No. 18316
LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag 15 November.
Tweede Blad Anno 1919.
PERSOVERZICHT.
TWEEDÈ KAMER.
FEUILLETON
Een Meisje met karakter,
De begrooting van oorlog.
Mr H P. Merchant schrijft in „DE VRU-
ZINN1G-DEMOCKAAT", naar aanleiding van
de aar. het legervraagstuk gewijde passages
■jn do Memorie van Antwoord op de alge-
jneei.e beschouwingen over ds Staatsbegroo-
tlDf)e Kamer heeft de vraag gesteld Waar
om herziet gu niet de militaire wetgeving
en ons weerstelsel naar den eisch der ver
anderde omstandigheden? Het antwoord is:
Het is onmogelijk thans onzs weermacht
beduidend te verminderen Maar is dit dan
gevraagd? In hét geheel niet. Er is niet
gevraagd, één van do menschen, over wie
men thans kan beschikken, van eveniue-
]en dienst vrij te stellen. Er is niet ge
waagd! één geweer of één stuk geschut
van de hand te doen. Er wordt voor thans
niets gevraagd Er wordt iets gevraagd voor
de toekomst.
„Intusschen", gaat de Memorie voort
Een hoopgevend woord. Het pleegt te die
nen als aanhef van het tweede deel der
eten.motiveering van een spreker, die ,„zijn
draai neemt". Het is veelal het eenige
woord van betr rkenis in zoodanige moti-
veering De rest laat zich wel denken. Hg
kon het er gevoeglijk bij laten, want bet
is dlkwgls een pijnlijk moment.
„Intusschen" de hoop rijst „is de
zaak van zoo overwegend beiang" de
spanning neemt toe „dat de Regeering
meent" „reeds thans"„onverwijld"
de hoop gaat over in stellige verwachting
„de noodlge maatregelen te moeten ter
hand nemen in den gee3t van de plannen,
die de minister van oorlog ontwikkelde,
en die belangrijke vermindering van persoon-
lr,ke en financieele lasten beoogen". De
stellige verwachting verbleekt weer tot een
flauwe hoop. „Ter hand nemen", „in den
geest van", „beoogen". Dat is niet van
zes5en klaar. Maar wij gaan verder: „Wat
oA de toekomst brengen zal, ihans toe
kent zich de internationale toestand wel
aldus af, dat indiening van zoodanige voor
steden tegen het voorjaar 192kan vor
der in uitzicht gesteld
Vervlogen is de hoop, die bij het in
houdrijke woord „intusschen" ging rijzen I
Met het vervolg der Msmo-ie is da regee
ring niet in staat ons weder op te beuren,
ais bij voortgaat: „Wat esentueeie toetreding
tct den Volkenbond zal meebrengen, san
natuurlijk thans nog niet worden gezegd.
Het spreekt vanzelf, d t. zoo eenigsz as mo
gelijk daarna nog meer ingrijpende oeper-
kirgen met den mee-ten ernst zilten wor
den angestreefdIndien het den st:l'.er d'er
Memorie te doen ware geweest om met de
Kan.er een loopje te nemsn, had hij kwalijk
beter dan door deze woordenkeus kunnen
slagen.
Verderop wordt het betoog id zwakker.
De Regeering meeat te moetm vasthoud :n
aan de gelderde Milltiewet. Da sterkte d;r
lichtingen wordt hierin bepaald met de uit
drukking „ten hoogste". Toch meent de Re
geering niet minder dan het maximum te
ir.ogen oproeper en niet de oproeping van
één lichting te mogen uitstellen. Daarvoor
gelden drie argumenten: lo. „het zou tot
groote moeilijkheden kunnen leiden, indien
een cï ineor lichtingen in het bestaande
stelsel zooveel zwakker zouden zijn din
de andere"; 2o. het zou „leiden tot groote
en niet gemotiveerde onbillijkheid tegenover
dienstplichtigen van vroegere en latere lich
tingen; 3e. „de bedoeling van den wetgever
is stellig niet gewee3l zonder wijziging van
de militiewk de regeering de bevoegdheid
te verleenen tot zoo groote veranderingen
in het militiecootingent."
