Sensatie-Roman uit het Russische leven* p? dobbejsteenen rolden over de tafel, „Elf#"' zeld<f Michael Wasslliwltsch en zette den beker neder,'op een wijïty ^lke duidelijk riln innerlijk misnoegen te -kennen gaf, „Waarom elf? Waartoe dient eigenlijk dat dobbelen en loten1 Laat de zaak toef» aan ml) over. Weest er van verzekerd, dat mij de opdracht niet zal mislukken. Neen, niet gooien, Nascha. 'r- ylel hij zichzelf ln de rede, èn fli) Held den arm van het meisje, dat den bekér feeds had opgenomen, terug r- „Niet vraar> Wolski, je laat ae zaak aan mj) èVcri Ik smeek je ef om.' - "7 -r Zonder de minste aandacht aan het tot hem gerichte verzoek te schenken zelde de aangesprokene i „Nascha, de beurt is aan jon. Nascr>a schudde ge d°bbelsteenen in den beier, keerde dezen om en wederot^ tolden de kleine, schijnbaar onaanzienlijke Stukjes |yoor, welke thans beslisten over het leven eens menschen, over het groene tafelkleed. j- M, Ademlooze stilte, ,;Ze ventien," rleb het meisje en ln den blik harer oógen en den klank van baar ftetn lag de trlomr van haar overwinning. 7 Zij) rij Zou uitverkoren wezen, het grootsche werk der vrijheid te volbrengen! kaaf naam zou het gegeven wezen te Schitteren naast die van de bevrijders ;èfi Van de martelaren van haar Volk. Want wie zou haar thans nog de overwip jjjng betwisten? Hoewel, ei Kolenko was öog aad de beurt en dan die andef^ die Nadasda Nikolajewna I Maar nu was het toch wel uitgemaaktThans zou het hun piet als zog dikwerf, als steeds gelukken Nascha te verdringen. Neen, thans niet En ln de zekerheid harer overwinning lette zij niet ééns op het aantal pogêg dat Kolenko had geworpen. De arme KolenkoHem zog het zeker wel het'minsf yan allen ln de gedachte komen haar te weerstreven, En het kwam hem ook Inderdaad niet ln de gedachte. Hij wierp een zqo, bijna belachelijk ct laag èantal punten, dat Nascha haast medelijden kreeg met den armen man éh hem jèn bemoedigenden, troostenden blik toewierp. Nu was de beurt aan Nadasda. En opmerkelijk, V->~ alsof thans de beslissing ^erst zou vallen, drongen allen zich rondom de tafel en bogen zij zich voorover om heter te kunnen Zien, -c v s* n, -.n v Zelfs Wolski! - Één evenwel trachtte tevergeefs zijn gemoedsaandoeningen meester te blijven Michael Wassiliwitsch. Doodsbleek stond hl) daar, de lippen vast op elkander geknepen, als beet bij met de tanden op om met geweld zijn aandoeningen meester te blijven. D$ yiogers yan zijn linkerhand knepen krampachtig om den rand van de tarel, f alsof üj een steun noodlg had om zich staande te houden. Met de rechterhand streek lij over het klamme voorhoofd, waarop zich het angstzweet als parelen uit dè joriëa naar buiten drong. Ook Nascha verloor haar gevoel van zekerheid, toen Nadasda, bleek doch zonder te beven, den beker vastgreep. Toen nu de kleine, sierlijk gevormde hand> yan het„ meisje den beker heen en weder schudde en Nadasda een bemoedigenden t>lik naar Michael Wasslliwltsch wierp, toen bliksemde Iets als haat in de oogen' Van de andere. Het noodlot stoort zich weinig aan den haat van den eenling ln den beker klapperden de steenen op een hollen rammelenden toon. Luchtig Jraalde Nadasda den fraai gevormden pols in het fijne gewricht om en een Kreet weerklonk, - Een kreet, <-> door allen geuit, doch als uit één mond weerklonk. Een kreet, dien niemand had kunnen terughouden en die bij ieder cler aanwezigen een uiting Vap eeu andere aandoening was. Óok Nadasda zélf had een kreet van verrassing geslaakt. Ën Wolski, die anders toch bijna nimmer ^uiting gaf aan zijn gevoelens en Kolenko eveneens. Bij twee der aanwezigen evenwel had de kreet anders dan enkel als een uitroep Van verrassing geklonken. Als een kreet van vertwijfeling, welke nog half Üeken bleef^ln de krampachtig dichtgeknepen keel, had zich de schrik, de angst, je ontzetting bij den jongen student geopenbaard en uiting gegeven. „Neen, neen, da^ kan niet, dat móg niet I" En als een schreeuw van machtelooze woede was hij Nascha ontsnapt. Met) vlammende oogen en met gebalde vuisten, waarvan zij er één dreigend tegen Na- jlasda ophief stond zij daar, „oh, jij jij Doel) onverschrokken zag-Nadasda haar tegenstandster in de oogen. Daarop glimlachte zij met het bekoorlijke lachje, dat haar zoo eigen was en waarin zich jteeds een zweem van meerderheid, misschien zelfs lets van verachting mengde. „Het spijt mij," zeide zij, „dat mijn overwinning u zoo teleurstelt, maar ik ben toch trotsch op en ik geloof" hierbij reikte zij Wolski de hand, „dat lk jn opdracht naar bchooren zal volbrengen." Wolski [.vatte haar hand en hield deze vast ln de zijne. „Ikhad wel gewild, A het lot een ander had Aangewezen. Het is Inderdaad meer werk voor een fian/' zelde hij. „Laat mij dan die mem wezen," drong Michaei Wassiliwitsch nogmaals aan en hief sraeekend de handen omhoog. „Maar wie weet," ging Wolski voort, zonder op de woorden van Michael fa letten en bijna droomend voor zich uitstarende, „wie weet of het lot ook thans niet de juiste persoon heeft aangewezen. Vele grootsche dingen werden reeds door vrouwenhanden tot stand gebracht. Hoe kleiner de hemd, des te grobter en groot- jchef de daad. En ln jou kleine hand, kind, ligt thans een deel van de toekomst ian ons Vplk. Eén gedachtè moet door jou tot een feit worden. Weet je, wat lat zeggen wil? Zul je niet terugdeinzen voor de omvangrijkheid, voor het ge- kht van je opdracht?" I £tlt zeggende zag hij haar scherp aan als wilde hij met zijn blik doordringen Joïiie geheimste schuilhoeken van haar ziel. „Zie zelf of ik bevreesd ben," antwoordde het meisje. „Ik heb vertrouwen in mijzelf 1" „lk ook. Blijf hier, Nadasda, gij anderen kunt gaan. Ik heb Nadasda nog de noodige instructies te geven, opdat het werk niet mislukke. Gaat l Allen gingen, alleen Michael niet. Allen gingen, schuw, langzaam, als vreesden zij, het geheim te\ zullen >ntwijdenhet geheim, dat leder zoo loodzwaar op zich voelde drukken. j Alleen Michael ging niet I Hij stortte zich naar voren en smeekte opnieuw i „Laat ik toch de man wezen r- Het is ontzettend, het is afschuwelijk te moeten denken, dat Nadasda de daad hoet volvoeren," 1 Wolski evenwel antwoordde„Het lot, begrijp mij goed, Michael, het lot Wt hier beslist. Zeg mij, wie ben je, dat je het waagt, Je tegen het lot te ver letten I Wacht je beurt af en ga heen. Ook jou beurt zal komen.Er ls voor Qns allen genoeg te doen om van leder desnoods het onmogelijke te eischen. Van jou, Zoowel als van mij en ieder onzer. Daarom vertrek. Vertrek, zeg ik 1" la bij wees met uitgestrekten arm naar de deur. Als gebroken liet Michael het hoofd zinken. Daarop strekte hij belde handen taai Nadasda uit, greep haar rechterhand en drukte die hartstochtelijk, als wilde i) al zijn smart lucht geven in dezen eenen handdruk. „Wij zien elkander nog," zeide hij. „Wij zien.,, elkander... zeker nog!" Toen vertrok hij, gevolgd door Wolkski's blik, waarin iets hards, iets dreigends lag (-> en gevolgd door Nadasda's blik, welke van medelijden en welwillende dankbaarheid getuigde. Toen stonden zij alleen tegenover elkander. Hij, Wolski