N*>. 17Ü49
Zaterdag 25 September.
Tweede Blad.
A*. 1915.
Brieven van een Leidenaar.
De „Koningin Emma" door
een mijn vernietigd.
FEUILLETON.
Dè wilde Olijf.
LEIDSCH
DXXXXIL
(Van meet af aan» f^11 ik een groot voor-
Stander geweest van de Electriciteitsfabriek
on in den langen tijd, dat de plannen tot de.
oprichting er van, in staat van wijzen wa
gen, en er van verschillende kanten oppo
sitie tegen gevoerd werd, heb ik mijn best
gedaan, de er tegen aangevoerde bezwaren
weg te nemen, en de oprichting als 'n groot
Leidsch belang te verdedigen. Men sla er
ld© oude jaargangen van bet „Leidsch Dag
blad" maar eens over op. Een bestrijder
uit dien tijd herinnerde mij er dezer dagen
Xiog eens aan, daarbij wijzende op het te
kort der exploitatie over 1914 en het nog
grooter te verwachten tekort over dit jaar.
Ik heb hem geantwoord dat 'de tegenval
lers in de laatste jaren mijn vertrouwen
!op de Centrale allerminst hebben geschokt
[@n 'dat ik nog even vast, als in den aanvang,
geloof, in het welslagen der exploitatie en
overtuigd ben, dat de inrichting, zoowel in
üeft belang der gemeente is, als in het be
lang der gemeentenaren, voor zoover men
'tusschen deze beide begrippen, onderscheid
wil maken,
[Voor een deel wordt het nadeelig saldo
Verklaard uit de tijdsomstandigheden. De
oorloge toestand drukt verschillende bedrij
nen, die gebruik maken van electriciteit
als drijfkracht en dit werkt nadeelig op
Üe exploitatie terug. Een goede afnemer
is bijvoorbeeld een combinatie van personen
Üie het badbedrijf in Noordwijk-aan-Zee in
'handen hebben. In den nazomer van 1914
en tijdens het geheele badseizoen van ;15, is
het gebruik van electriciteit, daar ver he
fteneden het normale geweest, wat heeft-
■medegewerkt aan het nadeelig saldo. In
Leiden zelfj zoowel als' in de omliggende
gemeenten, die zijn aangesloten bij de Leid-
sche Centrale, is door den oorlogstoestand
!het gebruik minder sterk toegenomen, dan
m normale omstandigheden het geval zou
geweest zijn. Met andere gemeenten, en met
enkele polderbesturen, waren onderhandelin
gen tot aansluiting aangeknoopt, welke ech
ter mede door de tijdsomstandigheden, npg
ïjiet tot een goed einde leidden.
Neemt men daarbij in aanmerking, Oat ook'
de verhoogde kolenprijzen, hun nadeeligen
invloed op de exploitatie hebben laten gel
den, zij het ook in mindere mate, als bij
üe gasfabriek, dan heeft men gedeeltelijk
'een verklaring van het nadeelig saldo van
lep gemeentelijk bedrijf.
Gedeeltelijk slechts. .Want de schuld ligt
mede het wordt in het jongste verslag
yan Commissarissen der Lichtfabrieken on
omwonden erkend. aan liet beheer zelf.
Er zijn fouten gemaakt, wellicht zeer ern
stige.
„In den loop van het vorige jaar werd,"-
ik citeer het verslag over 1914 „een
algeheele reorganisatie voorbereid, welke dit
jaar gereed kwam.
Een en ander betrof zoowel den dienst
ieh de instructies van het personeel, als de'
Inrichting van de machinerieën en toestellen
van de centrale en van het kabelnet. Dat dit
•mot groote moeilijkbeden gepaard ging, be
hoeft wel geen betoog, aangezien eenorzrjds
het personeel geheel uit den ouden sleur
ïnoest worden losgemaakt en anderzijds een
groote achterstand, zoowel in de technische
administratie, als in het onderhoud van ma-
erbinirieën en toestellen, moest worden in
gehaald. Ook door de wijzigingen in het ad
ministratief en financieel beheer zal het
thans mogelijk worden het bedrijf in de toe
komst rationeel en economisch te exploi-
teeren."
