N*>. 17Ü49 Zaterdag 25 September. Tweede Blad. A*. 1915. Brieven van een Leidenaar. De „Koningin Emma" door een mijn vernietigd. FEUILLETON. Dè wilde Olijf. LEIDSCH DXXXXIL (Van meet af aan» f^11 ik een groot voor- Stander geweest van de Electriciteitsfabriek on in den langen tijd, dat de plannen tot de. oprichting er van, in staat van wijzen wa gen, en er van verschillende kanten oppo sitie tegen gevoerd werd, heb ik mijn best gedaan, de er tegen aangevoerde bezwaren weg te nemen, en de oprichting als 'n groot Leidsch belang te verdedigen. Men sla er ld© oude jaargangen van bet „Leidsch Dag blad" maar eens over op. Een bestrijder uit dien tijd herinnerde mij er dezer dagen Xiog eens aan, daarbij wijzende op het te kort der exploitatie over 1914 en het nog grooter te verwachten tekort over dit jaar. Ik heb hem geantwoord dat 'de tegenval lers in de laatste jaren mijn vertrouwen !op de Centrale allerminst hebben geschokt [@n 'dat ik nog even vast, als in den aanvang, geloof, in het welslagen der exploitatie en overtuigd ben, dat de inrichting, zoowel in üeft belang der gemeente is, als in het be lang der gemeentenaren, voor zoover men 'tusschen deze beide begrippen, onderscheid wil maken, [Voor een deel wordt het nadeelig saldo Verklaard uit de tijdsomstandigheden. De oorloge toestand drukt verschillende bedrij nen, die gebruik maken van electriciteit als drijfkracht en dit werkt nadeelig op Üe exploitatie terug. Een goede afnemer is bijvoorbeeld een combinatie van personen Üie het badbedrijf in Noordwijk-aan-Zee in 'handen hebben. In den nazomer van 1914 en tijdens het geheele badseizoen van ;15, is het gebruik van electriciteit, daar ver he fteneden het normale geweest, wat heeft- ■medegewerkt aan het nadeelig saldo. In Leiden zelfj zoowel als' in de omliggende gemeenten, die zijn aangesloten bij de Leid- sche Centrale, is door den oorlogstoestand !het gebruik minder sterk toegenomen, dan m normale omstandigheden het geval zou geweest zijn. Met andere gemeenten, en met enkele polderbesturen, waren onderhandelin gen tot aansluiting aangeknoopt, welke ech ter mede door de tijdsomstandigheden, npg ïjiet tot een goed einde leidden. Neemt men daarbij in aanmerking, Oat ook' de verhoogde kolenprijzen, hun nadeeligen invloed op de exploitatie hebben laten gel den, zij het ook in mindere mate, als bij üe gasfabriek, dan heeft men gedeeltelijk 'een verklaring van het nadeelig saldo van lep gemeentelijk bedrijf. Gedeeltelijk slechts. .Want de schuld ligt mede het wordt in het jongste verslag yan Commissarissen der Lichtfabrieken on omwonden erkend. aan liet beheer zelf. Er zijn fouten gemaakt, wellicht zeer ern stige. „In den loop van het vorige jaar werd,"- ik citeer het verslag over 1914 „een algeheele reorganisatie voorbereid, welke dit jaar gereed kwam. Een en ander betrof zoowel den dienst ieh de instructies van het personeel, als de' Inrichting van de machinerieën en toestellen van de centrale en van het kabelnet. Dat dit •mot groote moeilijkbeden gepaard ging, be hoeft wel geen betoog, aangezien eenorzrjds het personeel geheel uit den ouden sleur ïnoest worden losgemaakt en anderzijds een groote achterstand, zoowel in de technische administratie, als in het onderhoud van ma- erbinirieën en toestellen, moest worden in gehaald. Ook door de wijzigingen in het ad ministratief en financieel beheer zal het thans mogelijk worden het bedrijf in de toe komst rationeel en economisch te exploi- teeren." Yraagt men aan wien de schuld, dat er aan een jonge inrichting