h) zij, Nadasda I i Gerulmen tijd scheen hij alles om zich heen te vergeten, als wist hij niet dat en Waarvoor Nadasda daar stond. Klaarblijkelijk wilde hij haar tijd laten, haar krach- (ég te verzamelen. Het was toch Iets ondenkbaars, iets onbegrijpelijks, dat een vrouw, een meisje, ten opzichte van dit werk, dat zelfs een man zou hebben doen Vêrbleeken, zoo kalm en rustig bleef als zij scheen te wezen. En hij had gelijk. - J A Thans eerst, nu Wolski zich met zichzelveu bezig hield, kwam de reactie, Thans eerst, nu Nadasda zich, niettegenstaande Wolski's aanwezigheid, alléén ge- Voelde, scheen zi) tot het volle bewustzijn te komen van hetgeen haar wachtte, Jcheea zij den ganschen omvang van de ophanden zijnde gebeurtenis te omvamen,'-v Ëu thans eerst kreeg zij een gevoel, hetwelk haar tot nu tocjgeheel vreemd was geweest, iets onbekends, iets, dat zij tot nu voor onmogelijk had gehouden. Een ijzig, verlammend werkend en alle kracht verdelgend gevoel. Was het angst? •"♦V.Z Een huivering voer haar door de leden I Als had zij koorts, zoo wisselde een gevoel van Ijzige koude plotseling af met wild, razend, jagend, kokend gevoel, met een bloed verterende koortshitte. Zij" drukte onwillekeurig het klamme voorhoofd tegen de koude vensterruit. Zoo keek zij naar buiten in den donkeren nacht. Haar adem joeg, haar handen h««fden. Als in een optocht vlogen de verschillende gebeurtenissen van haar Vroeger leven voorbij haar geest. Een leven, ln den beginne vol luister, vol glans, Vol geluk I Tot eensklaps de groote, verschrikkelijke, alles vernietigende smart kwam. De 'smart,, die haar aanvankelijk geheel had ter neder geworpen, tot zi) fclch eindelijk toch weer had opgericht en dat nameloos wee had onderdrukt met// kracht, die in haar was, met alle kracht van haar „willen", Tot die smart - Veranderd was in haat en ln een alles beheerschcnde niet te beschrijven verachting Voor. de wereld, En deze haat was het ook geweest, deze alleen, die haar in de armen van de j-béweging" had geworpen, van de vrijheidsbeweging, waardoor haar verachting voor de werelcj nog meer werd aangewakkerd. Een haat, welke nu niet meer den ^nling gold, die haar leven had verwoest, maar allen, die het leven van hun volk vernietigden. En deze haat was het ook weer, welke haar op dit oogenblik Oprichtte, welke dat gevoel van angst, dat haar zoo plotseling was overvallen, in kaar doodde. Wolski had van de plaats waar hi) stond, Iedere beweging van het meisje Nauwlettend gevolgd en gadegeslagen, iedere phase van den strijd nagegaan, welken Nadasda met zichzelve streed. Thans trad hij op haar toe. ..Nadasda," zelde hij, zijn hand op haar schouder leggende: „Kom, ga zitten, moeten over de zaak spreken." Hij leidde haar naar den stoel naast zijn les- fcnaar, liefderijk, zorgzaam, behoedzaam, zooals een vader zijn kind geleidt, f ..Zeg mij eens, kindlief," begon hij, „heb je jezelf wel beproefd? Vertrouw je Voldoende kracht en standvastigheid te bezitten, om de daad te volbrengen? Ik °or mij, lk vertrouw Je volkomen, je kunt dus ook in mij het volste vertrouwen ebben. Gevoel Je je zwak, zeg het mij dan. De grootste zwakheid is, zich sterk wanen en niet de noodige kracht te bezitten, lk weet wel, dat je bereid bent 00r onze heilige laak te sterven, maar Zelf voor de zaak te sterven of anderen te dood en is Iets geheel verschillends, kindlief. Je .bent een vrouw en lk ben bang dat je net hart van de vrouw in je, nog niet hebt gedood. j. Maai dat Nadasda, moet heden nog geschieden. 