen ho pen. Dat zou ons goed door deu winter heen helpen. Maar ik ben bang, dat het reeds te ver in den tijd is om nog vreemdelingen te ver wachten". Do tweo jongens babbelden nog door, terwijl zij bezig waren met hun houtsnijwerk, dat zij hoopten aan een of anderen vreemdeling te ver- koopen. Thoralf was zestien jaar en lang voor zijn ïeoftljd. Zijn rug was gebogen dooi* het zwaan werk, dat hij op te jeugdigen leeftijd 'verricht had. Zijn uiterlijk waa 'vrij knap, hoewél hij hoekige trokken en een verweerd gelaat had. Ook zag hij er cmder uit dan hij in werkelijk heid was. Jens, de jongste broer, was veertien jaar en de lieveling van zijn moeder. Dit kwam door dat hij veel zwakker on tengerder dan Thoralf was on meer haar teed ere zoTgen nooddg had dan iie sterke, oudste jongen. (Wordt vervolgd.) Een familie in New-York bezat een fraaie Angora-kat, die ieders hoveling was. Op zeke ren dag werd poos ziek. De veearts werd ge haald en schreef poeders voor. Maar poes wil de niet innemen. Men deed do medicijnen in haar melk, strooide ze over stukjes vleesch, 't hielp niets, poes raakte het eten niet aan. Haar het eten in den bek duwen, om haar zoo doende tot slikken te noodzaken on haar daar toe den bek open t>e maken, mocht evenmin gelukken. Men was ten einde raad. Daar kwam toevallig een Iersch buitenmeis je in dé keukenZij hoorde van de algemeone ontsteltenis eij zei: „Kom, geef mij het "genees middel maar on wat spekvet. Ik durf wedden, dat ik hot er in krijg!" Vlug roerde zij de poe der door het vet ou smeerde oven vlug de niets kwaads vermoodondo poes dit mengsel ovor 'haar fraaien pols. Onmidddlijk begon poes nu haar toilet te maken en zioh schoon te likken, 1en do poeder ging naar binnen 1 Ingezonden door Reinièr de Beer. Vader: „Och, vrouw haal kleine -Tan toch vlug uit het bad, hij krijgt het kippevel." Jsntje (huilend): „Kom gauw Moe, an dera krijg nog veeren ook." Praat dus 'goen onzin meor over Sterrewit. dat verveelt me." Diok Was er van overtuigd, dat het Ster rewit was. die zijn neus zoo liefkoozend tegen zijn wang aan had gedrukt, maar hij was verstandig genoeg er niets meer ovor ote zoggen. Hij kooht wat voor Fred en zichzelf en ging daarop met Barend naar de herborg- De laatste gaf hom den brief on zei, dat hij dien zoo vlug mogelijk aan mevrouw moest brengen - Dick liep haastig naar huis en mevrouw Marston prees hem, omdat hij zoo vlug zijn boodschap godaan had. Hij mocht nu het verdere gedeelte van den dag naar zijn broetjo gaan, maar Dick wilde liever blij ven wachten, totdat meneer thuis zou ko men, nieuwsgierig a.ls hij was, of deze Ster rewit gekocht had of niet- Het was avond vóór Diok paardengetrap pel op don weg hoorde. Hij holde naar het hek om dit open te maken en zag meneer Marston, gevolgd' door Barend, aankomen- Eén blik zei Dick genoeg Zijn meester zat op Sterrewit 1 HOOFDSTUK III. Al had meneer Marston Sterrewit gekocht. Diok zag toch niet veel van het paard, daar Barend hem verboden had in de stallen to komen. Hot speet meneer Marston werkelijk voor den jongen, maar daar hij Barend reeds zooveel jaren zijn gang had laten gaan met de paarden en in den tuin, wilde hij liever Ingezonden door M: van Sermondt Hechter: „Waarom heb je die automobiel ge s'.olen?" Dief* „Ik had wat benzine noodig, om vlekken uit mjjn vest te maken, en alle w'nkels waren al gesloten." Ingezonden door Lena Prevo. Een oude juffrouw, die den veldwachter Kolkstra met zjjn hond tegenkomt: „Goe den dag, Kolkstra, wat ziet je hond er terneergeslagen uit, het beest loopt voort durend met zjjn kop omfaag." Veldwachter: „Geen wonder, juffrouw. Hij' is 'zooeven gezakt bjj het examen van politiehond Ingezonden door F. T. Biesjot. school vraagt de onderwijzer: „Kin deren, hoeveel is tweemaal twee?" De kleine Bram zegt zachtjes tot zijn vriendje naast hem: „De meester is een e2el." j.-Stil", zegt de meester, „niet voorzeg gen, hij weet hetzelf wel." Ingezonden door Piet Barkema. „Moeder? is dit odeur?" „Neen, jongen, dat is plakgom.'" „O, nu weet ik waarom mijn pet niet v-n mijn hoofd wil." Ingezonden door Jo de Nie. Jo de Nie, 5 jaar oud, wandelt tijdons de mobilisatie met haar moeder in de duinen, valt, bezeert zich aan blauwe duin distels en roept: „O, Moeder ik wist wel, dat er prikkeldraad in de duinen was, maar niet, dat er blauwe bloemen aan groeiden Iugez. door Nico de Bruyn. Een verstrooide professor komt een kap perswinkel binnen en wenschfe zijn haar geknipt to hebben. Dc bediende staat klaar om jas en hoed van den professor aan te nemen. „Neen", zegt deze, „mijn hoed houd ik op, want het tocht hier zoo". Ingez. door Nelly en Lena van Leeuwen. „Het is onder de linie zoo heet", Zei een matroos, „dab wij do kippen aan boord altijd in ijs zetten, anders leggen zê hard gekookte eieren". niot tusschen beide komen- Hij vond het echter jammer, dat Barend don jongen zoo weinig doen liet. Het was nu heel duidelijk^ dat Sterrewit Diok herkende. Het paard hield van den jongen en toonde dit. doch Barend geloofde het nog steeds niot. Een paar dagen na het bezoek aan de paadenmarkt, kwam meneer Prior, oen ad vocaat, eenige dagen bij meneer Marston logecien- Do laatste had een stuk land ge kocht in de nabijheid der heide en en werd besloten, dat Barend en do beide hoeren don volgondon dag heen zou rijden- Mevrouw Marston kon niet meegaan, daar zij boodschappen moest doen in do stad- Zij ging namelijk mot haar man on Molly voor oen maand naar London en een réis in dion tijd ging heel wat langzamer en was een veol grooter gebeurtenis dan in onze dagen. Maar al kon mevrouw Marston dus niot meegaan, de oud© heer was er op gesteld dat Molly hem vergezellen zou- Zij kon bij Barend blijven, had hij togen zijn vrouw ge zegd, terwijl hij, meneer Prior en Dick naar de rotsen zouden gaan, want Diok moest een mand en een hamer den heuvel opdra gen, omdat meneer Marston eenige steen- brokken, wilde meenemen, om die aan een vriend, welke hij op reis ontmoeten zou, te laten zien. (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1921 | | pagina 8