No. 17713, LEIDSCH DAGBLAD Vrijdag 23 November Tweede Blad Anno 1917. Nederland en de Oorlog, TWEEDE KAS/IER. VRAGENRUBRIEK. j FEUILLETON. Een man's werlï. De geheime overeenkomst. Reuter seint uit Londen, dat in het Lager huis de afgevaardigde King vroeg, of in een niet lang geleden geheim verdrag tu3schen Rusland en Frankrijk, nog gesloten door de regeering van den Tsaar, bepaald is, dat na den .oorlog aan België zekere compensaties zullen worden gegeven ten koste van Neder land en of de minister de daaromtrenb in dat neutrale land heerschende verdenking wil verminderen door een uitdrukkelijke ver klaring, dat Engeland niet in kennis i3 ge steld van dat voornemen en de uitvoering onder geen omstandigheden zal toelaten. Lord Robert Cecil antwoordde; „Voor zoo- vei' mij bekend is, bestaat er geen grond voor de veronderstelling, dat zulk een over eenkomst is gesloten; volgens mijn meening is het een verzinsel van den vijand.". King vroeg daarop: Zoo er dan geen ver drag is gesloten, is aan het ministerie van fyuitenlandsche zaken dan iets bekend van een schikking of afspraak in dien geest? Cecil antwoordde daarop met nadruk: „Neen, mijnheer." 08 schadevergoeding voor „Blommcrsdijk" en „Rijndijk". Do bedragen, die door de Duitsche regee ring zijn uitgekeerd voor de „Blóir.mersdjjk" en de schade aan de „Rijndijk", zijn thans hooger gebleken dan f 1,000,000 en i 1.300,000. Te zamen is ongeveer 3 miliioen uitge keerd. De bedragen zijn aanvankelijk Biet het fxg op kosten en te betalen oorlogs- winstbelasting lager opgegeven. De „Lapwing" getorpedeerd. Door het binnenkomend Engelsche convooi ia medegedeeld, dat het Engelsche stoom schip „Lapwing", van de General Steam Navigation Cv., een vorige week varende met het uitgaande convooi naar Engeland, is getorpedeerd. De „Lapwing" was geladen met een partij margarine der firma Ant. Jurgens, ter waarde van f150.000 en met stukgoed. Een en ander was op de Rottor- damsche beurs verzekerd. De schipbreukelingen van de „Megrez." Gisteravond te kwart over vijf meerde in d^ sluis te' Vlissingen het loodstranspoitvaar- tuig „yiissingen", dat de 23 schipbreuke- liafren van het Nederlandsch stoomschip „Me grez" van de Noord-Hinder had afgehaald. Onder de velen, die hun aankomst afwacht ten was de derde machinist De Ronde, die juist Zaterdag van de „Megrez" was afge monsterd en gistermorgen naar Vlissingen kwam, waar hij weder als sergeant in dieast moest treden; in den trein had hij gelezen dat zqn schip verloren was. De „Megrez" was Woensdagmorgen 3 uur met een convooi van den Hoek van Holland vertrokken en was het eerst bij de buiten de territoriale wateren wachtende Engelsche torpedojagers, die het convcoi zouden bege leiden. Het ledige schip was echter niet in staat het convooi bij te houden; te 8 uur zag men aan boord den laatsten torpedojager. Te één uur was de „Megrez" ongeveer 10 mijl ten westen van de Noord-Hinder, toen men aan boord twee sloepen met schipbreu kelingen zag; het is niet te zeggen van welk schip, maar zeer vermoedelijk ook van een der tot het convooi behoorende, daar behal ve de „Mégrez" nog andere waren achter- geraakt. Juist wilde men ter redding opva ren toen een groote Duitsche onderzeeër verscheen, die het sein gaf dat men het schip moest verlaten, aan welk bevel direct werd voldaan, door twee sloepen te strijken en zich daarover te verdeelen. De Duitschers schoten acht- tot tienmaal met de scheeps- kanonnen op de „Megrez", die in zeven minuten met den voorsteven naar beneden, onder water verdween. Ook is gisteren door torpedobooten nog een onderzuek ingesteld naar de andere sloe pen, maar zonder gunstig resultaat. Onder militair geleide ontvlucht. In Aalten zijn drie Fransche krijgsge vangenen