1 JHierl op dit oogenblik. Eer Je dit vertrek verlaat! Zoo straks reeds maakte ik gewag van al het grootsche dat vrouwen hadden tot stand gebracht en voJ[<r jpraebt. Maör glle deze vrouwen hadden geen hart, mijn kind. En ook Jij mag dat jolet ![hebj>eq, Om je zelfswil niet Heden reeds moet Je dood zijn voor je zelf o fcnkel voor ons Volk te leven! Ja behport je zélf niet meer toe, slechts het Volk, dót alleen I Je ziel, je hart Je leven behoort het Volk toe. Je hebt geen recht mee^ anders te voelen, tè denken dan zóó als je Volk het verlangt. Je behoort ons de heilige zaak toe, Zoo als de non, zoodra zij den sluier heeft aangenomen slechte Christus toebehoort, zoo behoor ook jij nog slechts aan de vrijheidsgedachte, dié óns alles bezielt" „Waarom Zeg'je ml] dat alles?" vroeg zij, „Weet lk dat niet? Heb ik je aart- leiding gegeven, dóóraan te twijfelen, dat ik bereid ben alles op te offerenmfjé goed, mijn leven kortom alles als gij het slechts van mij elscht? Heb ik m' pok glechts één, oogenblik bedacht, jelui mijn vermogen te offeren en afstand j doen van alles, waaraan een yrouwenhart in gewone omstandigheden onwillekeu bangt? Heb Ik één oogenblik 'geaarzeld, mijn buis, miin familie, mijn kennis vaarwel te zeggen? Heb lk ooft een bevel onuitgevoerd gelaten, dat Jij mij h dégeven? Was lk niet steeds aanwezig waar het gold de wonden van het Vplï te heelei) Is het ij n schuld, dat de knoet van de Kozakken 'niet ook mij he| Vleesch uit het lichaam rukte zóoals zopveel anderen Dat ook mij de kogels der Soldaten niet troffen, die als krankzinnigen óp het: Volk schoten? Is dat mljü gehuld ?'l ."t' - - Hpogj had zi] zich opgericht, terwijl rij aldus sprak en zi) was Inderdaad WètfZ derschoon ln haar vervoering. %66 schoon dat zelfs Wol ski zich niet aan dkf bekoring kon onttrekken en zijn blik als gekluisterd aan haar flerè gestalte scheGjj' Thans évenwei, nu zij had uitgesproken, zeide hij„Kind, kind, heb lk 'le dafi Ook inaar][bet geringste verwijt gedaan? Neen. Ik heb je slechts gevraagd of j£ den moed, de kracht dacht te bezitten, Om de daad te volbrengen. Als Je ja zegt) pen 1 k Voorzeker de laatste die daaraan twijfelt, Toch moet lk nog één vraag stellen: zég ml), wat heeft je tot ons gebracht? Wees openhartig Nadasdai Waè het de liefde soms?" Een vluchtige blos verfde een oogenblik baar wangen rood, ln het volgendó waren zij evenwel doodsbleek, ,,Ja" Zelde zij, en dat „Ja" kwam zóó zacht van haar lippen, dat Wolski het meer moest gissen dan dat hij het kon verstaan. „Een ongelukkige liefde, niet waar, een yerraad, aan Je hart begaan? 1*®-.. "Ma" zelde zij opnieuw, haast nog zachter dan te voren, bijna êen Zucht gehj& Een verdrietige trek kwam op Wolski'§ gelaat, „Dus ook jij! Allen.als jij en jij als allen! Niemand, die. zich met geheel zljij [harti roet geheel zijn ziel aan de zaak wijdt, welke ons zoo heiligls. Allen komeö tót ons met gebroken harten. Maar lk voorspel je meisje, en hij stond op en trad 'dicht op haar toé, „als éen vrouwenhart eenmaal gebroken ls, dan |s de wil he)i óok, Ep als biet de wil iemand geheel tot zijn dienst staat, dan ls hem Het vol' brengen Van een daad ook niet gegeven, „O, lk heb zé gezien, de vrouwen met gebroken harten, die zich wijden aan de Zaak der barmhartigheid, die de vanen van het oproer zijn gevolgd en zich óvep* gaven aan de heilige zaak. Ik heb ze gezien, boe zij ineenstortten zoodra haaf wonden opnieuw begonnen te bloeden," „De mijne ls reeds lang uitgebloed", zelde Nadasda. r - 5 „Meen Je dat? Dan ken Je het menschenhart nog