Kribbel-Krabbel.
faalde den ouden man. Hierna liep zij hard
wog en verborg do schoontjes onder haar
schort, want tij was bang, dat zij uitgo-
lachon zou worden, omdat zij 6choenon van
deD oudon man had gekocht.
Zij ging er dadelijk mee naar haar groot
st^ vriendin Alioo.
,,Zie deze aardige blauwe echoentjes eens",
zei ze. „ik heb zo zoo even bij don oudon
mim' aan hob stalletje gekocht en zij kosten
ma. r één guldon. Vind je ze niet beelderig 1"
Alice kecik er naar en antwoordde
„Ja, ze zijn alleiliefst, maar ik denk niet,
dat ze sterk zullon zijn. Ze zijn echter zoo
goedkoop dat dat er niet veel op aan komt.
A hij nog zoo'ii paar heeft, zou ik dat wel
willen koopen."
Liesbeth en Alice gingen nu samen terug
naar het stalletje en de laatste kocht een
paar roodo schoentjes, die precies als die
van Licsbeth waren. Daarop lieten zij ze aan
de andere meisjes in het dorp zien en er
was er niet één onder hen, die niet zoo n
paar schoentjes wilde koopen, zoodat zij
weldra allen een paar bij den ouden man
uitgezocht hadden. Daarna begonnon do
vrouwen. „Als zij zóó goedkoop zijn", zeidon
rij tegen elkander, „kunuoü wij er ook wol
eens een paar wagen. We zijn niet gebon
den aJlcen schoenen van Ralph te dragen".
Na oen tijdje hadden alle vrouwen nu ook
schoenen voor zichzelf en hun kinderen van
het oude mannetje gekocht en cinuolyk
begonnen zij hun mannen te overreden ze
ook te keuren. In 't eerst weigerden do
mannen. Zij zeiden, dat Ralph al hun leven
laarzen voor hen had gemaakt en dat zij
nu niet naar een ander moesten gaan. Doch
de vrouwen hielden aan cn één voor één ga
ven de mannen toe, zoodat or eindelijk in
het gehoole dorp niemand meer was, behal
ve Halph, zijn vrouw en hun zoontje Siog-
riod, die niet de schoenen of laarzen van
den ouden man droeg.
Eerst lachte Ralph er om en zei hij, dat
ze wel spoedig weer in zijn winkel torug
zouden komen, als zij tot de ontdekking kwa
men, wat de schoenen van den ouden man
waard waren, want da>t hij onmogelijk goe
de waar voor zulk een lagen prijs kon le
verenMaar do schoenen versleten en dó
me use hen gingen toch terug naar heb stal
letje van den ouden man, hoewel zij wisten,
dat ook de nieuwe spoedig zouden slijten.
Toen begon RaJph heel ernstig te kijken'
en zei hij tegen iedereen, dat als zij nioft
veranderden en weer evenals vfooger bij
h/tm bun schoenen en laarzen kochten, hy
het dorp zou moeten verlaten om ergens an
ders hoen te gaan, waar hij klanten zou krij
gen, want dat hij niet kon leven van don
wincL
Hoewel het al een eind in het voorjaar
was, vroor het op zekeren nacht buitenge
woon hard en den volgenden morgen zagen
de boeren, dat het jonge, groene koren ge
heel 7" art gevroren was. Zoo iets was uog
nooit beurd en de bevolking was zoer uit
het -'©ld geslagen, want wat moesten zjj
'doe Js zij geen koren hadden om brood
van te maken?
Toen hagelde hot verschrikkelijk en alle
vruchten vielen van de boomen. Nu maak
ten de dorpelingen zich nog bezorgder, wan2
het zag er al heel aleoht voor hen uit, als
rij vruchten noch brood hadden om te eten.