aangekomen in gezelschap van drie Duitsche deserteurs. Ze waren uit het gevangenkamp bij Mühlheim gevlucht. Ben der deserteurs, die nog wel in uniform was, had als bewaker van het kamp dienst ge- i daad en bracht hen naar ons land, Waar hij zelve nu ook maar bleef. D» Haagsche Huurcommissie. Blijkens mededeeling in „De Crisiscou rant", zpn bij de Huurcommissies in het tftdvak van haar instelling tot 15 November 1917 ongeveer, 19,300 verzoekschriften tot goedkeuring van huurprijsverhooging inge komen. In datzelfde tpdvak werd uitspraak ge daan op 2876 verzoekschriften. Goedgekeurd werden 2761 verzoeken; niet goedgekeurd 91; ten aanzien van 32 werd de verzoeker met-ontvankelijk verklaard, terwpl 2 onbevoegdverklaringen werden uitgesproken. In het vaderland terug. Reeds meiddien we do aankomst uit Duitschland van een aantal opvarenden van Nederlancbche visscliersschepeu, die door Ehiitseho oorlogsvaartuigen vernield waren. Eon opvarende van den IJmuider logger „Jacoba", vertelde do volgende bijzonder heden De logger ,,-Jacoba'' was Zaterdag 10 dezer uit IJmuiden ter haringvisscherij uit gezeild en bevond zich Maandag daarop volgende, des avonds ongeveer half twaalf, op circa cbertig mijlen uit den wal. Het schip lag aan de vleet en de verteller was juist aan de wacht gekomen, toen hij op het dek staand, het geluid als van een vlieg tuig hoorde naderen. Hij vroeg zijn voor ganger, die inmiddels naar het volkslogies was gegaan, of deze soms wat had opge merkt. Op diens ontkennend antwoord, keek hij over de verschansing over het water, en zag toen een groeten torpedo jager. Deze naderde met uiterst grooto snelheid, en schoot op zijde van den logger. Eenige matrozen 6prongen over cn maak ten voor en achtor staaldraden op de bol ders der „Jacoba" vast-. Het marineschip had echter zulk een va-art, dat de bolder uit het voorschip werd getrokken en dooi de lucht 6Üngerde. Marinematrozen spron gen toen over met do revolv ers in de hand. Een matroos liep op kompas aan, tilde dit uit den staandaard en ging weer op zijn schip over. De Nederlandera kregen bevel dadelijk op den torpedojager over te gaan, waar dit, bij sommigen, niet gauw genoog ging, werden zij in den kraag gepakt en op dek van het marineschip gegooid. Inmiddels hadden weer andere matrozen een paar bommen in den logger geplaatst. Nauwelijks waren allen op den torpedo- jager, welke van Duitsche nationaliteit en ,,V. 45" genummerd bleek te zijn, over, of een ontploffing volgde. Dc bommen bleken echter niet de gewenschto -uitwerking te hebben, want het schip bleef drijven. Opnieuw werd langszijdo van de „Ja coba" gestoomd en werden nog een paar andere bommen opgehangen. Dezo veroor zaakten wel de npodigo schade, want door de ontploffing verdween het visschersvaar- tuig dadelijk in de diepte. Men ging zoo dicht langs do Nederland- scho kust, dat do Umuidenaren de lichten van hun dorp konden zien. De jager voer met geblindeerde lichten, niet alleen tijdens do aanhouding en het tot zinken brengen, doch gedurende de ge heel e tocht. Op cto Wesór aangekomen, telde men wel achttien torpedojagers, welke volgens de mededeehng van een opvarende, geregeld bij elkander waren geweest, ofschoon men van de „Jacoba" el echts vijf 6chepen had waargenomen. Bij het invaren an de Weser moesten allen zich omlaag begeven. Na aankomst ia Wilhelmshaven werden zij rechtstreeks naar een kazerne gebracht. Zij verden er opge sloten in een groot vertrek, waar zij ook de bemanningen aantroffen van de andere tot zinken gebrachte loggers, namelijk Cornells Bart" van dezelfde reedorij uit IJmuiden. „Geertruida" en „Statendam" uit Scheveningen en „Van der Duyn van Maasdam" uit Katwijk, to zamen dus vijf volledige bemanningen. Eerst