N°, 17025 Zaterdag: 28 Aujsustus. Eerste Blad. A°. 1915. OfficSeele kennisgeving. Brieven van een Leidenaar. Persoverzicht, Gemengd Nieuws. FEUILLETON. De zilverera sraara. LEIDSCH DAGBLAD GEMEENTELIJKE INKOMSTENBELASTING. Burgemeester en IVethoudcrs van Leiden brengen in herinnering, dat op den 81en Aug. a.s. de 2c termijn vervalt van de Gemeentelijke Inkomstenbelasting, dienst 1915, en dat alzoo op den le" Sep tember d.a.v. minstens twee zesde ge deelten van den aanslag moeten zijn voldaan. Zij noodigen mitsdien hela gheblicnden uit om, ter voorkoming van vcrvolgings- kosten tot de betaling van het verschul digde ten kantore van den Gemeente ontvanger over te gaan. Tevens worden de belastingschuldigen er op gewezen, dat, tengevolge van het aanhouden der bijzondere tijdsomstandig heden, ook dit jaar door de gemeente vele buitengewone uitgaven moeten worden gedaan. Aangezien de gemeentekas hier toe niet altijd toereikend zal zijn, znllen grootere sommen voor kasgeld moeten worden opgenomen. Teneinde deze on- noodige kosten zooveel mogelijk te voor komen, worden de belastingschuldigen verzocht hun belastingpennl.igen stipt op lijd te betalen. Het verdient bovendien aanbeveling om, zoo mogelijk, den geheelen aanslag of ten minste de helft daarvan te voldoen. Burgemeester en Wethouders voornoemd, N. O. DE GIJSELAAR Burgemeester. ,VAN STRIJEN, Secretaris. Leiden, 'den 286ten Augustus 1915. DXXXXVIU. Dezer dagen bevond ik mg in een zeef gemengd gezelschap, waar men begrijpe lijkerwijs een discours hield over de maat schappelijke toestanden. De oorlog piet zijn Verschrikkingen, echijnt weinig interessant voor gesprekken, tenzij deze loopen j over het verschil van standpunt, dat men tegenover de oorlogvoerende partijen in neemt, maar de economische en maa'schap pelijke toestanden, -mede een gevolg van den oorlog, blijven altijd belangwekkend, om dat men er middenin leeft en de gevolgen er op ©enigerlei wijze van ondervindt. Het liep ten slotte over de vraag, welke van de [maatschappelijke standen, er in doorsnee het minst aan toe was. De meest welge9telden zeker niet, was het algemeen oordeel. Eer lijkheid gebiedt mij om er aan toe te voe den dat, voor zoover was na te gaan er ook geen „kapitalist" onder het gezelschap was, .zoodat dezo de schaduwzijden van het ka pitaalbezit en die, aan 'n groot inkomen ver bond en, uit ervaring nie: konden doen uit komen. Het liep dus hoofdzakelijk tusschen den arbeider en den middenstander, de man die zijn wekelijksch loon ontvangt en ver- toert en de man, die zaken doet, er meer ,of nrnder aan verdient en er de risico van draagt Het voor en tegen werd overwogen, de licht- en schaduwzijden van het leven van beiderlei stand aangegeven. Ik zal daarop hier niet verder ingaan, over 't algemeen geloof ik, zullen de menschen met het min ste weerstandsvermogen er toch wel het slechkt aan toe zijn, al voel ik niets voor den meermalen gebruikten 'dooddoener, dat de kleine patroon en de kleine neringdoende, als zij zich verbeelden, dat hun levenslot niet haalt biï dat Van de loontrekkenden, altijd nog arbeiders kunnen worden. Maat schappelijk geluk is ook betrekkelijk en Wordt vooral bepaald door maatschappelijke voer- ooi achteruitgang. Een werkman, die zich met harden arbeid en groote moeite opwerkt tot een eigen bedrijfje, voelt zich ook, al zijn rin zorgen grooter geworden, gelukkig; een tobbende ambachtsman voelt zich echter meestal niet op zijn plaats als hg loontrekkend wordt* al is zijn leven daardoor minder zorgelijk gewordend Het gesprek kwam ten slotte op een zaak, waarover ik thans schrijven \vil. „Wordt," zoo zei in den loop van hot discours een k.eine zakenman, „eens ongesteld met het gevolg dat je een vrij moeilijke operatie moet ondergaan en in een ziekeninrichting moet worden verpleegd. Het is eenvoudig niet mogelijk, tenzij je een spaarpotje hebt of dat je je in schulden steekt. Een rijke kan zonder bezwaar