Daana werd het heel warm zoo warm,
dat iedereen er van te lijden had en ai
het grae verschroeide, zoodat het vee nietfl
te eten had en er dus geen melk wan. De
putten droogden heelemaal op en spoedig
waa er zelfs geen water meer. Hot wildé
maar niet regenen en tot overmaat van
ramp brak er een besmettelijke ziekte in
heb dorp uit en werden versoheiden men-
scihen heel gevaarlijk ziek. Niomand dacht
echter, dat al deze rampen iets met den
schoenmaker hadden uit te staan, die
nog maar etoods aan den kant van den weg
zat, terwijl hij zijn schoenen vorkooht en
zijn versjes zong. Maar op zekeren dag
herinnerde één der mannen zich het oude
gezegde, dat de bevolking van hot dorp al
tijd in voorspoed sou leven, zoolang zij
eerlijk en vlijtig waren en niet zelfzuchtig
werden.
„Maar dat kan het niet zijn", zeiden de
anderen, „dat al die rampen over ons ge
bracht hooft, want we zijn eerlijk en vlijtig
cd niet zelfzuchtig".
Doch kleine Handa schudde haar hoofdje
en zoi:
„Jullie zijn wel zelfzuohig, want jullie laat
den armen Ralph van honger omkomea, om
dat je alleen schoonen van dien ouden man
Icoopt. Ralph' heeft zijn heolo leven zijn
best voor jullie goda-an en nu laat jo hein
allemaal in den steek, omdat die andore
man nieuw is, maar jullie weot oven goed
als ik, dat zijn schoenen met in de schaduw
kunnen staan van die van Ralph".
„Jo praat over dingen, waarvan jo geen
vorstand hebt, Handa", antwoordde haar
vader, do molenaar, boos. „Natuurlijk doon
we goed door de schoenen zoo goodkocp mo
gelijk te betalen. Bemoei jo er dus mot
mco, kind". Iedereen was boos op Handa,
omdat zo zéé sprak, doch zij veranderde
niet van mconing en schreide, als zij Ralph,
diens vrouw of Siegfried zag.
De koorts in het d'orp verspreidde zion
steeds moer en ook Ralph werd er door
aangetast. Zelfs al zouden er nu menschen
schoenen of loarzeD bij hem bestellen, hij
zou zo niet hobben kunnen maken. Eindelijk
waren hij on zijn vrouw zéé arm, dat zij ai
luin moubels aan don man moesten brenrgen
om brood to kunnen koopen. Toen begon
Siegfrieds moedor alle kleeren die zij niot
noodig hadden, to verkoopen, ja zelfs do
schoenen, die zij aan dc voeten droegen,
zoodat de arme jongen nu blootsvoets moest
loopen. Er brak hongersnood uit in het dorp
en do mannen begonnen do dieren uit heli
woud te vangen en op te eten. Doch einde
lijk gebeurde nog het allerergste. Een klein
meisje, dat Frieda heette en het dochtertje
van een boor was, verdween plotseling en
niemand wist waar zij gebleven was. Men
zocht haar overal, in het doip en in het
geheolo bosch, doch zij was nergens te vin
den en iedereen dacht, dat zij gestolen
was. Maar den volgenden dag werd er een
ander meisje vermist en ook dit was niot
to vinden. Den volgenden dag weer een en
den daaropvolgend en dag weer, totdat or
vijf kleine meisjes verdwenen waren. En
op don zesden dag werd Handa vermist.
Toen voorzagen alle dorpelingen zich van
knuppels en wapens en zochten uren in het
rond tot in do verste hoeken van het woud,
dooh or werd geen spoor der kindoren ont
dekt. Dooh Handa's vader liet het or niet
bij, hij zocht dag en nacht, terwijl de anno
Siegfried zóó lang zocht, dat zijn voeten stuk
waren van het vele loopen cn hij nauwelijks
meer voort kon.
Niomand, die vroeger het dorp gekend
had, zou het nu nog herkennon. Do bewo
ners zagen er niot gezond en welvarend
meer uit, dooh waren gedirukt en bleek, ter
wijl de oogen dor vrouwen rood waren van
het Bchreien om hun kinderen. De huizen
waren vervallen en armoedig.