toen vernam men. dat dc Sclieve- ningscho loggers, op gelijke w.ijzo als de „Jacoba", tot zinken waren gebracht. De ..Cornelis Bart"' en „Maasdam" waren in den grond geschoten. Omtrent het ongeluk, waardoor de op varende Jacob van der Plas uit Katwijk van laatstgenoemde logger overleed, ver nam de verteller heb volgendeAan boord van den torpedojager, niet duikboot-, zoo als aanvankelijk de berichten luidden, welko de „Maasdam" tot zinken had go- bracht, zou een marinematroos zijn revol ver schoonmaken. Hij meende, dat er geen patronen meer in zaten en vuurde het wapen daarom nog eens voor de veiligheid af. Inderdaad bleek er wel een patroon in te zitten. In de overtuiging, dat de revolverkamer nu geen patronen meer bevatte, schoot hij opnieuw en raakte den matroos Van der Plas, -die den volgenden dag overleed. Als bijzonderheid verteldo men, dat bij de torpedojagers, die de schepen hadden ver nietigd, ook de „V. 69" was, welke voor de Umuidenaren geen onbekende is, omdat zij in dit voorjaar in IJmuiden werd binnengesleept met zware schado. De verteller, iemand, die zich niet erg verlegen gevoelde, vroeg den com mandant, waarom do schepen toch tot zin ken gebracht werden, waarop dezo ant woordde, dat men bevreesd was, dat. do Engelschen zich van deze schepen bedien den en do Duitschers to lokken on ze daarna met duikbooten aan te vallen. De zee moet daarom worden vrijgemaakt. Voedsel bleek schaarsch te zijn, want zoowel op de torpedojagers als in de kazerne, leden de Nederlanders grooten honger. Over de behandeling in Duitsöhland, vertelde de Scheveninger vissoher L. Rog, heersebt maar één roep. Wij zijn er als beesten behandeld. De mannen werden ondergebracht in een kazerne, die tob ver blijfplaats van Russische gevangenen ge diend had en ontzettend smerig was. Het eten kon feitelijk den naam van voedsel niet. dragen. Eenige sneedjes zuur brood en voor middagmaal vijf verrotte aardap pelen per hoofd, zoo slecht en ongeniet baar, dat do vrijwel uitgehongerde sche pelingen die niet konden eton. De Duit sche soldaten, die de wacht hielden, ech ter wel. Het voedsel, dat de Hollanders niet verorberden, aten zij met genoegen op en ze gaven met graagte een sigaar per aardappel in ruil. Op de torpedoboot was hot eten nog dragelijk. Te Wilhelms- hafen echter van dien aard, dat het do mi litairen slechts inspireerde tot gesprek ken over vrede. Het verlangen naar vrede is, zoo zeide men ons, algemeen. Zaterdag werden de zeelieden naar Bremen vervoerd •en schipper Rog was vol lof over onzen consul daar ter plaatse, den heer Baron, dlie zijn landgenooten aan een behoorlijk maal, voor zoover verkrijgbaar, hielp cn hen zoo g-oed mogelijk verzorgde. Daarna zijn ze op reis gegaan naar het vaderland, maar werden aan de grens nog oen dag opgehouden, omdat de passen niet in orde waren. Die dag is do verschrikkelijkste van het gelieele avontuur geworden; twee bossen stroo was alles, waarop 48 man moesten overnachten en het voedsel be stond uit een oneetbare gortsoep. Daar, evenals te Bremen, ook slechts gesprekken over vrede. De last van den oorlog dreigt ondraaglijk te worden. Van alle opvarenden is sohi-pper L. Rog, de eigenaar van de „Sch. 357," er wel het slechtst aan toe. Hij verloor zijn eenig be staansmiddel, het. schip, dat zijn eigendom was, zdnder eenige leans op herstel der sdhade. Zitting van gisteren. Staalsbegrooiing J938. De lieer NOLENS hoopt, dat de uitvoe ring van art. 192 door dit kabinet nog ter hand zal worden genomen. Ten opzichte van de verzekeringswetten van minister Talma heeft dit kabinet haar plicht niet gedaan. Laten zij onvolmaakt geweest zijn, maar zij waren door beide Kamers aangenomen en moesten dus uitgevoerd worden on voor dit