Waarom die moeilijkheden, sub lo. ge
noemd. wel zouden rijzen indien de wet
voor: hands niet werd gewijzigd, en niet, zoo
de noodige wijziging in de wet werd aange
bracht, valt moeilijk in te zien. Komen de
moeilijkheden in beide gevallen, dan zouden
wij voor eeuwig aan de eenmaal vastgestelde
steikte -ijn gebonden.
Hetzelfde geldt van de onbillijkheid. Ge
steld eens, dat coze inkomsten zoo ruim gin
gen vloeien, dat de belasting lton worden
xeilaagd, zou men dit dan nalaten, omdat
iet zoo onbillijk is, dat de oude belasting
schuldigen meer' betaalden dan de nieuwe?
En ten derde buigt de regeering voor de
bedoeling van den wetgever. Maar indien re
geering en Staten-Generaal eensgezind zijn
in het oproepen van een lichting beneden
het maximum, wat is dan de kracht van de
vei meende bedoeling van den wetgever? En
zoo dit een formeel bezwaar mocht zijn, wat
verhindert, door een toevoeging van twee
woorden aan het artikel het bezwaar uit den
weg te ruimen?
„DE NEDERLANDER" besluit zijn arti
kelen over het legervraagstuk met de vol
gende couclusies:
Dab nöch ten bate van de personeele,
noch van de materieele belangen der weer
macht te land geschied is, wat mogelijk is
en wat een dergelijk hooge oorlogsbegroo-
ting zou kunnen rechtvaardigen;
dat in zake de stoffelijke nooden der ge
zinnen, zoowel t. a. van de salarisregeling
voor gehuwde onderofficieren, als van het
zooveel doenlijk bevorderen van het gezins
leven, niet met voortvarendheid het uitvoer
bare is tot stand gebracht;
dat de tucht in het leger, inzonderheid te
genover de roerige elementen, nadrukkelij
ker dient te worden gehandhaafd;
dat de officieren zoowel tot beroeps-
als v erlofspersoneel behoorend met waar
deering voor het door hen gedurende de mo
bilisatie gepresteerde, dienen te worden ge-
biacht tot meerder sociaal gevoelen, terwijl
ook bij de opleiding van alle aanvoerders
het sociaal gevoel, op het christendom ge-
gjond, een belangrijke plaats dient in te
nemen;
dat ten slotte een regeneratie van het De-
paitement van Oorlog een onvermgdelgke
voorwaarde is voor de hernieuwing van het
leger.
Vergadering van gisteren.
StaAtsbegrootiog 1920.
Algemoene beschouwingen.
Voortgegaan wordt met de algemeene
beschouwingen over de Staatsbogrooting
voor 1920 met de moties, Marchant, Van
Ravesteyn eu Troelstra.
De heer SCHOKKING (C.-H.) sluit ach
aan bij hen, die hulde brachten aan d'en af
getreden Minister van Koloniën. Voldoe-
i ning uit hij over het beleid van dit Ivabi-
I net. Hij komt op tegen cte critiek van dc
I heeren Van de Laar en Staalman. Noodig
i is opbouw, geen afbraak, vooruitgang, geen
stilstand, juist met het oog op de kleine
meerderheid, welke de Regeering heeft. Jn-
1 tusschen heeft ook spr. bedenkingen, waar
j van hij ook bij de verschillende hoofdstuk-
j kon zal doen blijken. In het algemeen is het
Regeerlngsbeleid voldoende. Spr. betuigt
I instemming met het beleid van minister
Van Karnebeek, Een ruime publicatie in-
I zake het buitonlandsch beleid is niet altijd
I mogelijk. Zelfs de heer Troelstra erkende*
de juistheid van do gevolgde gedragslijn,
I wat van. geen geringe betcekenis is. Als
straks zaJ blijken, dat alles vermeden is
i om Belgic aanstoot te geven, dan heeft de
I Minister van Buitenlandsche Zaken het
beste vredeswerk gedaan. Spr. is tegen een
I militair verbond in 't algemeen, met wel-
j ken Staat ook en vraagt of de Regeering
deze houding zal blijven aannemen. Mili-
j taire verbonden of afspraken beperken
den oorlog niet maar breiden hem ui'
Daarom moeten wij zooveel mogelijk vrij
blijven en ons eigen lot bepalen. Door den
Volkenbond zal dit eenigszins kunnen ver-
anderen.