Yraagt men aan wien de schuld, dat er
aan een jonge inrichting al zooveel kwam
te mankeeren, dan geloof ik, dat dit niet met
een paar woorden te zeggen is. Zeker is een
der oorzaken, de herhaalde wisseling in de
personen der directie; jonge, theoretisch
mogelijk zeer knappe menschen, voor wie
echter het beheer van zulk een omvangrijk
bedrijf te machtig bleek. Ik voor mij geloof,
dat het verlies door den dood, van den eer
sten adjunct-directeur, den heer Holleman,
voor. de inrichting een groot verlies is ge
weest.
Yraagt men of dain niet het College van
Commissarissen, aangewezen uit en door
den gemeenteraad, daarvoor aansprakelijk
moet worden gesteld, dan aarzel ik# daarop
bevestigend te antwoorden. In theorie moge
dit zoo wezen, het zou al toevallig zijn, dat
de daartoe aangewezen personen to gelijk der
zako kundigen waren, te meer omdat allerlei
overwegingen, buiten de persoonlijke kwali
teiten om, op zulke benoeming invloed uit
oefenen.
Voor ©enige jaren is door mr. Yan der
Eist voorgesteld liet College van Commis
sarissen met nog twee personen uit te brei
den, wat toen door de toenmalige Commis
sarissen zelf heb hardst is bestreden. De er
varing heefb nu toch geleerd, dat dit nog
niet zoo kwaad, zou geweest zijn. Vijf zien
allicht meer dan drie en verscheidenheid
van gaven leidt tot dieper inzicht.
Hoe het zij, er is nu leergeld betaald
en wij hebben de verzekering van Commis
sarissen, dat thans de voorwaarden tot een
rationeeie en economische exploitatie aan
wezig zijn en als straks, wat wij' toch wel
mogen verwachten, het geschokte econo
misch leven weer in evenwicht is gekomen
en zicb uit dezen toestand een hernieuwden
opbloei heeft ontwikkeld, zal het bedrijf niet
slechts rendeer en, maar door toenemende
■winsten zal de schade, in deze jaren ge
leden, ongetwijfeld worden ingehaald.
Daarom behoeft de gemeente als exploi-
tante nog niet rouwig te zijn, dat zij tob
oprichting der Electrische Centrale is over
gegaan.
In de tweede plaats durf ik, ondanks de
geleden schade wegens de laatste nadeelige
saldo's door de gemeente, het belang van de
oplichting voor de gemeentenaren en voor
de ingezetenen in aangesloten gemeenten,
onverzwakt handhaven. Vooral de klejn-
industrie is er belangrijk door gebaat. Hier
is de electromotor bet middel om aan ar-
beidsloonen te sparen, en het productiever
mogen to vergrooten. En dat voordeel zal,
als eenigen tijd na den oorlog het gebrek
aan menschemnafceriaal sterk zal worden ge
voeld, vooral uitkomen. Een electromotor
neemt slechts weinig plaats in, zoodat men
in eenig bedrijf met veel minder ruimte toe
kan bij gebruik van electrische kracht, dan
bij toepassing van de stoommachine. En waar
de Leidsche Centrale de electrische motoren
ook in huur afstaat, kan elk kleinbedrijf er
in Leiden althans gebruik van maken.
Veel grooter nog is het aantal menschen,
dat door het gebruik van het electrisch licht
van de Electriciteitsfabriek kan profiteeren.
De electrische lamp is urt aestetisch oog
punt de fraaiste, uit hygiënisch oogpunt de
beste, geeft de meest rationeeie lichtver-
deeling, is bij goede toepassing zuinig, is
door een kind te bedienen, veroorzaakt geen
brandgevaar en geeft geen gas-, damp-,
of vochtontwikkeling.
De petroleumverlichting is in het geheel
niet met de electrische verlichting te ver
gelijken, vooral niet wat den prijs betreft.
Menschen in buitengemeenten, bft de elec
trische Centrale aangesloten, waar geen gas
ia en die dus nog met petroleum zich behel
pen, handelen dus zeer in hun eigen belang,
zoo spoedig mogelijk de petroleum af- en
electriciteit aan te schaffen. De lamp kun
nen ze desverlangd behouden en voor elec
trisch gebruik laten inrichten.