niet-gebourd-zijn kan van een compro mis geen sprake zijn. Wat de partijen- vertegenwoordiging betreft, epr. zou een standenvertegenwoordiging een ramp noe men van het parlementaire stelsel voor het geheele land, maar hij zou hot nog meer betreuren, wanneer wij hier kregen de z.g. mannen van zaken. Wat de antithese betreft, de oorlog heeft in de geestelijke dingen geen verandering gebracht. De opvatting van 'a menschen bestemming blijft bestaan. Dit neemt ech ter niet weg, dat sprekers partij bereid ia met andere partijen te werken. De materialistische grondslag, welken de Economische Bond voor het Staatsbedrijf wil, acht spr. ongewenscht en do rechter zijde staat dan ook lijnrecht tegenover de opvatting van den lieer Drosselhuijs, die de stoffelijke zaken als het hoogste belang be schouwde. Verder meent 6pi\, dat meer aan dacht zal moeten worden besteed aan de technische ontwikkeling van de arbeiders, terwijl aan de crisismaatregelen zoo spoedig mogelijk een einde moet komen. Behalve het arbeidersvraagstuk moet ook het middenstands- en landbouw-vraagstuk opgelost worden, daar dit drie economische stesela zijn, voor de nationale wolvaart van ons land van zeer groot belang, en in dit verband bepleit spr. overheidssteun aan de verschillende middenstandsorganisaties. Zoo dient het oude vraagstuk van de Zondags rust ook spoediig ter hand genomen te wor den, hetgeen ook uit een ethisch-godsdien- stig oogpunt van belang is. Ook bespreekt spr. de kwestie van de organisatie der werkgevers en werknemers in de naaste toekomst, welke niet tegenover elkander moeten staan. De heer SCHAPER wil een leemte aan vullen, welke is ontstaan in de rede van den heer Troelstra. Bij do ontwikkeling van het partijprogram heeft hij hot vrou* wenkiesrecht vergeten. De partij ie voor het invoeren van het vrouwenkiesrecht in het geheel niet onverschillig. Spr. meent, dab het geen betoog behoeft, dat de heer Troolstra een voorstander is van vrouwen kiesrecht in verband hiermede wil hij slechts herinneren aan de motie-Van Leeu wen. Om alle misverstand te voorkomen, heeft spr. even het woord gevraagd. De lieer BRUMMELKAMP bespreekt de dienstweigeraars-kwestie en vreest, dat daarbij veel simulatie voorkomt, al wil hij hulde brengen aan den moed van hen, die uit conscientie-bezwaren vele en zware offers brengen. Ddt feit alleen zegt reeds voldoende, dat naar een ernstige oplossing moet worden gestreefd. Hun standpunt is eohter geheel verkeerd en hun beroep op hot gebod der Tien Geboden: „Gij zult niet doodslaan" is ongetwijfeld ongegrond, hetgeen spr. nader uiteen zet. Heb begin sel„Gij zult niet dooden" wordt over- he^rscht door een ander beginsel, n.l. de verplichte gehoorzaamheid aan het door God ingestelde gezag. Daarom moet spr. de houding der dienst weigeraars afkeuren en keurt daarom de legerorder van den Minister af. Wilde men hun principieele bezwaren ontzien, dan had men hun veel nuttiger werkzaamheden kun nen opdragen, dan militaire corvé-diensten. Spr. wijst op de talrijke Waterstaatswer ken, welke dringend om verbetering vragen. Spr. vraagt- don Minister of do dienst weigeraars daarvoor niet gemobiliseerd kunnen worden? Verder beveelt spr. de Deensche regeling de Regeering ter bestu deering aan. De heer VAN DER VOORT VAN ZIJP behandelt de militaire aangelegenheden. Met de feiten van onvoldoende toestand der hospitalen, slechte organisatie van de verpleging der gewonden in oorlogstijd en verdere gebreken -voor oogen zou spreker niet gaarne het woord „bezuiniging" op de lippen durven nemen. De opvattingen van gorechtighe-id door internationale arbitrage wil spreker gaarne steunen, doch hij kan uit de lessen van dezen oorlog niet de con clusie trokken, dat vermindering van do