weinig, mijn kind! Ojlkweet wat Je zeggen wilt: Dat je liefde voorbij IS. Dat zij ln haat is veranderd. Haatf De dobbelsteenen rolden over de tafel. Ook lk ken dat woord en lk weet, dat de haat duizendmaal sneller ln liefde vee» andert, als de liefde tijd noodig had om tot haat te worden"^ I „Ik haat ook niet meer. Ook dót ls voorbij. Ook dat is overwonnen, Ik ken nog slechts één ding, Wolski" zelde het meisje. „Onverschilligheid. Geloof ml), anders niets." i „Ik wenschte het," zeide hij. „Dan zou lk je dubbel kunnen vertrouwen, Maar dat wil ik ook doen. Nog een ding. Hoe heet de man, die je heeft verradeni Een oogenblik scheen zij te aarzelen. Het was, als streed zij een Zwaren strijd met zich zelf. Toen evenwel antwoordde zij, uiterlijk kalm„Waarom zou ik ja Zijn naam verzwijgen 7. Daschkin heet hij. Wassd Dimitrovisch Paschkin. In Parijs leerde ik hem kennen, leerde lk hem liefhebben. Je weet dat mijn vader daar beeft gewoond. Daschkin was aan het Russische gezantschap te Parijs geattacheerd* Hij beminde mij, tenminste hij gaf voor mij te beminnen. Hoé het zij, ik geloofde aan zijn liefde. Toen brak een dag aan, dat hij woorden met mij zocht. Lïct cenè woord volgde op het andere. Verbitterd ging hij van mij heen. Den volgenden dag vernam ik, dat hij Parijs voor goed had verlaten.,, „En sindsdien 7" vroeg Wolski, „Sindsdien heb ik niets meer van hem vernomen. „Nimmermeer?", „Nimmer meer." Gerulmen tjjd Hep Wolski, in diepe 'gedachten verzonken, het vertrek op en neer, met korte, bijna aarzelende schreden. Plotseling bleef hij weder voor het Jonge meisje staan, vatte haar hand en vroeg op schorren, heeschen toon: - „En als ik je nu opdroeg, hém, juist dezen Daschkin te dooden?" „Dan zou ik het dóen," was het vastberaden antwoord, kort maar veelzeggend. den moord niets te maken. Zij wilde mij, mij versta je, slechts verhinderen je daad te volbrengen." Ja, zoo zou hij doen, zóó zou hij haar, Zijn heilige redde^ In het huis waren Wolski en Nadasda nog te zamen, l Wolski gaf haar verder? instructies: „Hedennacht nog moet de daad volbracht rijn. Wie het is, zal lk Je zeggen, doch eerst moet je me zweren, dat de naaflj niet over je lippen komt, vóór en aleer alles volbracht ls tot het einde toe. Nie mand mag hét w?ten, ook niemand der onzen. Zweer je me dat?" „Dat zweer lk." En zij legde haar kleine, fraai gevormde hand ln de zijne. „Goed. Hij heet Labischln." /Labischln I" riep zij verbaasd uit 'T- „Ja. Waarom bij niet?" „Omdat lk meende, dat hijf Maar .Wolski liet haar niet uiispreken- „Een liberaal is/' vulde hij zelf haaf Ede aan. „Dat wilde je Immers zeggen, niet waar? Maar hoevelen geven zich oor uit en hoe weinigen zijn hot inderdaad. En ël wós hij het, wat dan noa m wij aan den persoon? Neen Immers,, Wij treffen de zaak. Het réglole treffen, wjj, Ën Juist als Lablschin valt, die lil den reuk van liberalisme staan juist dón Svorat dé schrik des te grooter. En de schrik werkt heilzaam, kindli^n Die is een vafi pnZe machtigste bondgenooten, onder de omstandigheden, waarif [ónder wij thans l?ven, zeer zeker. Ja, Labischln moet vallen. Zij die den Czaajr omringen en Jiun Invloed óp hem doen gelden, moeten zien, dat schljoUberallsm^ èlets beteekent, dat het een lokaas is, waórom bet Russische volk niets meer geeft Het Volk Wacht slechts op een téeken en dót teeken, Nadasda, moet jij géve& door den dood van dezen pseudo-llberaed." i „Dus hedennaclit om één uur," ging hij voort op ietwat zakelijken toon. „Op het Novgorod plein, Voor de club der adellijken. Even over éénen