van geldelijke zijde zich laton verplegen, en de werkman kan zon der kosten zich in het Academisch Zieken huis laten opnemen, en krijgt als 'fc noodig is, onder pofessToraal toezicht, een prima behandeling. Hij mag dan tegelijk dienen als I wetenschappelijk object, wat zal dat hinde- ren aan de behandeling zelf." I „Ik heb," zoo zei een der aanwezige I middenstanders, „al jaren rondgeloopen met I 't denkbeeld van een Vereeniging tot onder- I linge bestrijding der kosten bij operaties J enz., op den grondslag van de bestaande I Ziekenfondsen. De leden konden wekelijks, maandelijks, of drie-maandelijks een bijdrage storten, waaruit, zoo noodig, de ope ratie- en verplegingskosten konden wor den bestreden, en zoolang dit fonds niet toe reikend was, zou men het bedrag door een omslag moeten vinden. Op die wijze werd bet mogelijk voor burgermenschen, met wei nig of geen vermogen, om zich aan een meer en meer noodig geoordeelde en veelal Z6cr dure operatieve behandeling te kun nen onderwerpen, zonder de vrees, er door geruïneerd te worden, of anders met het vooruitzicht van een vroegen dood, de kwaal door het leven voort te sleepen. Het denkbeeld, zoo voorgedragen en nog nader besproken, vond bijval en een der aanwezigen kwam op de gedachte, dat ik heb ïn een mijner wekelijksche brieven in het ,,Leidsch Dagblad", dat zich voor het algemeen belang graag inspant, zou propa- geeren. Ik kon niet anders dan beloven dit ver zoek 'te overwegen. Andere zaken, volgens mijn meening van meer algemeen belang, drongen taijn voornomen, om deze zaak op mgn beurt aan belanghebbenden ter over weging 'aan te bieden, op den achtergrond, totdat ik dezer dagen een* brief ontving uit een onzer Ziekeninrichtingen van een patiënt, die er een ernstige operatie had ondergaan 'en een van de personen was die indertijd het denkbeeld miee besprak en er ze»er veel voor voelde. Zijn brief, waaruit naast dankbaarheid over de welgeslaagde cperatie, ook blijkt hoe uitnemend een ver eeniging als bovenbedoeld in zulke gevallen zou kunnen werken, herinnerde mg weer aan mijn belofte. De man schrijft letterlijk: „Meer dan ooit ben ik thans overtuigd van de wensche- lijkheid van de oprichting eener door ons besproken vereeniging." De gronden, waar op deze meening rust, mag ïk hier niet nader blootleggen, iedereen, die ongeveer in 'de zelfde pos'tio verkeert of verkeerd heeft, veelt dezo wol en beseft 'de beteekenis van de woorden, door dien man geschreven, voor wien hot, wat allen kan overkomen, bittere werkelijkheid is gewo'rden. Hoe zoo'n vereeniging precies in elkaar meet gezet worden, dat moeten de mannen en vrouwen, die straks het initiatief zul len nemen, nader overwogen. Mij lijkt het toe, 'dat het ten minste niet moet zjjn een onderneming, een zaakje, waarmee door 'de oprichters en beheerders geld, kan het zijn goed geld, verdieno. wordt. Het moet een vereeniging worden, 'die steunt op onder linge solidariteit, waarin het mooie beginsel: „allen voor één en één voor allentot verwezenlijking komt, op een gebied en m een tijd, waarin alleen-staan het sterkst en het zwaarst worden gevoeld. [Wie er met mij zoo over denken, zoeken elkaar te vinden en stichten de vereeni ging, die voor den kleinen middenstander een zegen kan worden. De phase, waarin thans het vraagstuk der lijkverbranding zich bevindt in ver houding tot de wet, acht de „STICHTSCHE COURANT" onhoudbaar. Het is thans toch uitgemaakt, dat ook niemand gestraft kan worden, indien een lijk eenvoudig noch begraven, noch ver brand wordt, maar blijft liggen. Ook stemmen do voorstanders der lijk verbranding toe, dat, als de crematie wordt toegelaten, waarborgen in de wet moeten worden opgenomen, om te voorkomen, dat de crematie wordt toegepast met het doe), om het leveren van bewijs, dat de doode een gewelddadigen dood gestorven is, onmoge lijk te maken. Maar op de manier, waarop het thans gaat, kan de Overheid zich op grond van do wet