bewapening mogelijk is. Ton slotte steunt spreker den wensch van den heer Nolens tot spoedige uitvoering vaji artikel 192 der Grondwet, en hij zou, indien do Regeering niot tijdig daarmee gereed, mocht komen, althans een noodregeling ge troffen willen zien. De lieer DE VISSER merkt op, dat het in dezo tijden ipcer dan ooit moeilijk is om een vaste lijn voor de binonlancfecaa poli- tiok aan te geven. Alle grond ia ons onder d© voeten ontzonken. De heer Dresselhuij» 6prok over de vrijheid. Maar die afgevaar digde is, evenals zijn partij, voor de invoe ring van heb Staatspensioen, dat een onder deel is van het Staatssooialisme. Een tweede lijn, welke nog wel niet hier in het debat is gebracht, maar wel op de vergadering van den Vrijz.-Dem. Bond ia aangegeven, ie de wenscholijkheid van ont wikkeling van do individueele krachten in onze natie. Heb zijn niet meer zoozeer de tegenstellingen individüeel tegenover soci aal, particulier initiatief tegenover Staats socialisme, die thans op den voorgrond drin gen, maar vooral de vraag: Waar ligt de grenslijn tusschon persoonlijke gewetens vrijheid en een behoorlijke Staatsorde? Do opvatting van den heer Troelstra ten aan zien van ons leger zou tot bedenkelijke ver slapping leiden. Men moet een flink leger wenschen óf men moet de leuze aanhan gen geen man en geen cent. De VOORZITTER verdaagt daarop de vergadering tot Vrijdagmiddag halféén. L., to L. Heb is juist, dat do najaars- ploog van do lichting 1914 (infanterie) oo- gevoer 20 December a.a. met klein vorlof gaat D. B., te Leiden Het is mogelijk, dat een milicien der lichting 1918, ingedeeld bij het 2de bat. 1ste ccmp, grenadiers,, op komst 14—18 Januari, overgeplaatst wordt naar de infanterie te Leiden. Vraag dit den Provinciaal Adjudant in Zuid- Holland. L. v. d. R.te Leiden De derde compagnie derde bataljon Vierde Regiment Inf., liohting 1918, moet omstreeks 10 April 191S onder de wapenen komen. H. B., te Leiden. Volgens de web van 6 Aug. 1914 op de uitgifte van zil- verbons, kunnen onbruikbaar geworden zilverbons, mits zij nog kenbaar zijn, na •daartoe verkregen machtiging van den Minister van Financiën, tegen nieuwe bons worden ingewisseld. Uw gescheurde ziherbon is dus niet verloren. A. V., te Leiden Nerveus, tegenwoor dig wel een beetje een modewoord, geeft men het best weer met het goed Holland- sehe zeuuwaohtig. Abonné te Leiden Wij zullen met het goede in prof. Van Calcar's veevocder- fabricage, ook hot kwade moeten aanvaar den. Wanneer, zooals indertijd in dit blad is omschreven, dit voedsel, dat van afval producten gemaakt wordt, zooveel voe dingswaarde hoeft, moeten wij de onaan- genamo lucht, dio de installatio ver spreidt, gedwee op den koop toe nemen. Een middel, om die onaangename lucht te neutraliseeren, is ons öiet bekend. Mis schien vindt de professor dit ook nog wel. A. S., te Leiden Do inlichtingen, door den agent der bedoeldo Levensverzeke ringmaatschappij u inzake de verzeke ringspolis gegeven, zijn inderdaad juist. Een Abonné. Wend u voor de oplei ding tot verpleegster tot de directrice van liet Academisch Ziekenhuis of van een particulier Ziekenhuis. Iedereen wordr. maar niet aangenomen. Meu moet goed van gedrag en gezond van gestel zijn H. S., te Oegstgeest Voor zoover be kend, is het aan metaalbewerkers nog verboden zjch buitenslands te begeven. Mi 1 itieplidhtigen met- onbepaald verlof, mog-m niet naar hot buitenland. Zij, die nog niet dienen, (landstorm 1904) zijn vrij to gaan, waar zij willen, behoudens ver bod om als metaalbewerker hier te blijven. X, te Hazêrswoude. Op welko ver goeding een gehuwd sergeant, zonder kin deren en buiten zijn standplaats in garni zoen aanspraak maakt, kunt u het beat vragen aan het Raadhuis uwer