al zooveel kwam te mankeeren, dan geloof ik, dat dit niet met een paar woorden te zeggen is. Zeker is een der oorzaken, de herhaalde wisseling in de personen der directie; jonge, theoretisch mogelijk zeer knappe menschen, voor wie echter het beheer van zulk een omvangrijk bedrijf te machtig bleek. Ik voor mij geloof, dat het verlies door den dood, van den eer sten adjunct-directeur, den heer Holleman, voor. de inrichting een groot verlies is ge weest. Yraagt men of dain niet het College van Commissarissen, aangewezen uit en door den gemeenteraad, daarvoor aansprakelijk moet worden gesteld, dan aarzel ik# daarop bevestigend te antwoorden. In theorie moge dit zoo wezen, het zou al toevallig zijn, dat de daartoe aangewezen personen to gelijk der zako kundigen waren, te meer omdat allerlei overwegingen, buiten de persoonlijke kwali teiten om, op zulke benoeming invloed uit oefenen. Voor ©enige jaren is door mr. Yan der Eist voorgesteld liet College van Commis sarissen met nog twee personen uit te brei den, wat toen door de toenmalige Commis sarissen zelf heb hardst is bestreden. De er varing heefb nu toch geleerd, dat dit nog niet zoo kwaad, zou geweest zijn. Vijf zien allicht meer dan drie en verscheidenheid van gaven leidt tot dieper inzicht. Hoe het zij, er is nu leergeld betaald en wij hebben de verzekering van Commis sarissen, dat thans de voorwaarden tot een rationeeie en economische exploitatie aan wezig zijn en als straks, wat wij' toch wel mogen verwachten, het geschokte econo misch leven weer in evenwicht is gekomen en zicb uit dezen toestand een hernieuwden opbloei heeft ontwikkeld, zal het bedrijf niet slechts rendeer en, maar door toenemende ■winsten zal de schade, in deze jaren ge leden, ongetwijfeld worden ingehaald. Daarom behoeft de gemeente als exploi- tante nog niet rouwig te zijn, dat zij tob oprichting der Electrische Centrale is over gegaan. In de tweede plaats durf ik, ondanks de geleden schade wegens de laatste nadeelige saldo's door de gemeente, het belang van de oplichting voor de gemeentenaren en voor de ingezetenen in aangesloten gemeenten, onverzwakt handhaven. Vooral de klejn- industrie is er belangrijk door gebaat. Hier is de electromotor bet middel om aan ar- beidsloonen te sparen, en het productiever mogen to vergrooten. En dat voordeel zal, als eenigen tijd na den oorlog het gebrek aan menschemnafceriaal sterk zal worden ge voeld, vooral uitkomen. Een electromotor neemt slechts weinig plaats in, zoodat men in eenig bedrijf met veel minder ruimte toe kan bij gebruik van electrische kracht, dan bij toepassing van de stoommachine. En waar de Leidsche Centrale de electrische motoren ook in huur afstaat, kan elk kleinbedrijf er in Leiden althans gebruik van maken. Veel grooter nog is het aantal menschen, dat door het gebruik van het electrisch licht van de Electriciteitsfabriek kan profiteeren. De electrische lamp is urt aestetisch oog punt de fraaiste, uit hygiënisch oogpunt de beste, geeft de meest rationeeie lichtver- deeling, is bij goede toepassing zuinig, is door een kind te bedienen, veroorzaakt geen brandgevaar en geeft geen gas-, damp-, of vochtontwikkeling. De petroleumverlichting is in het geheel niet met de electrische verlichting te ver gelijken, vooral niet wat den prijs betreft. Menschen in buitengemeenten, bft de elec trische Centrale aangesloten, waar geen gas ia en die dus nog met petroleum zich behel pen, handelen dus zeer in hun eigen belang, zoo spoedig mogelijk de petroleum af- en electriciteit aan te