De gasgloeilamp heeft, wat den prijs be
treft, lang met de electrische gloeilamp kun
nen concurreeren. Sinds echter de metaal
draadlamp is vervangen door de half watts
lamp, is daarin ook een verandering geko
men ten gunste van de electriciteit.
Een en ander komt nog te sterker uit,
doordat de petroleum tegenwoordig duur en
het gas door den verhoogden prijs der[ gas
kolen mede in prijs is verhoogd, ook te Lei
den, terwijl daarentegen de prijs van den
electrischen stroom gelijk gebleven is.
De aanleg wordt den bewoners, door
invoering van bet h uurleidingsysteem al 'heel
gemakkelijk gemaakt. De geheele electrische
installatie wordt gratis in het huis
aangebracht, terwijl men per 'jaar een
bedrag van 60 cents per lichtpunt als af
betaling verschuldigd is, na tien jaar niets
meer te betalen heeft en de leiding het per
soonlijk eigendom van den gebruiker, is ge
worden.
Ik meende een en ander nog eens onder,
de aandacht te moeten brengen en tegelijk
te -wijzen op !een aardig, geïllustreerd
werkje als reclame voor het gebruik van de
electriciteit in woning en bedrijf, door de
Stedelijke fabrieken van Gas en Electrici
teit dezer dagen uitgegeven en verspreid.
[Wie zulk een boekje hebben ontvangen,
zou ik raden het niet ongelezen ter zijde
te leggen, wie 't nog niet werd toegezon
den, mogen het aanvragen. Na lezing wor
den ze ongetwijfeld bekeerd tot het elec-
triciteitsgebruik, in hun eigen voordeel en
gerief 'en in het belang van de gemeente
tevens, wat ten slotte ook weder aan bet
belang van ieder gemeentenaar op zichzelf
bevorderlijk is.
Onderhoud met den gezag
voerder.
Kapitein M. C. Braat, de gezagvoerder
van de Koningin Emma", heeft een verslag
gever van het ,,Hbld.'' op de reis door het
-Noordzeek^naïtfl, in de hut vao zijn collega
kapitein G-. iviluyt, gezagvoerder van de
„Kambangan", een en ander meegedeeld.
We waren, zoo vertelt hij, Woensdag
ochtend om vijf uur van de rcede van Deal
vertrokken en onder loodscommando stoom
den we langs de Elbow-boei, de vuurschepen
van Kentish Knock en Longsand naar het
loodsstation bij de Sunk. Daar werd 21
mijl binnen de Sunk de loeds afgezet op
een kotter. Het schip werd daarna weer
„slaags" gebracht en op de koers Z 65 O
gebracht om bezuiden het Gallop er vuurschip
de reis naar Amsterdam tc vervolgen. Ze
ven minuten nadat het schip „slaags" was,
teen de telegraaf juist op „volle kracht"
stond, werd een geweldige schok gevoeld
onder den bodem van het voorschip, ge
paard gaande met een doffen knal.
De schok was zoo hevig, dat het heele
schip werd opgelicht en even natrilde.
Daarop werd het stil. De schok was zoo
hevig dat de kompasketels van hun steun
punten werden geworpen en de zware laad-
spier uit den pos werd gelicht en op het dek
gesmeten.
Het schip begon dadelijk naar bakboord
over te hellen en de kop begon te zinken.
Toen de pompen gepeild werden, bleek ruim
I bijna vol tc zijn, terwijl runn II langzaam
water maakte. Van de brug af werden de
waterdichte deuren voor zoover ze nog open
waren, gesloten en de gezagvoerder gaf on
middellijk orders om de sloepen naar bul
ten te draaien.
En was er geen paniek aan boord, kapi
tein? vroegen wij.
Niet de minste paniek, was het ant
woord.
Waaraan schrijft u Tiet toe, dat er geen
paniek ontstond? vroegen wij.
De passagiers wisten hun plaatsen. Zij
wisten waar zij aan dek moesten staan om
in de hun toegewezen boot hu-i aangewezen
pjaats 'n te nemen. Herhaaldelijk hadden wij
oefening gehouden met de'passagiers.
Direct na den schok, zoo ging kapitein
Braat voort te vertellen, had ik met een
vlag geseind om een Engelschen loods, die
dadelijk aan boord kwam. De bedoeling was
met zijn hulp het schip op een bank te zetten.
