DE KERSTROOS, FEUILLETON. Dick en zijn broertje, Een geheimpje. Het sprookje van Mientje die op 't brood trapte. dÜc aan den boom hingen, zouden rondge deeld worden. Noortje keek naar haar onderjurk zij zou zich schamen zóó te worden gezien door al die in hun Zondageohe kleertjes gedoste kinderen. Stil sloeg zij haar cape om en verdween in de donkere gang- Op den tast kwam zij .beneden aan. Gelukkig brandde de lantaarn op de binnenplaats nog en was 'de deur ndet op slot- 't Was dan ook nog vroeg. Vlug kroop Noortje in bed- Wat zij beleefd had, scheen haar zoo on wezenlijk toe al6 een droom, maar een heerlijke droom was 't dan toch geweest Zij, 't verlaten kind in 't vreemde, koude land had Kerstfeest gevierd, ook haar hartje was verwarmd en verlicht geworden door het Licht van den Kerstnacht, dat nog altijd schijnt voor alle vermoeide en bela den harten, zoo goed aks voor hen, die ge- fcrkkig zijn- door C. H. De Wijcen not het Oosten, Zij kwamen van heel ver; Hen leidde naar do Kribbe De schitterende ster. Zij hadden goud en wierook En myxrhe meegebracht Voor 'i Kindek», geboren In dcrnkYen winternacht. Ben meisje, bleek, gebogen, Keek hulp'loos in het rond; Zij 9chreóde brtt're tranen En droevig was haar mood. Zij 7XKL zoo gaann' iets geven Aan 1 Christuskhrdje klein, Maar daar zij arm, heel arm was, Kon t van geen waarde zijn. Op eeo16 daalt er een Engel Zacht uit den Hooge neer. Kust den besneeuwden bodem Verdwijnt dan plotsTing weer. Nu ziet bet meisje bloeien Een roosje, teer on fijn. Zij knielt bij 't grooto wonder In held'r&Q maneschijn. Het jubeH in haar hartje: *t Geeft deze bloem den Heer. Deez' reine, blanke Kerstroos Wat is 2pj schoon en teer! a s j i Naar het Engelsch van H. Clarke. Vrij bewerkt door C. H. HOOFDSTUK I. Dick's bloote voeten maakten bijna geen ge luid, terwijl den jongen langs het wagenspoor, dat dwars door de hei voorde, naar het dorp liep. Vanaf den heuveltop had hij een dikken ouden hoer met kaplaarzen aangezien, die te vergeefs zijn paard traohtte op te vangen, dat op de een of andere manier ontsnapt was. De oude heer had nu zijn pogingen opgege ven en zat met oen vuurrood gezicht en gebeoi huitan adem op een grooten steen midden op do hed uit te blazen. Verbaast keerde hij zich om, toen hij plotseling Dick's stem achter zich hoorde. „Lieve help Waar kom jij vandaan riep hij uit. „Wat zeg je, jongen „Wil ik het paard voor u va.ngen, meneer vroeg Dick Meneer Marston nam den jongen nu van hel hoofd tot de voeten op. Zijn huid zag door de zon en de buitenlucht bijna even donker als van oen zigeuner, maar hij had blauwe oogen. De dikke hoer zei togon hem „Hem vangen Zou je dat kunnen Ik ge loof het haast wel. Maar daarna zou je er zeker op wegrijden, hè En don zou ik jou ndet kun- mn veogen, da/t weet ok wel heel zeker." Sinds is voel tijd verloopon, Veel oeuwen gingen heen, Maar uit het hart der mensohen De Liefde nooit vordween. Elk kan een bloompje plukken, And'ren ton zegen zijn, Wat liefde rond zich spreiden, Al is hij arm of klem. Ik zal jo wat vertellen, heel zachtjes aan je oor! Je raag hot mfict verklappen 't is oen geheimpje, hoor! Ik heb oen brief geschreven, zoo netjes als 't maar kan; Voor wien die 'brief zou wezen? voor een heel goeden man. Me dunkt, nu kan je 't radeu, maar Tc zeg er je nog bij, Dat wat ik hem gevraagd heb, niet enkel is voor mij Hierachter in het steegje. woont een heol arme