I Hierna maakt spr. een opmerking over
de tegenspraak van berichten in die buiten-
landsche pers. Met genoegen zag spr., cat
hiervoor te Parijs een Ned. Persbureau is
opgericht met- een succursale te Brussel.
Blijft zulk een bureau vrij van commereieele
invloeden, dan kan dit niet anders dan
worden toegejuicht en mag men hopen, dat.
ook in andere buitenlandsche hoofdsteden
dergelijke bureaux worden opgericht.
Over de financieele paragraaf zal een van
spr.'s partijgenooten spreken en over de
defensie zal bij Hoofdstuk VIII nader zijn
te spreken. Echter is niet. duidelijk wat de
Regeering in de stukken er over zegt. Men
moet z. i. niet uitgaan van het begrootings-
cijfer maar van do vraag of er een weer
macht moet. zijn. Daarop antwoordt spr.,
dat dezo alleen mag strekken tot afweer
van een aanval.
De weermacht mag niet sterker zijn dan
eenigszins noodzakelijk is, geen opdrijving
en geen aanhouding van vrede instellingen
omdat zij er eenmaal zijn.
Voor regeling van de Zondagsrust
vraagt spr. zeer spoedig een wetsontwerp.
Er is een toestand ontstaan, welke, met
het oog op den eerbied voor de wet, niet
langer mag worden gehandhaafd.
Spr. dringt aan op ondersteuning van
hetgeen zoetelijk en geestelijk groeit in de
maatschappij, dat geldt speciaal ten aan
zien van de Drankwet. Voortdurend moet
acht gegeven worden op de behoeften van
hetgeen in het maatschappelijk leven
groeit.
Vervolgens zegt spr. zich te keeren tegen
de groepen, die een nieuwe samenleving
willen stichten op do puinhopen van de
oude maatschappij. Do communisten zijn
duidelijkde heer Kolthek heeft nog on
langs gezegd, dat zij door den chaos heen
willen. Met de soc.-dem. staat het anders
zij zijn niet duidelijk aangaande hun bedoe
ling. Bovendiien verschilt spr. met hen wat
het beginsel betreft, al meent ook hij. dat
er veel veranderd moet worden.
Wat de socialisatie betreft., spr. acht het
niet op don weg der Regeering te liggen om
een Staatscommissie te benoemen. Men
heeft hier te doen met een verschijnsel,
dat nog niet eens door iemand scherp is
geformuleerddaarom kan de Regeering er
geen onderzoek naar doen.
Persoonlijk feit.
De heer WIJNKOOP (Comm. P.) vraagt
het woordvoor een persocnlgk feit, waar
de heer Kolkman gisteren zede, dat hg, als
D'euwe hiiszitt trie armen óp straat ziouden
komen, zelf aan den haal zou gaan. Spr. wil
den heer Kolkman vragen, welk feit hij hier
voor kan aanhalen.
De heer KOLKMAN (R.-K.) is volkomen
bereid hierop te antwoorden. Aan den haal
gaan is een usance van tal van lieeren, die
op vergaderingen het grootste woord voeren,
Komen de menschen, die zij op straat Drac-j
ten. door opstootjes in aanrak'ng m:t de po
litie, dan schitteren zij door afwezigheid.
Hier had spr. een concreet geval op het
oog; de relletjes te Amsterdam, nadat d!
menschen op straat waren gebracht, zeoals de
heer Wijnkoop het uitdrukte. Er vogde een
ontmoeting met de pol'tle. De heer Wijnkoop
had toen zooveel moed, dat hij een glas waier
nocdig had. (Gelach). Spr. vermoedt, dat
men, als de nieuwe huiszittende armen op
straat kwamen, hetzelfde schouwspel zou
beieven. (Gelach). Daarom v;nd spr. be
ter, dat zij thuis big ven.