schaffen. De lamp kun nen ze desverlangd behouden en voor elec trisch gebruik laten inrichten. De gasgloeilamp heeft, wat den prijs be treft, lang met de electrische gloeilamp kun nen concurreeren. Sinds echter de metaal draadlamp is vervangen door de half watts lamp, is daarin ook een verandering geko men ten gunste van de electriciteit. Een en ander komt nog te sterker uit, doordat de petroleum tegenwoordig duur en het gas door den verhoogden prijs der[ gas kolen mede in prijs is verhoogd, ook te Lei den, terwijl daarentegen de prijs van den electrischen stroom gelijk gebleven is. De aanleg wordt den bewoners, door invoering van bet h uurleidingsysteem al 'heel gemakkelijk gemaakt. De geheele electrische installatie wordt gratis in het huis aangebracht, terwijl men per 'jaar een bedrag van 60 cents per lichtpunt als af betaling verschuldigd is, na tien jaar niets meer te betalen heeft en de leiding het per soonlijk eigendom van den gebruiker, is ge worden. Ik meende een en ander nog eens onder, de aandacht te moeten brengen en tegelijk te -wijzen op !een aardig, geïllustreerd werkje als reclame voor het gebruik van de electriciteit in woning en bedrijf, door de Stedelijke fabrieken van Gas en Electrici teit dezer dagen uitgegeven en verspreid. [Wie zulk een boekje hebben ontvangen, zou ik raden het niet ongelezen ter zijde te leggen, wie 't nog niet werd toegezon den, mogen het aanvragen. Na lezing wor den ze ongetwijfeld bekeerd tot het elec- triciteitsgebruik, in hun eigen voordeel en gerief 'en in het belang van de gemeente tevens, wat ten slotte ook weder aan bet belang van ieder gemeentenaar op zichzelf bevorderlijk is. Onderhoud met den gezag voerder. Kapitein M. C. Braat, de gezagvoerder van de Koningin Emma", heeft een verslag gever van het ,,Hbld.'' op de reis door het -Noordzeek^naïtfl, in de hut vao zijn collega kapitein G-. iviluyt, gezagvoerder van de „Kambangan", een en ander meegedeeld. We waren, zoo vertelt hij, Woensdag ochtend om vijf uur van de rcede van Deal vertrokken en onder loodscommando stoom den we langs de Elbow-boei, de vuurschepen van Kentish Knock en Longsand naar het loodsstation bij de Sunk. Daar werd 21 mijl binnen de Sunk de loeds afgezet op een kotter. Het schip werd daarna weer „slaags" gebracht en op de koers Z 65 O gebracht om bezuiden het Gallop er vuurschip de reis naar Amsterdam tc vervolgen. Ze ven minuten nadat het schip „slaags" was, teen de telegraaf juist op „volle kracht" stond, werd een geweldige schok gevoeld onder den bodem van het voorschip, ge paard gaande met een doffen knal. De schok was zoo hevig, dat het heele schip werd opgelicht en even natrilde. Daarop werd het stil. De schok was zoo hevig dat de kompasketels van hun steun punten werden geworpen en de zware laad- spier uit den pos werd gelicht en op het dek gesmeten. Het schip begon dadelijk naar bakboord over te hellen en de kop begon te zinken. Toen de pompen gepeild werden, bleek ruim I bijna vol tc zijn, terwijl runn II langzaam water maakte. Van de brug af werden de waterdichte deuren voor zoover ze nog open waren, gesloten en de gezagvoerder gaf on middellijk orders om de sloepen naar bul ten te draaien. En was er geen paniek aan boord, kapi tein? vroegen wij. Niet de minste paniek, was het ant woord. Waaraan schrijft u Tiet toe, dat er geen paniek ontstond? vroegen wij. De passagiers wisten hun plaatsen. Zij wisten waar zij aan dek moesten staan om in de hun toegewezen boot hu-i aangewezen pjaats 'n te nemen. Herhaaldelijk hadden wij oefening