vrouw Met zeven kleine kind'ren: en weet je wat Tc nu wou? Dat St. Niklaas wat lekkers en ook wat speelgoed nam Van wat hij mij wou geven, en Zwart Jan er mee kwam In *t steegje bij die kind'ren 't adres schreef ik er bij En ook voor hen ging strooien. net als hij doet voor mij. Zeg, donk je dat mijn briefje goed overkomen zal? Je mag het nooit verklappen, denk daaraan toch vooral! Wxint moedor zegt: „Geheimpjes, die je niet goed bewaart, Zijn stellig a-ls verrassing geen drie kwarl ooitje waard." HERMANNA. In een land, heel ver van hier, woonde eens een klein meisje, dat Mientje heette. Ze wa llet dochtertje van een boer, die heel veel koeien, schapen cn geiten had Do moedeT lan Mientje was een vlijtige boerin, die zelf haar boter en kaas maakte en haar eigen brood bakte. Maar Mientjo wilde moec^cr nooit hel pen, dio liep liever op haar mooie schoentjes on in een net jurkje buiten, want zij was oen ijdel meisje, en zij wist, dat zij haar klompjes moest aantrekken, als zij moeder hielp. Nu Dick lachte vrooiijk. In zijn verbeelding zag hij reeds den ouden heer, met zijn rijzwoep in de hand, achter hem aanhollen, terwijl hij erver do hei galoppeerde. „Ik zou hem heel gauw vangen, meenoer", begon hij weer „ik bon gewend met paarden om te gaan." Meneer Marston keek eens naar zijn paard. Het stond heel ru.stig op eenigen afstand, doch hield een oog op zijn meester gevestigd, klaar om weer weg te draven, zoodra deze zich ook maar even bewoog. „Goed, vang hem dam maar," zei hij aange trokken door de eerlijke oogen van den jongen. „Je krijgt een kwartje, als het je lukt," Dick's oogen straalden van blijdschap. Hij had maar één dubbeltje in zijn zak, waarvoor hij avondeten èn ontbijt moest koopen voor Fred cn Zichzelf. Fred was zijn kreupel broer tje, dat aan den andoren kant van den heuvel zat te wachten, terwijl hij naar het dorp ging om brood te koopen. Diok was elf jaar on Fred negen. Zij waren weozon, on altijd bij Grootvader geweest, een TondtTokkendo ketellapper, die bevriend was met een troep zigeuners, welke paarden kochten en verkochten. Maar nu was Grootvader gostor- ven en oom Jim wilde Fred niet bij zich houden omdat hij kreupel was, al bad hij Dick dan ook graag bij zich gehouden. Maar Diok wilde zijn broertje uiet in den .-teek laten. Hij wist, dat Fred zich heel onge lukkig zou voelen zonder hem. Zoo namen du beide jongens dus afscheid van hun oom en /.wierven over de hei. Dick hoopte op de een of andere boerderij werk te vinden en Frocl dacht, flat hij ook wel een kleinigheid zou kunnen ver woonde er een eindje buiten het dorp, waai de boerderij van Mientjc's ouders lag, een vrouwtje, dat oud was on daarbij heel arm. Eiken dag bracht Mientje*s moeder dat oude vrouwtje een heerlijk, groot brood. En zoo gebeurde het nu op een dag, dat de moeder tegen Mientje zoi: „Kindliof, ik ®heb hot vandaag zóó druk, dat ik het brood niet aan het oude vrouwtje kan brengen. Dat moet jij dus maar doen. Maar trek je mooie schoen tjes uit, on doo jo klompjes aan. want je moot langs'hot moeras, en daar ie de weg erg vuil on rol modderplassen." „Dat weet ik wel, moeder," zei Mientje, „maar toch houd ik mijn mooie schoentjes aan; ik wil niet op mijn klompjes door het dorp loopen; mijn vriendinnetjes zouden mij uitlachen, als zij zagen, dat ik op klompjes liep. En waarom moet ik nu juist het brood aan dio vrouw brengen? Kan zij het niet zelf komen