De heer WIJNKOOP zegt, dat de heer
Kclkman hem dus een beleedïgends usance
ais een iet aanrekent. Het genoemde» geval
is spr. absoluut niet bekend. Hij weet niet
uit welke krant de heer Kolkman dat leu
genachtige verhaal heeft gehaald. Het is ab
soluut onjuist.
Spr. moet nu aannemen, dat de heer Kalk
man liet gevonden heeft, in z:ja eigen pers,
die dan aiet zeer hoog staat. Het is voor spr.
van belang te vernemen, waar Ie heer Kolk
man dit leugenachtige feit heeft vernomen;
het is wan a tot z uit den duim gezogen. Dat
wilde spr. doen uitkomen. Hij vertrouwt, dat
ac heer Kolkman nu zijn uitlating zal terug
nemen.
De heer KOLKMAN meent, dat verhaal
gelezen te hebben in een bevriend orgaaa
van den heer Wijnkoop, in „Het Volk" (G e-
1 a c h).
Verzekert'de heer Wijnkoop nu. dat hij
niet door een glas water is bijgebracht.
(Gelach), dan moet hg spr. dankbaarzgn,
dat deze hem gelegenheid gaf het verhaal
bier tegen te spreken.
Ee heer WIJNKOOP hern a t dat er van
het geheele verhaal niets an is. Spre
ker dacht, dat de heer Kolkman van „Het
Volk" wel zoozeer op de hoogte zou zijn, dat
hrj weel, dat dit blad niet de wa rneid geelt
zooals zij is, wanneer h?t zaken belieft,
welke in de kraam van dit blad niet passen.
Daarom moest de heer Kolkman voorzich
tig zijn.
De heer KLEEREKOPER (S. D. A. P.)
zegt, dat de veroutwaard'.g'ng vin den hoor
Wijnkoop ojp hem geen indruk maakt. De
verslaggever van „Het Volk" is volkomen
geloofwaardig en heeft hem verklaard, dat
het verhaal volkomen juist is.
De heer WIJNKOOP wenscht hierop geen
antwoord te geven; hij' handhaaft zijn oat-
kenning.
Het incident wordt gesloteu.
De heer VAN DER WAERDEN (S. D.
A. P.) spreekt over de socialisatie.
Socialisatie ligt geheel in de lijn der soc.-
democratie en is slechts een ander woord
voet hetgeen de S. D. A. P. steeds heeft ge
wild. Uitvoerig bestrgdt hij daarbij de rede
van den heer Schouten en beroept zich op
het ruimere oordeel van den R.-K. prof. L
van Aken, over den klassenstrijd. Tegenover
den heer Marchant ontkent nij, dat in het
i di urtemanifest de socialisatie genoemd ia
als een onmiddellijk werkend middel. Ei>
kend vordt, dat de heffing-ineens noo
dig is.
Men staat io een-moeilijk tijdperk, door
de wereldschaarschte. Terug naar den t$e
stand van vóór den oorlog wil men niet.
Le sociaaldemocraten verschil eu echte; van
do communisten. Zg willen opvoering van
de productie wat in zekeren zin een stuk
loonactie is; de communisten willen daaren
tegen de ellende benutten; daardoor alleen
kan men k. i. met de massa werken. De zaak
der socialisatie is van groot gewicht en
grapjes over de vaagheid van liet begrip
deen niet ter zake.
Met het eigenbelang als prikkel valt het
productieprobleem niet op te lossen, near go-
bleken is. Het eigenbelang leidde vóór den
oei log telkens tot opzettelijke vermindering
tier productie tot kunstmatige opdrijving der
prijzen. De concurrentie is inderdaad een
motor gewee:-t voer de product e, maar daar
na werd zij een gevaar en kreeg men in het
tweede tijdperk van hc-t kapitalisme de vor
ming van kartels, trusts, enz. Deze toon
den echter aan de mogelijkheid van uitscha
keling der parasitaire tusscheaperscnein en
de economische productie. Er is ook neg
veel verspilling en overbodige productie,
isnr. er tiseert vervolgens het optreden van
den middenstand, waarin vele parasieten voor
k^ire- en hrj komt op tegen de redevoering,
waarmede m'n st.r Van Usselsteijn den Mid-
i de.ifataodsraad installeerde.