gemeente, wijl dit niet overal hetzelfde is. IJ be doelt toch vergoeding wegens rostwin- nersehap 1 Roman van SILAS K. HOCKING. Uit Tiet Engelsch vergald. a HOOFDSTUK IV. Toebereidselen, Zij lieten geen tijd verloren gaan om den datum van heb huwelijk to bepalen. Adela vaa als klei in de handen van den potten bakker. Jane had bij de toebereidselen do opperleiding en deed alles wat waar genot en groote geestdrift. Zij raadpleegde zelden Adela dat zou maar tijdverlies wezen. Adela nam alles als een uitgemaakte zaak t>p en keek met do grootste onverschillig heid toe. Sinds den dood van Drysdal e was haar leven één en al berusting en zij ver langde niets beters. Het was zoo gemak kelijk toe te geven; het zou moeilijk zijn geweest zich te verzetten. Zij stond op een eigenaardig, geheel afzon derlijk standpunt. Zij had een gevoel alsof zij buiten haar eigen ik leefde cn 3lechts als een toeschouwer toekeek. Zij zag. dat er dag aan dag toebereidselen voor het huwe lijk werden gemaakt; maar was zich van geen persoonlijke belangstelling bewust. Het had een zeer oppervlakkige kennis kunnen wezen, dio ging trouwen ieynand, dio zij jaren geleden ontmoet en bijna ver geten had. Fenlove was niet veel meer dan een scha duw voor haar. Hij kwam en ging met veel drukt-s on gewichtigheid, maar zijn komen en gaan waren geen tijdstippen in haar leven. Voor haar was de eeno dag gelijk aan den anderen. Dc weken hadden voor haar geen afmeting en zij telde zo niet. Het was onmogelijk, om opgewond-en te worden over hetgeen gebeurde; onmogelijk om er zelfs belang in te stellen. Fenlovo werd, nu do trouwdag naderde, ijveriger in zijn betuigingen van liefde, en zij nam die bewijzen rneb vriendelijk geduld en berusting aan. Het maakte alles deel uit van het tooneelstvik, waarin zij een van do handelende personen was. Alles kwam haar onwezenlijk voor. "Maar 7ij moest haar rol afspelen totdat het gordijn neerging- en de lichten werden uitgedaan. „Je zult de lieflijkste bruid zijn. die ooit naai;- een kerk is gewandeld," zei Fenlove op zekeren dag tegen haar, terwijl hij naast haar zat met zijn arm om haar middel. „Zal ik dat zijn?" vroeg zij onschuldig. „Ja, werkelijk. En ik zal grenzeniooa trotsch op je wezen." „Och, je moet niet trotsch op mij zijn. Trots is nooit iet-s goeds." „Dat ben ik niet met je eens, lieveling," beweerde hij lachend. „Een bekoorlijk soort van trots heeft groote waarde." „In welk opzicht, Jasper'!" „O, in vele opzichten. Ik heb echter nu geen tijd om over dat punt uit te weiden; ik ben bovendien te gelukkig." „Ben je heel gelukkig?" „Gelukkiger dan cenig koning in Europa." Heb verheugt me, dat jo gelukkig bent. Hot is onze plicht anderen gelukkig te maken, als dat in onze macht staat, vindt je ook niet „Natuurlijk. En ik wil jo gelukkiger maken dan je ooit eer in je leven geweest bent." „Dat. is vriendelijk van je." „In het geheel niet. Maar je bent- toch reedö gelukkig, hoop ik." Zij glimlachte ietwat droefgeestig. „Zoo gelukkig als ik kan worden," antwoordde zij ontwijkend„maar ik denk niet dik wijls aan mijzelf." „Dat weet ik. Je bent vrijwel het meest onbaatzuchtige meisje, dat er ooit geleefd heeft. Ik geloof, dat jo liever anderen ge lukkig ziet dan het zelf te wezen." „Misschien wel," zei ze glimlachend. „Maar nu moet je heengaan, Jasper. Er zijn nog "zooveel dingen, die Jane graag heeft, dat ik doo." „Als je op Wareburn bent, zal je; niets te doen hebben," zei hij lachend. „Niets anders dan genieten." Aldus verstreken de dagen totdat alles gereed wa-s voor de groote gebeurtenis. De eenige, dio zich door het huls bewoog zon dier den minsten zweem van opgewonden heid. was Adela. Zij beschouwde den bruidssluier, den oranjebloesem, de brui loftscake en de