gehouden met de'passagiers. Direct na den schok, zoo ging kapitein Braat voort te vertellen, had ik met een vlag geseind om een Engelschen loods, die dadelijk aan boord kwam. De bedoeling was met zijn hulp het schip op een bank te zetten. Bovendien gaf ik noodseinen met de stoom fluit en weldra kwamen Engelsche destroyers en trawlers en ook de „Batavier IV" in de nabijheid. De passagiers werden ongeveer allen door de „Batavier" aan boord geno men. Ik bleef voorloopig nog aan boord van do „Koningin Emma" en ook de bemanning kwam terug. Ik dacht namelijk dat 't moge lijk was nog naar Londen te komen, maar dit bleek niet te gaan. De „Batavier IV" een paar torpedojagers en een sleepbootje trachten toen de „Emma" naar een bank re sleepen, maar toon de kop den grond raakte, kon hot schip niet verder gesleept worden. Bij dat sleepen braken een paar trossen, waardoor de „Batavier IV" averij kreeg aan brug eii booten. Toen de „Koningin Emrna" va-st zat, zijn wij de mail gaan lossen. De kas was reeds door den administrateur meegenomen. Een groote raderboot kwam langszij, die de mail voor het grootste deel kon overnemen. Yan de ongeveer 90 zakken bleven er slechts 20 achter. Tegen den avond kwam de groote stoom- reddingsboot uit Harwich in de nabijheid, die langszij bleef voor het geval men op de „Koningin Emma" wilde blijven. Maar toen het schip al scheever naar bak boord kwam te liggen en toen, bij het rijzen van het water, het schip niet vlot kwam, maar integendeel vol liep, besloten wij met. het oog op het gevaar van boord te gaan. Om vier uur was ik met de „Batavier" naar do „Kambangan" gegaan, om te vragen wat dichterbij te ankeren en do passagiers over te nemen. Enkele passagiers bleven op de „Batavier", andere gingen met- destroyers naar een Engelsche haven. De kapitein had nog op het laatste oogen- blik met eenige hofmeesters en Javaansche bedienden dekens van boord van de „Emma" gehaald. To half negen had hij het schip voor de laatste maal verlaten. Om kwart over ne gen, half tien, was de „Koningin Emma" langzaam omgeslagen. In het maanlicht za gen wij dat het schip heelemaal plat lag; bij het laagste water lag het schip voor twee dorde onder water. Maar gelukkig bleken allen gered te zijn. Aangenomen wordt, dat de „Koningin Emma" op een verankerde mijn geloopen is. Een drijvende mijn zou men moeten gezien hebben aan boord. Do lading van de „Koningin Emma" be stond uit Indische producten, als tabak, kof fie, kinabast, thee, maïs en coprah. Tegen tien uur lag de „Kambangan" ge meerd aan loods M aan de Handelskade te Amsterdam. Daar stonden weer een groot aantal belangstellenden, en weer werden tusschen den wal en de boot vroolijke uit roepen gewisseld, even zoovele uitingen van vreugde over de behouden terugkomst van de opvarenden van de „Koningin Emma", j De oorzaak. In het „N. v. D." lezen wij Naar dc meening van kapitein Braat, dt£ ook gedeeld wordt door het officieren-p erso* neel, kan de vernieling van zijn schip niefl veroorzaakt zijn door een drijvende mijn* Zulk een mijn zou men bij het mooie, kalma, weer en het volle daglicht, zeker ontcteKff hebben. Men weet echter, dab het Engelsche mijn* veld, in welks nabijheid het schip was, ver* plaatst ifc Nu bestaat de mogelijkheid, datf bij die gelegenheid een enkele mijn verge*' ten is weg te nemen en dan is 't niet on* waarschijnlijk, dat do Koningin Emma da dupe van dat verzuim is geworden. Neemt men deze veronderstelling niet aan, dan kan alleen gedacht worden aan een mijn van Duitschen oorsprong, die, zonder