Bovendien gaf ik noodseinen met de stoom
fluit en weldra kwamen Engelsche destroyers
en trawlers en ook de „Batavier IV" in de
nabijheid. De passagiers werden ongeveer
allen door de „Batavier" aan boord geno
men. Ik bleef voorloopig nog aan boord van
do „Koningin Emma" en ook de bemanning
kwam terug. Ik dacht namelijk dat 't moge
lijk was nog naar Londen te komen, maar
dit bleek niet te gaan. De „Batavier IV"
een paar torpedojagers en een sleepbootje
trachten toen de „Emma" naar een bank re
sleepen, maar toon de kop den grond raakte,
kon hot schip niet verder gesleept worden.
Bij dat sleepen braken een paar trossen,
waardoor de „Batavier IV" averij kreeg aan
brug eii booten.
Toen de „Koningin Emrna" va-st zat, zijn
wij de mail gaan lossen. De kas was reeds
door den administrateur meegenomen. Een
groote raderboot kwam langszij, die de mail
voor het grootste deel kon overnemen. Yan
de ongeveer 90 zakken bleven er slechts 20
achter.
Tegen den avond kwam de groote stoom-
reddingsboot uit Harwich in de nabijheid,
die langszij bleef voor het geval men op de
„Koningin Emma" wilde blijven.
Maar toen het schip al scheever naar bak
boord kwam te liggen en toen, bij het rijzen
van het water, het schip niet vlot kwam,
maar integendeel vol liep, besloten wij met.
het oog op het gevaar van boord te gaan.
Om vier uur was ik met de „Batavier"
naar do „Kambangan" gegaan, om te vragen
wat dichterbij te ankeren en do passagiers
over te nemen. Enkele passagiers bleven op
de „Batavier", andere gingen met- destroyers
naar een Engelsche haven.
De kapitein had nog op het laatste oogen-
blik met eenige hofmeesters en Javaansche
bedienden dekens van boord van de „Emma"
gehaald.
To half negen had hij het schip voor de
laatste maal verlaten. Om kwart over ne
gen, half tien, was de „Koningin Emma"
langzaam omgeslagen. In het maanlicht za
gen wij dat het schip heelemaal plat lag;
bij het laagste water lag het schip voor twee
dorde onder water. Maar gelukkig bleken
allen gered te zijn.
Aangenomen wordt, dat de „Koningin
Emma" op een verankerde mijn geloopen is.
Een drijvende mijn zou men moeten gezien
hebben aan boord.
Do lading van de „Koningin Emma" be
stond uit Indische producten, als tabak, kof
fie, kinabast, thee, maïs en coprah.
Tegen tien uur lag de „Kambangan" ge
meerd aan loods M aan de Handelskade te
Amsterdam. Daar stonden weer een groot
aantal belangstellenden, en weer werden
tusschen den wal en de boot vroolijke uit
roepen gewisseld, even zoovele uitingen van
vreugde over de behouden terugkomst van
de opvarenden van de „Koningin Emma", j
De oorzaak.
In het „N. v. D." lezen wij
Naar dc meening van kapitein Braat, dt£
ook gedeeld wordt door het officieren-p erso*
neel, kan de vernieling van zijn schip niefl
veroorzaakt zijn door een drijvende mijn*
Zulk een mijn zou men bij het mooie, kalma,
weer en het volle daglicht, zeker ontcteKff
hebben.
Men weet echter, dab het Engelsche mijn*
veld, in welks nabijheid het schip was, ver*
plaatst ifc Nu bestaat de mogelijkheid, datf
bij die gelegenheid een enkele mijn verge*'
ten is weg te nemen en dan is 't niet on*
waarschijnlijk, dat do Koningin Emma da
dupe van dat verzuim is geworden.
Neemt men deze veronderstelling niet aan,
dan kan alleen gedacht worden aan een mijn
van Duitschen oorsprong, die, zonder dat dit-
van Engelsche zijde is bemerkt geworden, opj
de plek van het ongeluk moet geplaatst zijn.