Wat nu de socialisatie betreft, zonder
twijfel is dit een proces, dat tijd neemt;
maai voor versch il nde bedrijven kan dezen
weg reeds worden ingeslagen. Doe! er van
is een doelmatgle priductie en het benutten
var alle arbeidslrr icht daarvoor. In de eer
ste plaats mo:t da rim het eigendomsrecht
van grond eu productie aan de gemeenschap
km,en; wie dan gr nd heeft. Jieaf; ook de
productie er v:.n. Da geme;n chap za1. con-
Doleeren door organ'saties van belangheb
benden. Geen uniform'teït in de bedrijven
vmlengt m n bij da social'safe. Het beheer
van iedrren tak van productie zal aan ces-
kicd'geo mo t n k men. In swee opz'chtem
zal er verschil z' n m t de iütiatsexpïo.totie;
de bureaucratie moet uitgeschakeld worden
en er mot een verte;mwno.diging van de
arbeiders zgn. Men zal zich hier en daar
reeds bij hrfc bestaande kunnen aansluiten
Rsnr «de soe'aisrti? reeds begonnen is.
In afwa hting h ervan is 8 aVs x loifcafcie
ongetwijfeld reeds een vooruitgang, maar
een ideaal is dot niet. Reorganisatie is noo-
uig. op de tw:-e genoemde posten. Staats
exploitatie is thans ook geen ideaal, omdat
zij is ingevoerd :n een staat van politie en
bureaucratie. Ambtenaren w.i men niet, maar
ae meest soepele organisatie, gebruik van
iai mtief en ontplooin^ van ze Ltaudigheid.
j Uitvoer.g z.t s^r. don u teen h„e hij zien
I een gesoc alaeerd m nbednjt denxt.
i De Rijkskolendistributie heeft aange-
toond, dat oen doelmatige organisatie van
1 de distributie met. een zooveel mogelijk
economisch gebruik mogelijk is. De kolen
j beheerschen de industrie en daarmede heeft
men den hefboom in handen voor de socia
liseering van de geheele industrie. Daarom
wil spr handhaving van de kolendistribu-
tie ook als er geen schaarschte ïs. Het ge
heele kolenbedrijf moet in handen van een
kolenraad komen, waarin de deskundigen
zitting hebben, en daarnaast de arbeidors.
i De kolenraud moet bestaan uit 24 leden, 6
j werkgevers, 6 werknemers, 6 regeerings-
vertegenwoordigers en 6 afnemers. Onder
den kolenraad staat dan een directie van 5
loden, die met cte dagelijksche leiding be-
i last is en zooveel mogelijk vrijheid moet
hebben. Men wil volstrekt niet, dat alleen
de arbeiders de leiding van do bedrijven
in handen hebben, dat zou ten nadeele van
die gemeenschap strekken. Het zou zijn de
opoffering van een gemeenschapsbelang
voor een groepsbelang. Op interrupties
van rechts zegt spr., dat er geen sprake
van is, dat één soe.-dem. er anders over
denkt. Wat men wil is een zoo economisch
mogelijke aanwending van arbeidskrach
ten en productiemiddelen in dienst der ge
heele gemeenschap.
Men kan bij een dergelijke revolutionee
ring van het bedrijfswezen niet eischen, dat
de soc.-dem. vooraf een volledig plan zul
len overleggen. Het komt op de ontwikke
ling aan. Bovendien beeft do oorlog ons
overvallen, maar wij zijn bezig de zaak
ernstig te bestudeeren. Het beroep op
Duitschland gaat niet op dat volk is uit
geput. Dat geldt ook voor Oostenrijk.
Begon men hier maar alvast, bijv. met de
schoenenindustrie, maar dan komt men tel
kens voor het particulier bezit te staan en
durft dan niet ingrijpen. Zoo zijn er meer
industrieën. Spr. noemt nog de suiker
industrie, waar men uit eigenbelang met
concentratie begonnen is. De voordeden
vallen ten deel aan de ondernemer en niet
aan het volk.