zal hij bultep komende weinige schreden, welke hij moet afleggen om ln zijn paleis te komep legt hij te voet af, onbewaakt, Daar pocht hij op, hij gaat er trots op, dat zijp liberalisme een beiere bewaking is, dan een geheel corps politieagentenHij ver gist zich evenwel. Doch Jou komt het ten goede, want het vergemakkelijkt j« vlucht. Aan belde Zijdenvvan bet plein wacht Je een rijtuig. Het wachtwoord Is; ^Siberié." Je redding ls zoo goed als zeker. Overigens, mocht dit niet het gevat wezen, hier is/een revolver, Zij is met zes patronen geladen. Reken voor hem op vier dan blijven ér nog twee voor J o u over," Hij overhandigde haar, dit ?egi {jende, hei wapen, dat zl) zonder eenige ontroering te doen blijken aannam ep filet een kennersblik onderzocht zelf?, Hij knikte tevreden en vroeg i „Ken je hem?" - Wen T' ilscjiin/' - - 771*7 Michaek Wassiliwitsch liep rusteloos voor het huis heen en wede», in koorts achtige opgewondenheid. Hóór had het lot aangewezen I Daarmede kon hij zich niet vereenigen hij kon het zich niet voorstellen dat dit heerlijke wezen, waar tegen hij als tegen een heilige opzag, bestemd was te sterven. De dood, zoo niet erger, wachtte haar. t Bij de gedachte aan hetgeen haar te wachten stond verborg hij het gezicht in de handen en weende 1 _,v: >r 4 i Ir W- v: - Hij, een man- -- i 1 - - Of wós het soms geen overgeven aan zijn overgroote smart omdat hem slechts een traan over de wang rolde en hij plotseling opsprong, uitroepende„Neen, neen, dat móg niet. Je moét, je zult het verhinderen 1" Maar hoe? Hoe zou hl) het noodlot van haar kunnen afwenden? Tegen wien was „de daad" gericht Alsj hij dat slechts wist, was het overige kinderspel. Dan Immers kon hij de opdracht volbrengen eer Nadasda kwam. Maar wie kon het wezen Hij trachtte den naam te Vinden onder al diegenen, die den dood reeds lang hadden verdiend, doch hun aantal was zóó talrijk, dat het hem onmogelijk was, de Juiste tc gissen. Dat was een geheim tusschen Wolski en hen, die hem de opdracht hadden verstrekt. En [thsös was het eveneens een geheim tusschen Wolski en haar, de ongelukkige, die het_lot tot een moord had aangewezen. Voor het eerst schrikte hij zelf voor die gedachte, voor dat woord terug. Reeds voor het wóórd alleen „Neen", herhaalde^hij, „het mag niet en het zól niet gebeuren. Ik zal het doen: ik zal haar het geheim afsmeeken, want wat kan men niet van een vrouw afsmeeken, ook al zijn zij heiligen Hij glimlachte weder, maar plotseling keerde de twijfel, de angst terug Als zij weigerde den naam te noemen. Dan nu, dan zou hij haar tenmmste toch nog kunnen redden. In deze gedachte verdiepte hij zich verder „Ja, ik zal haar redden." Hij zag reeds alles duidelijk voor zich. Hij zag reeds het slachtoffer aankomen, zag hoe Nadasda op hem toetrad, hoorde een schot. Zag het slachtoffer vallen, languit, hoorde geschreeuw, gedraaf en geloop. En hij zag zichzelf vooruitstorten „Ik ben hetIk heb den man daar vevnrwd. Wat v{Qt ge van haar? Zij ls een heilige. Laat haar los. Zij heeft met eeur V - - r ,.t kunt je filet vergissen, Hij is een groote, slanke man met een zwartep knevel. Hij zal pen pels en muts van kabelbont drageil. Om één uur dus I Je heb* nog Vier uréfi tijd en Je zült öog wel het eeg èn ander wiilefi regelen." Ï.T yNeen/' was het antwoord^ „in het geheel niets." Mverrast zaó hij haar aatt. „Zooals jé-wilt/' zeide /ij toen. „Wil je soms hier blijven, liever T} ,7 /«Neen, bovèndleü r-', je hel^t me toch filets, meer te zeggen, niet waar?" -- -'yDat 1$ zoo, Ik Wii je blei; Vasthouden, Er wócht bovendien nog iemand op Je, Je hoopt nog Iemand te riep.