In ieder geval was het aangebrachte lek:
te diep onder aan de kiel, dan dat het kon
teweeg gebracht zijn door een mijn in drij-
venden toestand. Het moet volgens allen tot'
oordeelen bevoegden een verankerde mijn
geweest zijn.
De mail.
Omtrent de mail aan boord van de „Ko
ningin Emma" kunnen wij het volgende
mededeel en
Gewoonlijk bestaat de mail uit Oost-In>
■dië uit ongeveer 120 zakken. (Volgens den
gezagvoerder van de „Koningin Emma"
waren er ditmaal 90 zakken, waarvan er 20
verloren zijn gegaan.) Het ongeluk, aan de
„Emma" overkomen, treft wat de mail be->
treft voornamelijk Amsterdam. De zendin
gen uit Soerabaja en Weltevreden, die in
den regel zeer belangrijk zijn en gewoon
lijk uit ongeveer zevenhonderd aangetee-
ken.de stukken bestaan, ontbreken ditmaal
geheel. Zij zijn dus naar alle waarschijn
lijkheid met de „Koningin Emma" verlo
ren gegaan. Uit Soerabaja is alleen een.
zak gewone correspondentie aangekomen
aaaigefceekende stukken ontbraken geheel.
Uit Samarang is naar kon worden nage
gaan de helft der aangeteekende stukken
ontvangen. De gewoonlijk minder belang
rijke zendingen uit Kota Radja en Sabang
ontbraken eveneenseen aantal aangetee
kende stukkon uit Medan woTden ook ver
mist.
(De „N. R. Ct." spreekt.van 1000 aange
teekende stukken, cBie verloren zc-uden zijn-
gegaan.)
In het geheel werden van de mail 80 zak
ken ontvangen, waarvan een 22 voor Am
sterdam bestemd waren. Het aantal ver
miste postzakken is, naar men in postkrin-
gen aanneemt, grooter dan twintig. Er zijn
nieuwe lijsten aangevraagd.
Vastgesteld is kunnen worden dat bij het
vergaan van de „Koningin Emma", welk
schip do Indische mail aan boord had, geen
voor bet Departement van Koloniën bestem
de stukken verloren zijn gegaan.
KUNST, LETTEREN, ENZ.
ElUnograpbiscli Museum.
's Rijks Ethuographisch Museum heelt van'
de officieren van het exploratie-detachement'
•I. V. L. Opperman, G. A. Ilgen (beiden le-
luitenant der infanterie Oost-Indisch leger]
p.a. departement van Oorlog, Batavia), J.
W. Langeler en L. A. C. M. Doorman (beiden
luitenant ter zee 2e kl, p.a. departement
van Marine, Batavia) door tussehenkomst van
het departement van Onderwijs, Eeredienst
en Nijverheid te Batavia, ontvangen een ver
zameling van 336 ethnographische voorwcr-,
pen, door bovengenoemde officieren verza
meld op Noord-Nieuw-Guinea.
Roman naar het Engelschl
(Nadruk Verboden).
23)
Eens kwam zijn droombeeld zoo dicht in
lebenden lijve bij hem, dat hij haar had kun
nen aanraken. Het was mademoiselle Hor-
tenso, die in het café Floriiu zong, terwijl
de ga-sten, waartoe hij somtijds behoorde,
rookten en ververschingen gebruikten. Zij
v/as juist het kleine, ronde, zachte, mollige,
donsachtige, jonge persoontje, dat hij zoo
dikwijls in zijn geest zag en zoo zelden in
werkelijkheid, en hij was op het punt ver
lief-! ~e worden op wie ook. De wederkecrige
kennismaking werd heel natuurlijk gemaakt,
na het goudstuk, dat hij in dc tamboerijn
wierp, waaruit zij, van tafel tot tafel gaan
de, de kunstwaardeering van haar toehoor
ders kon afmeten. Juist in die dagen was hij
voor hot eerst in staat zich good tc kleeden
en had hij een weinig geld te verkwisten.
Tien veertien dagen lang wierp hij het
bij vrij groote sommen weg, want hij was
verliefd govaakt, verkeerde ten minste in
eer. toestand, die er veel op geleek. Hij res
pecteerde mademoiselle Hortense en ge-
voeldo sympathie voor haar in haar moeilijk
bestaan. Zij waG haar zwervend leven meer
dan moe, evenals hij het kosthuis van mrs.