Bij de coöperatie wil men aansluiten,
maar men wil niet de fouten er van. Een
boer en-coöperatie wordt er een van onder
nemers.
Eindigend zegt spr., dat men dus ziet,
dat de soc.-dem. precies weten wat zij wil
len met die coöperatie. Nog wijst spr. op
de taak, welke den leiders in de toekomst
wacht, met een moderne eerzucht, omdat
zij voor de gemeenschap werken. Initiatief
en energie zijn volstrekt niet kapitalisti
sche vruchten, de grootste toewijding komt
van do gemeenschap. Spr. wijst op het feest
van den A. N. D. B., een monument van
de cultuur.
De heer WIJNKOOP (Comm. P.): Och
kom, dat weten wij beter.
De heer VAN DEN WAERDEN (S. D.
A. P.) zegt, dat do socialiseerende tendenz
in het kapitalisme erkend is door de heeren
Marchant en Treub. Goedschiks of kwaad
schiks, het zal veranderen.
De heer DE GEER (C.-H.) herinnert aan
d© rede van den heer Visser van IJzen-
doorn, welke van een groot optimisme ten
aanzien van de financiën getuigde. Dio
rede had een gevaarlijken kant. Het opti
misme werd gebruikt om zich zware, belas
tingen van het lijf te houden maar het kan.
ook gebruikt worden om bezuiniging te
voorkomen. Bovendien is dit optimisme niet
in allen deele gegrond.
Spr. acht met den Minister den toestand
in vele opzichten zorgwekkend. Gewezen
«Rent te worden op dio waardevermindering
van het geld en er zijn tal van belangrijko
uitgaven. Op het oogonblik is de toestand
van den gewonen dienst niet zoo onrustba
rend, maar do vooruitzichten zijn oenau-
wend.
De raming voor 1920 zal z.i. met SO ïnil-
liocn worden overschreden, zoodat hot ge
raamde tekort met 40 millioen zal worden
overschreden. Maar de gewone uitgaven
stijgen geweldig, 50 a 60 imillioen becijfert
spreker.
Het geraamde tekort zal gedekt." worden
door de overschrijding der middelen, maar
do uitgaven zullen met 170 millioen worden
overschreden. Er is bijna va"» geen begroo
ting sprake.
Wat de belastingen Wtreft, de weelde
belasting zou zelfs in normalen tijd gewet
tigd zijn, bijv*, tot verlaging van den sui-
keraccijng. Voorts leidt de stijging van do
gewone uitgaven spr. tot een krachtige aan
sporing om zuinigheid bij het Staatsbeheer
te betrachten. Als de crisisuitgaven een
einde nemen, kan men nagaan hoeveel er
uit een buitengewone heffing noodig is.
Hetgeen van de crisisuitgaven in stand
blijft, moet bij do gewone uitgaven gebracht
worden.
Spr. verdedigt vervolgens handhaving:
van de defensie, die echter niet op den
ouden voet moet worden voortgezet, nu do
Volkenbond or is.
De heer VAN SCHAIK (R.-K.) spreekt
over socialisatie en wijst op de beteekenis
van meer contact tusschen werkgevers en
arbeiders. Daardoor zal in arbeiderskrin
gen tevredenheid gewekt worden. Het stel-
door CHARLES GARVICE.
Vrij naar het Engelse h.
(Nadruk verboden.)
34)'
,,Ik geloof, dat ik het heel zeker meen,"
zei Constanco glimlachend en do oogen op
de zijne gevestigd met dien nieuwen gloed
van teederheid en vrouwelijke hartstocht.
,,Het. schijnt zoo vreemd, nietwaar? Zoo
lang je hier geweest bent, vanmorgen nog,
altijd kibbelden wij en vochten als een hond
en een kat; en nu
„Een paar tortelduiven zou een beter
woord voor ons zijn," zei hij. „Wat een
dwaas ben ik goweestIk had moeten we
ten wat mij bezielde. Maar verduiveld
Wie kan dan ook onder één dak mot je wo
nen zonder verliefd op jo- to worden.