-" „Ik zou niet Veten !wien<" zelde zij, blijkbaar ietwat onaangenaam getroffen door zijn Veronderstelling. „Hem," zelde Wolski, op Michael Wassiliwitsch wijzende, die nog steeds liep té wachten., ^Michael Wasslliwltsch 71" tfep-zt) verrast uit, „Ik wist niet, dat hij daar nog was." „lk wel/' antwoordde Wplski. „Hij is Ook één van degenen die op je verliefd Zijn, Hij meent,filet buiten Jé te kunnefi, lk weet wat hij van plan ls. Hij wil jtlch voor je opofferen, van jou gedaan krijgen wat ik hem weigerde, wees doó fetertc, Nadasda* Vertel hem niet?, geed"woord, geen naam. Begrijp je?" - i j?Waar hou je me voor Vroeg rij trofs. ^Ben lk een kind, dat je niet ver- tróuwt? Waarom draag jé mij dan ZOÓ leis óp én waarom wantrouw je heip eigenlijk?" vroeg aj hern op Michael wflzefide, „Geloof mij, zop Iémand, dan hij als goud u •- 7 A 7 7 4 --7 v. - VVolski knikte bevestigend. 1 „Dat ls het luist," Zelae blh „wij hebben geen goud noodlg, Wij moeten map pen van staal nebben. Koud, bard staal hebbefi ydj noodig, Want wij gaap éen moeilijken tiid tegemoet t veel zwaarder en moeilijker dan die achter ons ligt,. Maar, ga fi.il, mijn kina, aa, ik wil hem niet langer jaten wachten, lk heb medelijden met hem. Hij ls fiog bijna een kind, en juist daarom, Nadasda, bedenlj wel, dat kinderen reeds zoo dikwijls Iets hebben bedorven, wat grootemenschen gewild en gekund hadden, Ga nu 1" 1 Hij vatte, als door een plotselinge aandoening overmeesterd, haar hand en zag haar een oogenblik ernstig aan als Was hi) doordrongen van de gedachte, dat h$ Vóór immer afscheid van haar fiam. Daarop schudde H) het hoofd. 7 ^Jammer, ontzettend Jammer, dat het lot Juist jou heeft aangewezen. Je bept s^óo mooi, zoo wonderlijk mooi. Je zou ae „Zaak" door je schoonheid misschien meer van nut wezen alö door dez? eene, eenige daad," .^Doch ga pp heen," viel hij zichzelf in ae rede, „en geve het noodlot, wat h voorbeschikt Je hebt niets noodlg een vasten^wll en een vaste hand en die heb je toch beide, niet waar Nadasda," Inplaats van te antwoorden haalde het meisje snel dea revolver te voorschijn. j,Zie Je die stip daar op de schilderij?" vroeg zij, op den fooden stempel wljr zende van een schilderij, die, sedert Wolski dit huis had betrokken, steeds mét de ach terzijde naar voren had gehangen, r- „Ja V', En vóór zij den kreet 1 „Neen, neen, Nadasda, niet doen" boorde, vóór bli haar arm tegen kon houden, knalde het schot 1 de rood? stempel was getroffen. Bleek, met starre oogen keek Wolski naar de getroffen schilderij 7 ölap hingen de armen langs zijn lichaam. Zijn adem hijgde^ en een siddering voer hem door ae leden. Plotseling zonk hij in elkander. het hoofd ln dl handen verborgen scheen hij krampachtig te snikken/ 1. Een oogenblik bleef Nadasda staan, verschrikt en veriegeq door de uitwerking Vafi haar daad. Daarop ging zij langzaam efl zachtjes heefi, treinde den bedroef* den man niet te storen efl dit geheim j niet meedoogenloos te ontheiligen en tè ontwijden! 