dien waarborg niet ver schaffen. Bovendien is het in strijd met den eer bied voor de wet, dat door de Overheid een handeling wordt toegelaten, die toch I in strijd met de uitdrukkelijke wettelijke bepaling plaats höeft Om deze redenen, zegt het blad, behoort ieder, ook al is hij persoonlijk voorstander van de^crematie, er prijs op te stellen, dat de tegenwoordige toestand in ieder geval niet bestendigd wordt. En het zou zeker het meest ïn over eenstemming rijn geweest met den poli rie ken wapenstilstand, indien de begrafenis wet zóó ware gewijzigd, dat gestraft kon worden wie tot een crematie last geeft of wie ze 'uitvoert. Dan ware slechts gehand haafd wat, naar ieders toestemming, de tegenwoordige wet toch bedoeld heeft. Meent 'do Regeering echter op dit oogen- blik do zaak te moeten falen liggen zoo als ze ligt, dan zal toch in ieder geva1 na het eindigen Van den politieken wapenstil stand do zaak geregeld moeten worden. In oen driestar Oorlogswinst en Extra-heffing zegt „HET CEN TRUM" Niemand zal uit redelijkheidsoogpunt bezwaar kunnen maken tegen een extra heffing van wat men thans de „oorlogs winst" kan noemen. Er zijn verschil lende categorieën van burgers, dde goede, zelfs buitengewoon goede zaken hebben gemaakt, en dit nog steeds blijven doen. Zoolang buiten onze grenzen de oorlog woedt en binnen onze grenzen een abnor male toestand heerscht, vloeien hun de winsten in ongekend ruime mate toe. Heb spreekt vanzelf, dat deze bevoor rechten gemakkelijk iets missen kunnen en dat zij het niet schrijnend en drukkend zouden voelen, wanneer de Fiscus op een deel dier rijke verdiensten beslag legde, oan zijn enorme uitgaven te bestrijden. De vraag ia maarzal zulk oen extra heffing want ddar moet het heen gemakkelijk en practisch uitroer ba ar zijn, zoodat niet slechts een behoorlijk resul taat wordt verkregen, maar ook eenerzijds tegen ontduiking, anderzijds tegen wille keur deugdelijk worde gewaakt? In elk geval hopen wij, dat de billijke edsch der extra-heffing niet moge afstuiten op dc moeilijkheden welke het aanslaan van hen, die oorlogswinst hebben gemaakt, of he eten te hebben gemaakt, met zich brengt. Want ten slotte is het tooh niet de hoofdvraag, wie dit jaar groote winst be haalden, maar wie over voldoende mid delen en inkomsten beschikken, om voor een storting ineens in aanmerking te ko men. Zij, die nu welgesteld, of welgestelder en rijker zijn geworden, moeten daartoe hun portie bijdragen, dit spreekt vanzelf, en zij zullen dat ook doen, wanneer te gelegener tijd de aangiften worden ge vraagd Maar dit behoeft nog geen reden te zijn, om van een extra-heffing hen vrij te stel len, die reeds gefortuneerd waren, al werd hun kapitaal in dezen oorlog niet grooter. Eisoh i3, dat de zwaarste last moet ge dragen worden door hen, die de stevigste schouders hebben, onverschillig wanneer zij die schouders verkregen. Het zou daarom jammer wezen, indien do vraag der extra-heffing vertroebeld werd door moeilijkheden, over het al dan niet aanwezig zijn van „oorlogswinst", waarover do betrokkenen wellicht spits vondig zouden gaan dehatteeren, en waar uit de tegenstanders der extra-heffing al licht een wapen zouden smeden, om haar te bestrijden Men late hen betalen, die het best be talen kunnen. Het succesnummer. De „Zie- rikz. Nwsb." vertelt als historisch: Om zijn soldaten eenige afwisseling te verschaffen in hun eentonig mobiIi:atiele ven, vatte de kapitein in eon onzer kleine garnizoensplaatsen het voornemen op, een zwemwedstrijd te organiseeren. Zijn plan viel zeer in den smaak en spoedig was het programma opgemaakt. Alleen mankeerde nog het slot, dat pakt. Een der luitenants echter nam aan als hem slechts de vrije hand gelaten werd, voor een schitterend succesnummer te zorgen. Volgaarne ver leende de kapitein hem zijn toestemming. Do groote <Dg is daar. Het stadje is leeg- geloopen, ora den wedstrijd bij te wonen. Alle aanwezige militairen zijn in