Waar lach je om?"
„Om zulk een compliment viyi sir Ralph
Desbrook," zei ze met kalme vreugde.
>»G ja, dat weet ik wel!" zei hij. „Maar
ik ben veranderd. Je zult zien wat een
nette jongen ik kan wezen, als ik wil."
..Neen, doe^ dat niet," zei ze ernstig.
crander niet. Ik heb je lief zooala je
bent."
.,Nu dan, ik beloof je, dat ik je niet slaan
*Al!" zei hij.
Zij trok de schouders op.
,.Jc kunt doen wnt je wilt. Ik heb liever,
]ij me slaat dan dat een ander
Natnurhjk knsto hij haar.
erduiveld, wat eal die arme Olaronce
verbaasd en teleurgesteld zijnpeins
de hij.
i Zij glimlachte, onbewust wreed, zooals
iedere vrouw is tegenover den man, dien
zij niet wil hebben.
„En iedereen zal aardig verbaasd zijn,
denk ik," ging hij ^ort-.
Hij dacht aan de burenzijn bewustzijn
of zijn gedachten bepaalden zich voor het
oogenblik tot hot kleine kringetje, dat
zich gevormd haal onmiddellijk rondom zijn
geliefde.
„Dat- denk ik ook. Maar wat kan ons
dat schelen Het zou geen groot compli
ment zijn. Waarom zouden ze zoo verbaasd
zijn? Ik ben niet- zoo vreeselijk leelijk of
zoo vreeselijk oud."
„Constance, je bent het mooiste moisje,
dat God ooit geschapen heeft," zei hij
plechtig.
„Dat is uitgemaakt," zei ze met een
lachmaar haar oogen schitterden, haar
wangen glooiden door zijn betuiging van
I bewondering. To hooren van den man,
dien zij liefheeft., dat zij schoon is, is voor
j iedere vrouw zoeter clan honig, of de be-
tuiging waar is ja dan neen. Zij stond op,
streek haar losse haren van haar voorhoofd
en zag hom drooraerig aan,
„Een oogonblik," zei hij, met de hand
op den knop van de deur; „wil je spoedig
met mij trouwen, Constance?"
Zij lachte; haar hart vloeide over van
vreugde.
„Je bent te haastig, veel te haastig."-
„Ik kan niet wachten. Ik houd niet van
tijd verknoeien. Ik heb je noodig. Ik ben
onder dan jij
„Ik weet precies hoeveel. Ik heb het in
een van de boeken nagezien. Vertel niet
zulken onzin. Wij zijn nog geen kwartier
verloofd en ik weet nog niet eens heel zeker
of het zoo is, en daarenboven, je kunt van
plan veranderener kan iets gebeuren
O, Ralph, heusch, 't is te heerlijk, om waar
te kunnen zijn Ik ben veel te gelukkig. De
goden zullen er jaloorsch van zijn. Ze zul
len iets doen, om ods van elkaar te schei
den."
Zij raakte haar lippen aan mee haar vin
gers als een kushand, liep hem vlug voorbij
en vloog als een meisje van zeventien jaar
de trap op.
Sir Ralph bleef een oogenblik staan op
de plek, waar zij hem verlaten had, met
een glimlach op zijn gezicht. Haar laatste
woordèn weerklonken hem in de ooren.
1 Plotseling verdween do glimlach, zijn ge
zicht werd vaalbleek, een blik van afschuw
en schrik vertoonde zich in zijn oogen, een
kermende zucht ontsnapte aan zijn lippen,
alsof hem een doodclijke steek was toege
bracht.
En dat was ook zoo I
Hoe ongelooflijk het ook schijnen mag,
tot op dit oogenblik had hij Agnes geheel
vergeten, Agnes, de vrouw, dio hom lief
had, wier toewijding do leidtster was ge
weest van zijn lieven. Het feit, dat hij haar
zoo totaal vergeten had, bewees de diepto
van deze nieuwe en hartstochtelijke liefde
voor Constance. Die liefdo had met de
kracht van een bergstroom, do herinnering
aan den ouden hartstocht meegesleept.