halen?" „Neen", antwoordde de moeder, „dat arme, oudo vrouwtje kén zoo ver niet loopen." „Nu, goed dan," zei Mientje, „maar ik houd mijn schoentjes toch aan." Toen nam zij met een boos en ontevreden gezicht het brood en ging op weg naar het oude vrouwtje. „Die vrouw zal wel zoo'n er gen hongor niet hebben," mompelde zij, toen zij na een eindje gelooper te hebbon, bij een weiland vol mooie bloemen kwam Zo legde nu het brood op hot gras en ging bloemen plukken. Daarna nam zo het brood weer op on liep voider En hoe verder zo kwam, hoe vuiler de weg werd, en toen ze langs het moeras kwatn, was daar de weg nog veel vuiler. Mientjo keek mot angstige oogjes naar haar mooie schoontjes. Ze waren al een klein beetje vuil,' maar ,zc zouden nog vuiler worden, als zij over dien grooten modderplas, daar midden op don weg, ging. En er ovor moest zij, want aan den eonen kant van den weg lag het moeras, en aan don anderen kant was ee nbreedle sloot! Even bleef Mientje op den weg staan Ze keek naar den grooten modderplas, daarna naar haar schoentjes en toen wierp ze het heerlijke brood midden in den plas en sprong toen zóó, dat zo juist met haar voetjes op hel brood terecht kwam. En ze hoordet niet, hoe de vogeltjes, dio in de hoornen zaten, haar toeriepen: „Foei, meisje, hoo slecht, hoe vreeselijk slecht, óm dat koste- lijko brood zoo to vertrappen! Daarvoor zul jo gestraft worden!" En Mientje werd gestraft! Want toon zij met haar voetjes op het brood sprong, zonk dit al dieper en dieper, enMientje zonk mee. 't Was alles zóó vlug gegaan, dat zij al half weg was gezonken, voordat zij het zelf wiel Eerst teen haar beentjes heelemaal onder water waren, riep zij om hulp, Maar er was niemand, die haar hoorde, en zij kon ook baaT voetjes niet uit den plas trekken *t Was alsoT die aan het brood vast zaten. En al dieper on dieper zonk zij, totdat ze op den bodem dienen, bij voorbeeld een dubbeltje por dag, met de rogels uit den moestuin en den boomgaard te weren. Hetgeen ik jullie vertel is ruim honderd jaar gelodon gebeurd en in dion tijd werkten jonge kinderen heele dagen op het land in plaats van naar school te gaan. Maar Dick en Fred kon het niet echelon, of zij hard moesten werken, als zij maar bij elkaar konden blijven. Diok had zijn kwartje gauw verdiend. In plaats van het hoofd in den nek te gooien en wog te hollon, toen hij naderbij kwam, liet hel zwarte paard toe, dat de jongen op hem aT kwam en de band op zijn manen legde. Dick klopte hem zacht op den hals, sprak op rusfi- ge toon tegen hem en nam toen den teugel in de hand. „Flank gedaan, jongen!" riep meneer Mai- slom uit, terwijl hij nog steeds bezig was zijn verhit gezicht met zijn zakdoek af te vegen „Breng hem maar hier, dan kan ik bij dezen' steen opstijgen. Hier is je kwartje." ZoocLra het zwarte paard zijn meester op zijn rug voelde, draafde hij zoo hard als hij kon wog, zonder Dicik de gelegenheid te goven me neer Marston te vragen, of hij ook een boer, wist, die een jongen noodig had. En dat was hij toch zoo stellig van. plan geweest! Tocih was Dit.c in de wolken, want m zijn hand schitterde een fonkelnieuw kwartje. Wat zou hij daarvoor niet lainnen koopen voor Fred en zichzelf! Hij watertandde bij de gedachte aan de lekkere dingen, terwijl hij den weg af remde naar hot dorpje, d«* hij vanaf den heuvel lob gezien (bad. (Wordt- vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1920 | | pagina 10