Over het geheele dorp hing oen dikke mist
en eiken dag werd do koorts erger en maak
te zij meer slachtoffers.
(Slot volgt).
GISK&'S ZUSJE.
In Vóór-Inddë loefde» lang geleden een
Hindoon, die even goed als verstandig wa<s.
Hij had eon even lieve ,a<ls verstandige
vrouw on eon dochterbj e, dat Ciska heette.
Maar op zekeren dag brak or in do stad,
waar Gieka woonde, een vrecselijke zie»ktc
uit, en die nam in enkele uren tijds haar
moeder voor altijd van haar wog. Nu bleef
Giaka met haar vader en die oude Aya
(kindermeid) alleen in het grooto huis. En
daar hot vaak gebeurde, dat zij haar vade»r,
die eon groot koopman was, ingoen da
gen zag, moest zij zioh met Aya's gezelschap
tevreden stollen. Nu was dit wel een lieve,
zorgzame vrouw, die mooie, oude sprook
jes kon vertellen, maar Giska was geen
klein kind meor, dat mot sprookjes moest
zoetgehouden worden, en bovendien had zo
die sprookjes reeds zoo vaak gehoord, dat
ze haar geen genoegen moer gaven. Al
meer en meer miste zo daarom haar lievo
moeder, die haar zooveel sohoono on goede
dingen had geleerd. En daardoor werd zo
bedroef, stil en lusteloos. Bang, dat ook
zijn kind ziek zou worden on misschien zou
sterven, bedacht de Hindoo van alles om
haar het leven aangenaam te maken. Hij
gaf haar mooie kle-eren, sieraden e-n zeld-,
zame vogel?, on van zijn reizen bracht hij
do vroenadsto lekkernijen voor Giska mee.
Maar dlo mooie kleeren en versierselen ble
ven in do koffers, naar do vogels keek zo
niet om, on de lekkernijen liet ze onaan
geroerd.
Nu gebeurd© het, dat er in dien tijd een
wijs man cBoor het. Innd reisde. En toen het
bekend was, dat hij óók de stad zou bezoe
ken, waar Giska woonde, besloot de Hindoe
zijn hulp in te roepen om Oiska's droefheid
to genezen.
Nauwelijks echter had de wijze man het
Hindoe-meisje met do groote, donkere
oogen gerien, of hij vroeg„Heeft zij zus
jes, of lander en van haar leeftijd, waarmeo
zij spelen kan?"
Do Hindoe schudde het hoofd. Daaraan(
had hij nooit gedacht, 't Was nooit bij hem
opgekomen, dat Gislca behoefte hacl met'
meisjes van haar leeftijd om te gaan. En
Giska zelf had er ook nimmer aan gedacht-.
Hoo vreemd toch
„Welnu", sprak do wijze man, „laat
haar omgaan met kinderen van haar leef
tijd, vooral vroolijke kinderen, en go zult
zion, dat na vérloop van ©enigen tijd haar
treurigheid in opgewektheid zal veranderd
rijn."
En 't was gelijk de wijze ma-n had gezegd.
De Hindoe, die er zelf op uit was gegaan,
om Speelmakkertjes voor Giska te zoeken,
kwam op zekeren dag terug met drie
aardige, lclcine meisjes, die, evenals Giska,
geen moeder meer haclden. Eén van de drie
bad zélfs gec-n Vader meer. In 't begin vond.
Giska heb vreemd, dat de kinderen niett
treurden, zooa-ls zij, want alle drie waren
zij vol loven en beweging, en hun vroolijk-
hcid was oorzaak, dat Giska soms vöot en-;
kol© uren haar droefheid vergat en na,
cenigeu tijd zelfs evetn vroolijk werd als
baar vriendinnetjes.
„Zijt go nu gelukkig, mijn Idoid'?" vroeg
haiar op zekeren dag do Hindoe, toen hij'
haar gezichtje van vreugd© zag blinken en!
haar vroeger zoo droevig© oogjes zag Bchit-i
teren, toen één der kin deren ©en nieuw
spelletje had bedacht.