dat dit- van Engelsche zijde is bemerkt geworden, opj de plek van het ongeluk moet geplaatst zijn. In ieder geval was het aangebrachte lek: te diep onder aan de kiel, dan dat het kon teweeg gebracht zijn door een mijn in drij- venden toestand. Het moet volgens allen tot' oordeelen bevoegden een verankerde mijn geweest zijn. De mail. Omtrent de mail aan boord van de „Ko ningin Emma" kunnen wij het volgende mededeel en Gewoonlijk bestaat de mail uit Oost-In> ■dië uit ongeveer 120 zakken. (Volgens den gezagvoerder van de „Koningin Emma" waren er ditmaal 90 zakken, waarvan er 20 verloren zijn gegaan.) Het ongeluk, aan de „Emma" overkomen, treft wat de mail be-> treft voornamelijk Amsterdam. De zendin gen uit Soerabaja en Weltevreden, die in den regel zeer belangrijk zijn en gewoon lijk uit ongeveer zevenhonderd aangetee- ken.de stukken bestaan, ontbreken ditmaal geheel. Zij zijn dus naar alle waarschijn lijkheid met de „Koningin Emma" verlo ren gegaan. Uit Soerabaja is alleen een. zak gewone correspondentie aangekomen aaaigefceekende stukken ontbraken geheel. Uit Samarang is naar kon worden nage gaan de helft der aangeteekende stukken ontvangen. De gewoonlijk minder belang rijke zendingen uit Kota Radja en Sabang ontbraken eveneenseen aantal aangetee kende stukkon uit Medan woTden ook ver mist. (De „N. R. Ct." spreekt.van 1000 aange teekende stukken, cBie verloren zc-uden zijn- gegaan.) In het geheel werden van de mail 80 zak ken ontvangen, waarvan een 22 voor Am sterdam bestemd waren. Het aantal ver miste postzakken is, naar men in postkrin- gen aanneemt, grooter dan twintig. Er zijn nieuwe lijsten aangevraagd. Vastgesteld is kunnen worden dat bij het vergaan van de „Koningin Emma", welk schip do Indische mail aan boord had, geen voor bet Departement van Koloniën bestem de stukken verloren zijn gegaan. KUNST, LETTEREN, ENZ. ElUnograpbiscli Museum. 's Rijks Ethuographisch Museum heelt van' de officieren van het exploratie-detachement' •I. V. L. Opperman, G. A. Ilgen (beiden le- luitenant der infanterie Oost-Indisch leger] p.a. departement van Oorlog, Batavia), J. W. Langeler en L. A. C. M. Doorman (beiden luitenant ter zee 2e kl, p.a. departement van Marine, Batavia) door tussehenkomst van het departement van Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid te Batavia, ontvangen een ver zameling van 336 ethnographische voorwcr-, pen, door bovengenoemde officieren verza meld op Noord-Nieuw-Guinea. Roman naar het Engelschl (Nadruk Verboden). 23) Eens kwam zijn droombeeld zoo dicht in lebenden lijve bij hem, dat hij haar had kun nen aanraken. Het was mademoiselle Hor- tenso, die in het café Floriiu zong, terwijl de ga-sten, waartoe hij somtijds behoorde, rookten en ververschingen gebruikten. Zij v/as juist het kleine, ronde, zachte, mollige, donsachtige, jonge persoontje, dat hij zoo dikwijls in zijn geest zag en zoo zelden in werkelijkheid, en hij was op het punt ver lief-! ~e worden op wie ook. De wederkecrige kennismaking werd heel natuurlijk gemaakt, na het goudstuk, dat hij in dc tamboerijn wierp, waaruit zij, van tafel tot tafel gaan de, de kunstwaardeering van haar toehoor ders kon afmeten. Juist in die dagen was hij voor hot eerst in staat zich good tc kleeden en had hij een weinig geld te verkwisten. Tien veertien dagen lang wierp hij het bij vrij groote sommen weg, want hij was verliefd govaakt, verkeerde ten minste in eer. toestand, die er veel op geleek. Hij res pecteerde mademoiselle Hortense en ge- voeldo sympathie voor haar in haar