groot tenue, en do oogen der jonge schoonen zijn even zeer gericht op de schitterende uniformen van den kapitein en zijn staf als op de wedstrijdende landsverdedigers. Wij laten de zwemmers zwemmen, en vol gen den luitenant, die voor het pakkende slot zou zorgen. Hij is naar zijn kamer ge gaan en is daar in druk gesprek met 4 soldaten, die hun zwem nummer hebben af gewerkt en nu bij den luitenant zijn ont boden. Jongens, zegt deze, jullie kunt zwem men als ratten. Nu heb ik hier twee vrou- wenkostume3 en twee burgerpakken. Die trek jullio aan en dan ga je bij den wedstrijd roeien. Je valt per ongeluk allemaal te wai ter on loopt groote kans te verdrinken. De lui op den wal zullen roepen en schreeu wen en gewis springen er een stuk of wat te water om je te helpen. Zoo gauw de eerste bij je komt. zwem je als de blits naar den kant en je komt je hier verklee- den. Dan nemen wij hier nog een extra fijne flesch. Wat denk je er van? Antwoord was overbodig. In een wip stonden de vier getransformeerd ia twee dames en twee burgers op hun Zondags, en enkele oogeublikken later ziet de samen- zweende officier, die zich intusschen weer bij zrjn collega's gevoegd heeft, een roei boot, bemand met 2 mannelijke en 2 vrou welijke personen het terrein van den wed strijd opvaren. Daar laat een der dames haar roeispaan glippen. Bij de poging om deze te grijpen, tuimelt zij over boord. De anderen trach ten te helpen, met hot gevolg, dat alle vier inzittenden in de golven verzinken. Wat een ontsteltenis aan den wal! Vrou wen vallen flauw, mannon loopen heen en weer en schreeuwen om een roeiboot en om reddingsgordels. Maar het waardigst en het kranigst houdt zich onze kapitein. Met een gelaat, van moed stralend/roept hij: „Mamien, hier moet gehandeld worden. Wie mij liefheeft, volge mij!" En, zijn beste uni form niet achtend, dringt hij voorwaarts en werpt zich tot aller ontsteltenis geheel gekleed in den vloed, ter redding van de ongelukkïgen, die met het zilte nat liggen te worstelen. Met krachtige slagen doorklieft de kapi tein de golven, aangemoedigd door de kre ten der toeschouwers. Houdt moed! roept hij den drenkelin gen toe, ik kom! En hg kwam, maarte laat. Want als de vermoeide officier de spar telende dames en heeren bijna bereikt heeft, slaan deze de armen en beenen uit en zwem men als zeehonden naar den oever, waar zij als bij too verslag verdwijnen. Wild van woede zwemt onze brave com mandant terug, uitgelachen door het on barmhartige publiek. Wat bij in deze oogen- blikken dacht, weten wij niet; maar wij be twijfelen zeer, dat hij de overtuiging van velen deelde, dat dit slotnummer in waar heid een succesnummer was geweest. Gestoorde feestvreu g deEen echtpaar te Delft was 25 jaar getrouwd. Dies zou er een groot festijn plaats heb ben. Alle voorbereidingen daartoe waren reeds getroffen, zaal gehuurd en versierd, bestellingen gedaan en invitaties verzonden, zoodat alleen op den leestdag zeiven ge wacht moest worden. Eeïde jubileerende oudjes hadden zich voor .die plechtigheid een nieuw kostuum laten aanmeten en pa, die boven alle an deren wide uitblinken, zou zich voor het eerst van zijn leven in een rok steken. Een dag vóór het feest kwam het kostbare pak voor pa thuis Vlug wilde hij het passen; hij verborg zich eenige minuten in de voor kamer, om zich daar feestelijk te kle-eden. Doch het scheen niet goed te gaan. Moe- der werd er bij gehaald, toen de meisjes. Het kostuum paste niet. De jas was veel te krap en dreigde door pa's corpulentie uitr een te barsten, terwijl de pantalon ongèveer een decimeter te lang was. De ^geheele fa milie was van streek, doch de jongste doch ter, de kalmste van allen, toog aanstonds naar den snijder. Spoedig was deze ten huize van den jubi aris. Verontschuldigingen wer den natuurlijk gemaakt. Het moest een ver gissing zrjn. Doch geen nood. Hier een streepje, .daar een krijtschrnpje, en het kos tuum werd medegenomen met de