„Ja, vader, ik ben nu zoo gelukkig als,
een meisje dat geen moeder heeft, rijn;
kan", antwoordde Giska, „maar nóg geluk-'
kiger zou ik rijn, als ik een zusje had, dat'
altijd bij mij kon zijn."
Dc Hindoe, die zijn kind zoo graag nóg
gelukkiger wilde maken, sprak: „Zeg eens,-
lieve Giska, zoudt ge dian één der vricn-|
dan netjes als zusje willen hebben? Kijk!
eens, als we bijvoorbeeld Rachma, hetl
weesje, oens vroegen om a.ltijd hier te blij
ven wonen. Of zoudt ge Chandra, of Zilah,
die geen moeder meer hebben, boven haar'
verkiezen
,,'k Zou heel graag één van mijn drio
vriendinnetjes altijd bij mij willen hebben,j
vader", zei Gisika. „Maar alle drie rijn zo,
zóó vroolijk en zóó lief, dat ik waarlijk'
niot. zou weten, wie ik de voorkeur zou ge-
„Vroolijk en lief kan iedereen rijn, mijn,
kind", sprak 1© Hindoe. „Maar weet jo.
ook, of ze goedhartig rijn cn medelijdend
voot mensoh en dier?"
„Dat zullen zo wel rijn", zei Giska met
overtuiging.
„We zullen het onderzoeken", sprak d©
Hindoe. „Kijk eens, kind, hier rijn negen
goudstukken, die j© onder j© vriendinne
tjes verdoelen moet. Zeg haar, dat z© dit
gold naar goedvinden kunnen besteden.
Daarna vraag je over ©enig© dagen wat ze
mot de goudstukken deden, en daaruit zult
ge de drie meisjes leoron kennen. Ga nu
hoon, mijn kind en verdool het goud."
Met oogen glinsterend van genoegen had
don Giaka's vricn din netjes do mooie blin
ken do goudstukken bekeken, die Giska liaar
gaf.
O, is dit alles voor ons?" had Zilah, die
de oudst© was, verheugd uitgeroepen. „O,
Giska, wat moet jo vader toch rijk zijn
Giska had bij die woorden geglimlacht,
maar gezegd had zo niets, cn daarna speel
de zij, zooa'ls gewoonlijk, met dc drio meis
jes. Zoo gingen two© dagen voorbij ©n nog
had Gieka, niet gevraagd, wat zo met de
goudstufckkem hadden gedaan. Doch toon
zo in dooi namiddag van den derden dag zoo
bij elkander zaten, begon Giska: „Vertel
mo toch eens, waar de goudstukken geble
ven zijn, die i'k jullie eemgen dagen gele
den gaf. Je hebt cr zeker heel veel moois en
lekkers voor gekocht?"
„Nou, of i'k!" riep het meisje, dat Chan
dra heette. „Ik kooht twoo mooi© armrin
gen cn zooveel lókkors, diat ik heb bijna
niet op kon. En toen wild© vader, d'at ik er
wat van aan mijn broertjes zou go ven,
maar dat dood ik niet. 't Geld was immers
al loon voor mij, ©n ik mocht het naar goed
vinden berieden, nietwaar liev© Giska?"
Gislca knikje, maar dacht„Jij wordt mijn
zusj o nietj© bent gulzig en inhalig, en
den lob to voel aan je zelf".
„En ik ontmoette oe»n arme vrouw, <£e
honger had on mij oen aalmoes vroeg", be
gon Zilah. „Zo had een kind op don arm,
dat schreide. Graag had ik toen iets willeen
goven, maar één der goudstukken wisselen,
dat wilde ik niet, 'k Heb ze nu all© drue in
oen doosje gelegd en alle goudstukken, die
ik krijg, leg i'k er bij."
Woer knikte Giska, en weer docht rij:
„Ook rij wordt mijn zusj© niet. Jij 'beaat gie
rig cn hebt geen medelijden met de aT-
mon
„En wat doed jij met d© goudstukken?"
vroeg Giska aan Ra china, het weesje.