.Wilson. Zij was even verlangend om te trou
wen en een rustig loven te hebben als hij
om een eigen thuis te bezitten. Dat onder
werp was niet bepaald tusschen hen te ber
de gebracht, maar zij spraken er toch om
heen. Het beslissende oogenblik kwam op
den avond, toen haar troep naar Monto
Yicleo scheep zou gaan. Op de meest deli
cate wijze gaf zij hem te verstaan, dat zij
zelfs nog te elfder ure zou blijven, als hij
haar ten huwelijk vroeg. Al bevond zij ziok
"op dek of zelfs al in haar hut, het zou nog
niet te laat zijn. Hij verliet haar om negen
uren en zij zou om elf uren vertrekken. In
de twee daar tusschen liggende iiren liep
hij door de stad, geslingerd tusschen hoop
en vrees, verzoeking en mismoedigheid. Tot
zijn eer dient gezegd, dat hij alleen aan haar
gebroken hart dacht, niet aan het zijne. Yoor
hem was zij slechts een van vele kansen voor
haar was hij de kans van een leven. „Mis
schien," zei hij tot. zichzolf, „valt zij nooit
weer in handen van zoo'n fatsoenlijken
vent." Het Was een felle strijd tusschen ge
zond verstand en dwaasheid, zoo fel, dat het
hem een gevoel van verlichting gaf, teen hij
de klok elf hoorde slaan en wist, dat zij uit
gezeild moest zijn.
Het gebeurde ontnuchterde hem, wijl het
hom toonde, hoe gemakkelijk hij een zekeren
vorm van krankzinnigheid zeer nabij kon ko
men. Na verloop van tijd en nadat hij har
der had gewerkt dan ooit, kreeg hij zijn aan
stelling to Rosario. Het was een groote pro
motie, niet alleen wat positie en salaris be
trof, maar ook in vooruitzichten. Mr. Martin
was zelf directeur te Rosario geweest, voor
dat hij deelgenoot was geworden. Wie kon
dus zeggen wat er nog gebeurde?
Hij werd op zeer eigenaardige manier,
als terloops, door mr. Jarrott met do ver
andering in kennis gesteld. Op zekeren dag,
dat Strange, na het bespreken van een zaak
van ondergeschikt belang, op het punt stond
het kantoor van zijn chef te verlaten en
r^ods half wog de deur was, bukte mr. Jar
rott zich om een boek weer in het draaiende
boekenkastje te plaatsen, dat naast zijn
stoel stond.
„A propos", zei hij zonder op te kijken,
„Jenkins gaat naar New-York, om daar de
firma te vertegenwoordigen. Wij dachten,
dat u nu maar naar Rosario moest gaan om
hem te vervangen.'1
Strange werd één en al aandacht, want
hij wist, dat de oude man er van hield zijn
ondergeschikten belangrijke orders te geven,
alsof het een dagelijks voorkomend iets was.
„Heel goed", zei hij bedaard zonder zijn
innerlijke ontroering in het minst te ver
raden. Opstaande keek mr. Jarrott verle
gen om zich heen alsof hij iets andeifs
trachtte to vinden om te zeggen, terwijl
Strange weer naar de deur wilde gaan.
„En mrs. Jarrott
Strange bleef zoo plotseling staan, dat de
oudsto firmant zweog met dat air van be
schaafde onbeholpenheid, dat ook den En-
golschman eigen is, en dat hij aannam a*8
liij een vast besluit had genomen.
„Mrs. Jarrott", ging hij voor, „verzoekt
mij te zeggen, dat zij hoopt, dat u bij ons
den volgenden Zondag zult willen komen
lunchen".
Er ontstond een lange pauze, waarin de
jonge man verbijsterd zooht- naar een ge
schikte inkleeding, die zijn besliste weige
ring moeoè vortzachten.
„Het is bijzondor vriendelijk van tors. Jar
rott", begon hij eindelijk te stamelen, „maar
als zij mij wil excuseer en
„Zij zal u Zondag om halféén verwachten."
Die woorden werden gezegd met dien nauw
merkbaren nadruk, die, zooals ieder op het
kantoor wist, to kennen gaf, dat daarmee
alles was gezegd.