De zucht was hem onbewust ontsnapt.
Constance, die halverwege de trap op was,
boorde het en kwam ijlings terug. Zij
stond op den drempel, sprakeloos, ver-^
schrikt door zijn bleek gezicht en den af-"
schuw, die nog in zijn oogen te lezen stond.
„Ralphriep zij met haar hand op zxjn
arm, „Ben je ziek? Wat is er, wat is er ge
beurd O, vertel het mij 1"
De ongelukkige man trachtte te glim
lachen, trachtte het spook van zijn doodo
liefde van zich af to werpen, do kleur terug
te roepen op zijn vaalbleek© wangen.
„Het is niets," zoi Ralph, o, met wolk een
teederheid in zijn stem, maar welk oen
doodsangst eu wroeging en zelfverwijt in
zijn hart„Ik denk, dat de merrie mij een
erger knauw gegeven heeft dan ik dacht
misschien is hot het omvallen van den wa
gen van verleden
„Ach, Ralph, Ralph! wat kan ik er aan
doen, als je je bezeerd hebt? Je maakt mij
angstig! NeeD, ik ben niet angstig.Wacht
Ik zal wat cognac voor je halen."
Zij liep haastig weg en kwam terug met
een glaasje cognac.
Hij nam het dankbaar aan en dronk het
ineens leeg.
„Nu gaat het beter," zei hij. „Maak je
maar niet ongerust. Ik ben nu weer opge
knapt."
Zij sloeg haar arm om hem heenop het
oogenblik van zwakheid van den man durft
een vrouw haar liefdo toonen, zonder zich
te schamen. Hij is dan haar*kind zoowel als
haar geliefdezij heeft behoefte hem te be
schermen, lief te hebbon en te vertroosten.
Hij bukte om haar te kussen, maar deed
het niet. Hoo kon hij dezo reine engel kus
sen, torwijl de gedachte aan die andere
vrouw brandde in zijn hoofd?
„Ik ben nu weer heelemaal beter, lieve.
In 's Hemels naam, kijk zoo angstig niet!"
„Je moest naar je kamer gaan, Ralph,"
zei ze op een bevelenden toon, die onbe
schrijflijk lief was om aan te hooren. „Je
kunt eens kijken of jei werkelijk gekwetst
bent en wat rust nemen, rusten denk er
aan rusten. Als jo beneden komt vóór het
eten, praat ik toch niet tegen je, ik kom
niet voor den dag. Kom, Ralph!"
„Zoo aanstonds, lieveling. Ik voel mij
best. Toe, ga nu. Ik moet alleen wezen."
Zij schrikte even en verwijd orde zich van
hem; maar bij do deur bleef zij even stil
staan.
Ralph, zal je doen wat ik zeg? Jc ztift
mij niet ongelukkig maken Ik ben ang
stig Lieve man, wees goéd voor mij
Toen de deur achter haar gesloten wals,
zonk hij op een stoel neer. Zijn banden hin
gen slap over de leuningen, zijn hoofd was
op de borst gebogen. Groote Hemel, wat
had hij gedaan? Hij, die gebonden wa-s met
handen en voeten, met lichaam en ziel, met
zijn eer en oneer aan oen andere vrouw, hij
had de liefde verworven van dit jonge
meisje, van dezo reine engel. Hij had eea
gevoel of hij de duivel was in eigen per
soon. Wat moest hij doen?
Hij: kon Agnes niet. in don steek laten,
do vrouw, die op hem gewacht had, dio nog
op hem wachtte, dio zijn leven gezegend
of vervloekt had met. een onuitsprekelijke
toewijding. En toch, Constance! Was haar
aanspraak op hem niet even sterk als die
van Agnes? Waarom moest zij opgeofferd
worden
Ralph was in de verste verte niet ijdel,
maar hij kende de sterkte, de kracht van
Constance's liefde voor hem. Zij, de meest»
gereserveerde vrouw, de vrouw, dio zoo
weinig mogelijk uiting gaf aan haar gevoe
lens, had haar liefde maar al te duidelijk
getoond. Aan Constance moest hij denken..
OiVordt vervolgd.)