moeilijk bestaan. Zij waG haar zwervend leven meer dan moe, evenals hij het kosthuis van mrs. .Wilson. Zij was even verlangend om te trou wen en een rustig loven te hebben als hij om een eigen thuis te bezitten. Dat onder werp was niet bepaald tusschen hen te ber de gebracht, maar zij spraken er toch om heen. Het beslissende oogenblik kwam op den avond, toen haar troep naar Monto Yicleo scheep zou gaan. Op de meest deli cate wijze gaf zij hem te verstaan, dat zij zelfs nog te elfder ure zou blijven, als hij haar ten huwelijk vroeg. Al bevond zij ziok "op dek of zelfs al in haar hut, het zou nog niet te laat zijn. Hij verliet haar om negen uren en zij zou om elf uren vertrekken. In de twee daar tusschen liggende iiren liep hij door de stad, geslingerd tusschen hoop en vrees, verzoeking en mismoedigheid. Tot zijn eer dient gezegd, dat hij alleen aan haar gebroken hart dacht, niet aan het zijne. Yoor hem was zij slechts een van vele kansen voor haar was hij de kans van een leven. „Mis schien," zei hij tot. zichzolf, „valt zij nooit weer in handen van zoo'n fatsoenlijken vent." Het Was een felle strijd tusschen ge zond verstand en dwaasheid, zoo fel, dat het hem een gevoel van verlichting gaf, teen hij de klok elf hoorde slaan en wist, dat zij uit gezeild moest zijn. Het gebeurde ontnuchterde hem, wijl het hom toonde, hoe gemakkelijk hij een zekeren vorm van krankzinnigheid zeer nabij kon ko men. Na verloop van tijd en nadat hij har der had gewerkt dan ooit, kreeg hij zijn aan stelling to Rosario. Het was een groote pro motie, niet alleen wat positie en salaris be trof, maar ook in vooruitzichten. Mr. Martin was zelf directeur te Rosario geweest, voor dat hij deelgenoot was geworden. Wie kon dus zeggen wat er nog gebeurde? Hij werd op zeer eigenaardige manier, als terloops, door mr. Jarrott met do ver andering in kennis gesteld. Op zekeren dag, dat Strange, na het bespreken van een zaak van ondergeschikt belang, op het punt stond het kantoor van zijn chef te verlaten en r^ods half wog de deur was, bukte mr. Jar rott zich om een boek weer in het draaiende boekenkastje te plaatsen, dat naast zijn stoel stond. „A propos", zei hij zonder op te kijken, „Jenkins gaat naar New-York, om daar de firma te vertegenwoordigen. Wij dachten, dat u nu maar naar Rosario moest gaan om hem te vervangen.'1 Strange werd één en al aandacht, want hij wist, dat de oude man er van hield zijn ondergeschikten belangrijke orders te geven, alsof het een dagelijks voorkomend iets was. „Heel goed", zei hij bedaard zonder zijn innerlijke ontroering in het minst te ver raden. Opstaande keek mr. Jarrott verle gen om zich heen alsof hij iets andeifs trachtte to vinden om te zeggen, terwijl Strange weer naar de deur wilde gaan. „En mrs. Jarrott Strange bleef zoo plotseling staan, dat de oudsto firmant zweog met dat air van be schaafde onbeholpenheid, dat ook den En- golschman eigen is, en dat hij aannam a*8 liij een vast besluit had genomen. „Mrs. Jarrott", ging hij voor, „verzoekt mij te zeggen, dat zij hoopt, dat u bij ons den volgenden Zondag zult willen komen lunchen". Er ontstond een lange pauze, waarin de jonge man verbijsterd zooht- naar een ge schikte inkleeding, die zijn besliste weige ring moeoè vortzachten. „Het is bijzondor vriendelijk van tors. Jar rott", begon hij eindelijk te stamelen, „maar als zij mij wil excuseer en „Zij zal u Zondag om halféén verwachten." Die woorden werden gezegd met dien nauw merkbaren nadruk, die, zooals ieder op het kantoor wist, to kennen gaf, dat