cadeaux, die bijna met elke post kwamen binnenstroomen, zonder eenige aandoening. Zij had er cn abstracte voorstelling van. dat zij de bruid was, maar op haar gevoel maakte dat feit geen indruk. Zij was even bereid en. gewillig haar nieuwe positie te aanvaarden als zij dat geweest zou zijn ten opzichte van eenige andere positie, roo haar vader cn' Jano, door Sir Jasper gesteund, daarop hadden aangedrongen. Zij stonden altijd drie tegenover ééu. Zij had niet de kracht hun weerstand te bie den, zelfs al had zij daartoe lust gehad. Bovendien was zij zich vaag bewust, dat »j iets deed, wat andere menschen gelukkig zou maken. Het was niet moeilijk te zien, dat Jane bijzonder met het huwelijk was ingenomen, dat zij het. bevorderlijk achtto voor haar eigen maatschappelijk voordeel, en even zeer sprong het in het oog, dat. haar vader het om do een of andere reden wensekte, terwijl, wat Sir Jasper betrof, er niet do minste twijfel bestond of hij had van ver rukking wél kunnen dansen. En wijl zij persoonlijk niets had, waarvoor zij wonschte te leven, sinds verdriet of vreugde geen vat meer op haar hadden, kwam het er niet in het minst op aan, of zij trouwde of alleen bleef. Do cenigen, die zich bezorgd over haar Diaakten, waren dr. Hunter en Winifred Willoughby, Adola'3 beste vriendin. De doktor zou zich verheugd hebben over een ongeval- of ramp, als dio maar niet nood lottig afliep, die haar uit haar apathie zou kunnen opschrikken. Hij had geen grooten dunk van Fenlove en hij was er zeker van, dab Adela niet van hem hield. Zij kwam hem als een slaapwandelaarster vcor, die naar den afgrond schreed. Zij was even onbekommerd omtrent haar lot als een kind, dat nog niet nadenkt.,en hij zag geen middel om haar oogen voor het gevaar te openen. 't Was niet, dat zij niet begreep wat zij deed, geestelijk was zij volkomen wakker. Do moeilijkheid zat in zekeren zin dieper cn zij, die haar omringden en haar hadden moeten beschermen, trokken partij van haar onverschilligheid omtrent de gebeur tenissen in het leven, om hun eigen eer zuchtige oogmerken te bereiken. Dat Fen lovo verliefd op haar was, daaraan kon geen twijfel bestaan; maar welke reden Richard Bardell kon hebben om zoo n haast met hot. huwelijk ie maken begreep hij niet. Het scheen Huneer onnatuurlijk on bijna wreed toe. Iedereen kon zien, dat Atlela's hart niet bij de zaak was, zoo zij al door iets werd gedreven, dit Venkel plichtsgevoel was, dat zij in de schikking ha-d toegestemd hoofdzakelijk omdat zij niet do wilskracht bezat tegen te streven. Zij dreef eenvoudig met den stroom mee, zonder er zich om te bekommeren waarheen deze haar zou 'oe- rcn. Hunter vond dit uitermate aandoenlijk en verontrustend. Hij had er meer dan eens heel ornstig tegen Bardell over gesproken, had beweerd, dat Adela niet in een toe stand was om to trouwen, en had op de emstigo gevolgen, die daaruit kondon voortspruiten, gewezen. Maar Bardell J:ad allesbehalve vriende lijk gozind naar hem geluisterd. Hij had hem zoo goed als te konnen gegeven, dat hij zich mot zijn cigon zaken moest ho mooien en niot weer behoefde te» komen, voordat hij werd geroepen. „Adela is volkomen wel," had hij be weerd. „Werkelijk, zij is nooit zoo goed geweest. Zij eet goed en slaapt goed. Wat wilt -u dus meer Hunter was dus tot stilzwijgen gedwon gen. Hij kon slechts toekijken en zidn hos do tragedie op het bittere einde zou uito loopen. Maar toch wandelde hij, als hij wist, dat haar vader en Jane van de baan waren, af en toe naar Stoirthurst om con praatje met Adela to maken. Hij gaf haar geen raad en trachtte haar ovemnin ft© overtuigen dat lag uiefc op zijn weg. j - 7» - (Wordt »»rvolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1917 | | pagina 6