1 Toen ri) naar buiten tra& snelde, hfj onmiddellijk op haar toe. Hij. Michasè Wassiliwitsch I r „Goddank dat je er eindelijk bent. O I als je wist hoe ik in deze oogenbllkken geleden heb j als je wist, hoe de gedachte aan hetgeen men Van je eischt, mtj riek ïflaakt. Maar nu^ben je hier, nu komt alle» terecht, niet waar?" cn vleiend streelde hij haar^de hand. „Nu zal je toch wel 'den .wcnsch vervullen, df 1 eenige, de eerste, dé ééne, dien ik ooit tot Je heb gericht en niet waar, Je laat.alles aan mij over?!" In zijn blik, ln den klank van zijn stem, in den drujc van zijn hand lag zulk een uiting van angst, van verdriet, van vertwijfelende Üefde opgesloten, dat zij onwillekeurig getroffen werd, hoewel zij er niet aan 7 pacht, zijn liefde te beantwoorden. Ook zij beschouwde hem, evenals Wolskl, "iiog als éen kind, dat misschien nimmer tot een rnan zou opgroeien. En WoLskl'l gezegde kwam haar ln de gedachten„Geen goud, staal hebben wij noodig. En^inderdaad, thans minder dan ooit geleek dé jonge student op iemand, dien men tot staal kon smeden. 7'- paarom glimlachte zij'hem toe, zooals mén eep kind toelacht, dat men gerust -77 wil stellefi. Siij toch met rust; dat kan Immers niet. Ik ben door het lot aange- vf&xn en lk moet het doen. Of moet men van lafheid kunnen] spreken Zou Je dat willen Gun je mij misschien den roem niet, wil jl) je soms ook op defl voorgrond plaatsen Wil jij misschien Maar hij viel haar in de redei „Hoe kfin Je zóó" iets van. mij denken, heb ik mij Ooit zoo kleingeestig, zoo afgunstig getoond Maar ik bemin je, Na- 7-7 dasda -r- neen, wees niet boos J Ik weet wel, dat men je niet op dezelfde wijze kan liefhebben als men dat eefl andere vrouw «doet. Ik aanbid je dan ook als .heilige. Je bent mijn madonna, mijn Bogaritsja, en dat kan niemand mij beletten, '-7 Jij zélf ook niet! En daarom kan ik de gedachte niet verdragen, dat jij, juist ji) jelhanden met bloed zult bezoedelen. Ik weet het, ik weet, wat je zeggen wilt. Dat het geen moord is, dat het een grootsche, vrijheldbrengende daad is, *maar laat mij haar verrichten, Nadasda," en als een kind viel hij in zijn Lvleiendetu smeekenden toon terug. „O l" zelde zij Cn trachtte de zaak van de vroolijke zijde op te nemen weet nu waar dat naar toe moet. Je-denkt,dat ik niet kón, je^betwijfelt of het Zal gelukken 7 „Neenl" riep hl), „neen. Ik we?t. dat Je alles volbrengt wat je wilt. Ik weefi dat je eèn heldin kunt wezen, Nadasda, maar je bent te mooi, te verrukkelijk, opdat zooveel schoonheid met je te gronde zou gaan." „Meen je dat lk den dood niet onder de oogen durf zien?" vroeg zij fier. „Neen, ik vrees hem ook niet, maar... bét andere. Denk je dóór wel aanf De#gevangenis, de vestitfg en.,. Siberië!" „Spreek daar niet over!" antwoordde zij, en een huivering scheen haar tt bevangen. Toen hij dit zag, meende hij op den weg der overwinning te werefi, „Denk aan de afschuwelijkheden der gevangenis," ging hij voort, denk..." s Doch zij onderbrak hem en vroeg: „Meen je mij bang te kunnen maken als een kind, wil je mij doen weifelen?" „Neenriep hij, „maar ik herhaal hetIk bemin Je. Ik bemin je, zooals nog nimmer een man bemind heeft, ik lv 1 Zij viel hem in de rede: - „Stil. Daar komen menschen aan," zeide zij. Inderdaad hoorde men voetstappen, j Beiden gingen zwijgend naast elkander voort. Twee mannen Hepen voorbij. r Bovenstaand ls het begin van een uitermate spannenden roman, die vanaf I Jul) a.s. 'in het Geïllustreerd Weekblad „Pak me mee" als vervolgverhaal wordt opgenomen. Lezers van' het „Leidsch Dagblad", die dezen boetenden roman ia gebenè wenschen te volgen, en „Pak me mee" nog niet als Premie bij het „Leidsch Dagbad" ontvangen, gelieven onderstaand Intcekenbiljet in te vullen en aan het Bureau vaa het „Leidsch Dagblad" te doen bezorgen. INTEEKENBILJET. Ondergeteekende wenscht vanaf 1 Juli „Pak me mee" geregeld bij het „Leidsch Dagblad" te ontvangen 4Va ct. per nummer. WOONPLAATS: NAAM:

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1916 | | pagina 7