daarmee alles was gezegd. Alles wèl beschouwd was de lunch niet zoo'n vreeselyke zaak. Als hij niet zoo be vreesd was geweest, dat dit bezoek voor hem de dunno kant zou zijn van de wig, die in het Amerikaansche gezelschapsleven drong, waarin hij zich niet zonder gevaar kon be geven, zou hij genoten hebben van dit kijkje in een gezellig familieleven, nadat hij zoo lang daarvan versteken was geweest. Toen mr. Jarrott zijn huis te Palermo liet bouwen, had hij ten minste, wat het uiterlijk betrof, den ouden Spaanschen stijl van ar chitectuur gekozen als het meest overeen komend met do geschiedenis en het kli maat van het land, hoewel de rijke Argen- tinib'rs gewoonlijk prefereerden, dat hun woningen er uitzagen evenals hun klee- ren, juweelen en rijtuigen alsof zij uit Parijs kwamen. Dc ruime binnen-patio werd Tfeschaduwd door wingerd en opgevroolijkt door bloemen, terwijl vogels in kooien of .vrij rondvliegend overal zongen. De kamers er om heen. waren lucht1 g en koel en inge richt volgens den Amerikaanschen standaard van comfort. In do eetkamer gaven mahonie hout, damast, kristal en zilver Strange het eigenaardige gevoel alsof hij naar de da gen en gewoonten van Norrie Ford's jon gensjaren wa-s teruggekeerd. Als de eenige gast was hij gezeten aan mrs. Jarrott's rechterhand en tegenover miss Queenie Jarrott, do zuster van den heer des huizes. De gastheer sprak volgens gewoonte weinig. Miss Jarrott zei ook niet veel; zij keek Strange slechts over de tafel aan met haar broeden glimlach, waarbij haar dunne bovenlip opkrulde, wat een komisch effect maakte. Over hot gezelschap aan tafel, over de bejaarde knechten, dio bediohden, over de kamer, en het patio lag het zingen der vogels niet meegerekend die deftige 6tilte, welke eon huis eigen is* waar nooit het vroo- lijtc gelach en het rumoer van de jeugd wordt gehoord. Mevrouw Jarrott nam het grootste deel van het gesprek voc< haar rekening. Zij was een mooie vrouw, flets bleek en kwijnend, zooals gewoonlijk de mensehen uit het Noor den na een lang verblijf in het sub-tropi sche Zuiden. Haar mooie, lichtbruine oogen gaven den indruk alsof zij dikwijls tranen hadden vergoten, ofschoon zij een glans had den behouden, die aan liaar gelaat bezieling gaf. Een wit-kanten plooisel om ha-ar hala was het eenige, wat haar eenvoudig gewaad opvroolijkte; maar volgens de Argentijnsche moclc droeg zij veel mooie ringen en een broche en oorringen van zwarte parelen. Zij begon met haar gast te vragen of het waar was wat mr. Jarrott haar had meege deeld, dat hij niet een van de Strangea van Virginia was. Hij moe^t dat toch zijn, naar zij meende, zij kon zich niet begrijpen, dat het niet zoo was. Er w a ren Sfcranges in Virginia en die waren er verscheiden ge slachten achtereen geweestZelfs waren dc Colïaxen, haar eigen familie, bijna onder elkaar getrouwd met hen. Met dat „bijna" bedoelde, zij, dat zij met diezelfde families onder elkaar getrouwd waren dc Yorkes, de Endsleighs en de Po- les. Wanneer mr. Strange tot de Virginoc- scho Sfcranges had behoord, dan zouden zij zeker gomeensoha.ppelijko bloedverwanten kunnen ontdekken. O, maar hij behoorde er niet toe En het leek toch alsof het anders kon. Als mr. Strange uit New-York kwam, dan zou hij waarschijnlijk wel de Wrcnns kennen. Haar eigen moeder was een Wrenn. Zij was oen miss Wrenn geweest, voordat zij mrs. Colfax werd. O. meende hij wel eens van hen gehoord te hebben O', dat zou wel. Het waren heel bekende

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1915 | | pagina 9