verzeke ring, het tijdig terug te bezorgen. Toen kwam de groote dag. Langzamer hand was het uur voor het feesten aange broken en nog steeds was pa's rokkostunm niet bezorgd. De kinderen waren al weg naar de zaal, waar het feest gehouden zou wc-rden. Pa zat intusschen op heet© kolen, het kostuum was er nóg niet. Eindelijk, daar ging de bek Gelukkig nog juist bijtijds, want terzelfder tijd rolde het rijtuig aan om de jubileerenden af te halen. Pa schoot vlug zijn kostuum aan. Maar1 wat was dat! Het paste weer niet. De jas was nu veel te groot, terwijl de pantalon daarentegen te kort was. Rood van kwaad- (Een Harz-legende). Slaat men, van uit het deftige dorpje Hasserode, den weg in naar het kleine Breitzthal, in de richting van de zeer in drukwekkende en romantische steengroeve, dan komt men na een tamelijk vermo'eien- den tocht aan een blank-gekleurde rots; men schen met levendige fantasie zien in de lijnen van deze rots gelijkenis met eenig fcenschelijk wezen. De rots heet „de zil veren man" of ook wel: ;,de zilverman". tVolgens de legende bergt zij binnen in zich onmetelijke zilveren schatten, waarvan de aanblik tot nu toe slechts gegund was ge worden aan één enkelen sterveling. Het was nog in do tijden van Karei den Grooten, dat de rondom wonende Saksers en Thüringers met tegenzin en slechts voor don schgn, uit vrees voor des keizers toorn, zich bogen onder het juk van den christen god, dio de oude goden van hun trotscho tronen had verstooten. Het zwaard is ech ter nooit bjj machte het tecre zaadkorreltje dos geloofs in de menschelijke ziel te plan ton en het kon dan ook niet beletten, dat deze nieuwe christenen diep in hun bin nenste hun aangebedenen bleven vereeren, kan wie zij in het geheim, op goed verborgen Plaatsen, op onbereikbare hoogten van het Harzgebcrgte en in de veilige schaduw der oerwouden, de vanouds bekende offers brach ten. Ook Hasso, een jongeling van edelen stam en zoon van een dapper legeraanvoer der, behoorde tot hen, die Wodan en Thonar des te vuriger vereerden, naarmate zij zich gedwongen zagen hen schijnbaar te ver loochenen. Eens gebeurde het, dat hij 't kleine Breitz thal moest passeeren, omdat hij opge roepen was naar de hooge Broeken door de wi.izo moeder-aarde, de lieflijke vreugde-b;> reidster Ostaru, wier levenwekkende adem de winterharde aarde tot hernieuwd leven be zielt. Volkomen op de hoogte der gevaren, aan dergelijke tochten bij ruw "jaargetijde verbonden, de wegen precies kennend, die door berg- en boschwildernis voeren, en bewust van zijn krachtig, strijdvaardig lichaam, als van de goede wapenen ter vei lige beschuit ng tegen aanvallen van wilde beesten, schreed hij onbekommerd-zorgloos altijd voorwaarts, zijn doel te gomoet. Plotseling echter bleef hij als vastgena geld staan. Aan den voet van een rots, die gelijk zilver blonk in het maanlicht, ont- üekte hij een reusachtigen vuurcirkel, en binnen in den vlammenkring, op een sappig- groene grasvlakte, voerden teere elfeag:- stalten een rondedans uit. Van uit de takken der ernstige boomen rondom weerklonken tooverachtige melodieën, en toen de jonge ling opkeek, ontdekte hij tallooze dwergjes, met grijze, golvende baardjes, die met leepe oogjes op hem neer keken en hem vriende lijk toeknikten; met hun verschrompelde vingertjes wezen zg heen naar de richting van waar hij gekomen was. Hasso begreep niets van deze gebaren taal, doch lang vermocht zij zijn aandacht niet te boeien. De schoone danseresjes te midden van den vlammencirkel hielden zijn ziDnen gevangen en zrjn hart begon hoor baar to bonzen, toen één onder haar, en, zooals het hem toescheen, de schoonste, uit de rrj trad, over de vlammen heen springend, en op hem toekwam. Zwijgend nam zg hem: bij de hand en leidde den willoos-volgenden j mgeling mid den door de vlammen en door de nu geopende rij der danseressen naar de blin kende rots. „Ik wil je rijk en gelukkig maken," zei do heldin, stilstaande en den