Alles wèl beschouwd was de lunch niet
zoo'n vreeselyke zaak. Als hij niet zoo be
vreesd was geweest, dat dit bezoek voor hem
de dunno kant zou zijn van de wig, die in
het Amerikaansche gezelschapsleven drong,
waarin hij zich niet zonder gevaar kon be
geven, zou hij genoten hebben van dit kijkje
in een gezellig familieleven, nadat hij zoo
lang daarvan versteken was geweest.
Toen mr. Jarrott zijn huis te Palermo liet
bouwen, had hij ten minste, wat het uiterlijk
betrof, den ouden Spaanschen stijl van ar
chitectuur gekozen als het meest overeen
komend met do geschiedenis en het kli
maat van het land, hoewel de rijke Argen-
tinib'rs gewoonlijk prefereerden, dat hun
woningen er uitzagen evenals hun klee-
ren, juweelen en rijtuigen alsof zij uit
Parijs kwamen. Dc ruime binnen-patio werd
Tfeschaduwd door wingerd en opgevroolijkt
door bloemen, terwijl vogels in kooien of
.vrij rondvliegend overal zongen. De kamers
er om heen. waren lucht1 g en koel en inge
richt volgens den Amerikaanschen standaard
van comfort. In do eetkamer gaven mahonie
hout, damast, kristal en zilver Strange het
eigenaardige gevoel alsof hij naar de da
gen en gewoonten van Norrie Ford's jon
gensjaren wa-s teruggekeerd.
Als de eenige gast was hij gezeten aan
mrs. Jarrott's rechterhand en tegenover miss
Queenie Jarrott, do zuster van den heer des
huizes. De gastheer sprak volgens gewoonte
weinig. Miss Jarrott zei ook niet veel; zij
keek Strange slechts over de tafel aan met
haar broeden glimlach, waarbij haar dunne
bovenlip opkrulde, wat een komisch effect
maakte. Over hot gezelschap aan tafel, over
de bejaarde knechten, dio bediohden, over
de kamer, en het patio lag het zingen der
vogels niet meegerekend die deftige 6tilte,
welke eon huis eigen is* waar nooit het vroo-
lijtc gelach en het rumoer van de jeugd
wordt gehoord.
Mevrouw Jarrott nam het grootste deel
van het gesprek voc< haar rekening. Zij was
een mooie vrouw, flets bleek en kwijnend,
zooals gewoonlijk de mensehen uit het Noor
den na een lang verblijf in het sub-tropi
sche Zuiden. Haar mooie, lichtbruine oogen
gaven den indruk alsof zij dikwijls tranen
hadden vergoten, ofschoon zij een glans had
den behouden, die aan liaar gelaat bezieling
gaf. Een wit-kanten plooisel om ha-ar hala
was het eenige, wat haar eenvoudig gewaad
opvroolijkte; maar volgens de Argentijnsche
moclc droeg zij veel mooie ringen en een
broche en oorringen van zwarte parelen.
Zij begon met haar gast te vragen of het
waar was wat mr. Jarrott haar had meege
deeld, dat hij niet een van de Strangea van
Virginia was. Hij moe^t dat toch zijn, naar
zij meende, zij kon zich niet begrijpen, dat
het niet zoo was. Er w a ren Sfcranges in
Virginia en die waren er verscheiden ge
slachten achtereen geweestZelfs waren dc
Colïaxen, haar eigen familie, bijna onder
elkaar getrouwd met hen.
Met dat „bijna" bedoelde, zij, dat zij met
diezelfde families onder elkaar getrouwd
waren dc Yorkes, de Endsleighs en de Po-
les. Wanneer mr. Strange tot de Virginoc-
scho Sfcranges had behoord, dan zouden zij
zeker gomeensoha.ppelijko bloedverwanten
kunnen ontdekken. O, maar hij behoorde er
niet toe En het leek toch alsof het anders
kon. Als mr. Strange uit New-York kwam,
dan zou hij waarschijnlijk wel de Wrcnns
kennen. Haar eigen moeder was een
Wrenn. Zij was oen miss Wrenn geweest,
voordat zij mrs. Colfax werd. O. meende
hij wel eens van hen gehoord te hebben
O', dat zou wel. Het waren heel bekende