jongeling met oogen aanziende, die niets aardseh bezaten; „binnen in deze steenmassa zgn schatten opeengehoopt, zooals geen aard-mer.sch ze ooit bezat." „En waarom wilt gij juist rnïj deze rijk dommen geven?" vroeg hij wantrouwend. „Omdat go een dapper jongeling zijt, die er geen slecht gebruik van zal maken. Gij haat Karei den onderdrukker, die niets ontziet, wat mannen van uw stam: heilig is, en daarom wil ik u in dezen heiligen nacht de macht verleenen, hem te bekam pen en te overwinnen." „Ik volg u!" sprak Lasso, met man lijken ernst, bezield met de hoop een hei ligen strijd te mogen beginnen om: zijn go den, zijn volk te verlossen uit de boeien des vreemdelings. „Ziehier," sprak zijn leidsvrouw verder, „als mijn hand driemaal tegen deze plaats lil opt, waar drie lichtende vonkjes zich tot een driehoek vereenigen, zil de steen klomp vóór ons zich openen en wij kunnen ongehinderd biimengaan in het onderaard- sche rijk van den dwergenkoning Hedench. „Geen gevaar dreigt er, en de schat is de uwe, als gij verstandig zijt en mijn aan wijzing opvolgt. Laat je niet verschrikken door den aanblik van afschuwelijke mon sters, laat je niet omstrikken door de tover kunsten van booze geesten in verleidelijke gedaante, want allen zijn ze slechts spoken, doe koning Hederich op je weg gezonden, om je in het wegdragen van den schat te verhinderen." Hasso beloofde strikt? g?hoorzaamh:ïi; niets zou hem op den dwaalweg voeren, niets hem beletten in het volbrengen van het werk, zoover liet in zijn macht lag. „Niet alleen uw vermaning wil ik indach tig zijn, gij heerlijke, doch ook. het grootsche doel, waartoe gij mij uw leidende hand wilt reiken. Zeg mg, wat ik doen moet, wat ik mijden zal." „Als gij de zilverzaal des Konings binnen treedt, waar hij sinds eeuwen gezeten is op den glinsterenden troon, zoo ga, onbe kommerd over allen en alles, regelrecht af op den eersten den besten, die u te gemoet komt, en gebiedt hem: „Voer mg, o kind van het rotsgebergte, voer mij naar de bron, die op deze plaats onder gesteenten en erts verborgen is." smeekbeden noch bedreigingen mogen u verschrikken. Gij zijt beschermd tegen alle gevaren, zoolang gij aoet wat ik u zeg. Zoodra gij (leze woorden voor de derde maal herhaald hebt, zult gij gruwelijke jammerklachten verne men, terzelfder tijd zal zich a-an uw voeten een breede spleet in den grond vertoonen, waar zrj uit to voorschijn komen, de zilver staven, oneindig m aantal. Gij verzamelt er zooveel gij dragen kunt en legt ze ginder in den vlammenkriug, opdat mijn volgelingen ze bewaren tegen de booze machten, terwijl gij terugkeert om nieuwe te halen. Verlies geen tijd, want zoodra de maan de toppen van gindsche bergen heeft aangeraakt, is mijn macht ten einde en gij moogt geen seconde langer meer ïn het koninkrijk pa leis vertoeven." „Is dit alles, dan is hot volbrengen or van gemakkelijk!" riop Hasso uit, vo! trots. „Het is alles, maar geen andere woorden mogen er ovor uw lippen komen dan die, welksO ik u gezegd heb. Gij moet uw oor sluiten voov smeekbede en vleierij, uw oogen voor alles, wat gij ziet, wat om u heen geschiedt. Zondigt gij ook maar tegen écu mijner geboden, dan is de schat voor meer dan duizend jaren voor de wereld ver loren. Voelt gij u sterk genoeg, durft gij het waagstuk ondernemen „Ik wil het." De hemelsche verschijning wenkte en drie glinsterende sterren fonkelden plotseling boven haar hoofd uit. toen zij driemaal in korte, afgemeten slagen, na elkander, met do hand tikte op elk der lichtende plekjes in dc rots. Een gerommel weerklonk van uit het in- wondige van do rots, het gesteente barstte, boog zich tot een hooge zuilenpoort, waaruit een zee van liolit over Hcsso viel, dio ver blind terugweek en in hot eerste oogenblik niets vermocht to onderscheiden. Weldra echter gewenden zijn oogen aan dit nooit aanschouwde licht, waarvoor het

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1915 | | pagina 7