Raohma sloeg bödocsd clo donkore wim-
pors neer cn sprak verlegon„Ik, ik heb
de goudstukken niet meor
„Heb jo ze dan verloren?" vroeg Giska.
„Fooi, hoo dom!"
Raohma schudde haar hoofdje en zei met
boven cl stemmetje
„Noen, Giska, ik gaf z© w©gl Ook ik ont-
mootto een arme vrouw, ddo honger had,
en ik gaf baar een goudstuk, opdat zo brood
kon koopen voor haar ©n haar 'kind
„En wat deeefct je met het tweed© goud
stuk?" vroeg Giska.
„Dat gaf ik aan een woesj©, zooo/ls ik
maar 't was een jongetje, dat arm cn ge
brekkig was ©n di© zelfs geen Aya had om
hem op t© paescm
„En voor het derde kocht ge zeker lek
kers?" vroeg Giska.
„Neon", antwoordde Raohma, „dat gaf ik
aan mijn oude Aya, d'io altijd zoo lief voor
mo is. Zo zal er nu geneesmiddelen voor
koopen, di© haar riek kléin-kind zoo noo
dig heoft om weer flink en Icrachtig t©
worden
„Dus al jo goudstukken gaf jo wog?"
vroeg Gislca.
„Hoe dom van haar, hè Giska", zei don
Oh an dra. ©n Zilah.
Raohma keek nu nog meer verlegen, en
begon daarna te schreden.
„Ach Giska, wees er toch niet. boos om,
dat ik ze weggaf", snakte rij. ,,'k Had zulk
een groot medelijden met al da© ongelukki-
gon, mot de arme vrouw en haar kind, met
het gebrekkige jongetje, dat zelfs geen
Aya hoeft en mot hot kleinkind van mijn
li-crvc, oude Ayal Allen waren z© zoo onge
lukkig 1"
Maar Gislca dacht niet aan boos zijn.
Vroolijk lachend liep zo op de verbaasde
Raohma toe, nam haar bij d© hand en leidde
haar naar den Hindoo. „Vadertje", zei ze,
„Rachma zal mijn zusje worden. Zo is niet
alloen vroolijk en lief, maar zo is ook goed,
want ze heeft haar modelijden getoond door
het weggeven dor goudstukken aan hen,
di© riek of ongelukkig waren
Zoo werd Rachma Giska's zusje, cn dat
bleef zo 'haar leven lang. En toen zo beiden
al hooi oud waren, spraken zij er nog vaak
over, hoo drie goudstukken over een men
schen lot kunnen beslissen.
Andersen naverteld.
Jullie hebt, denk ik. wel oons een micros
coop gezien, die alles voel grooter en duide
lijker voorstelt, dan hot met het blootc oog
to zien is. Als men daarmeo een druppel
water bekijkt, ontdekt men or over do dui
zend klein© diertjes in, waarvan men andors
in 't water niets bemerkt. Zij ritten er ech
ter wel degelijk in. 't Heeft wel wat van oen
schotel vol levende garnalen, die daar door
elkander spartelen. Zij rijn bijzonder boos en
grimmig, ze trekken elkaar heel hard aan
de poolïen en zijn op hun manier toch ook
woor vroolijk en vergenoegd.
Nu was er eens een oud man, dien alle
menschen Kribbel-Krabbel noemden. Jullie
denkt zeker, dat dit een bijnaam is? Nee
toch niet, hij heette werkelijk zoo. Op zeke
ren dag zat hij met het vergrootglas voor
zijn oogen en bekeek een waterdruppel, die
uit de sloot op zij van zijn huisje genomen
was. Liev© help, wat een gewriemel wa? dat!
Al die kleine diertjes huppelden en spron
gen, trokken elkaar aan dJe pooten, ja,
slokten elkaar zelfs hcolemaal op.
„Zo maken het tooh wel wat al to bar-"
zoi do oudo Kribbol-Krabbel. „Zou men hen
er niet toe kunnen brengen, dat ze in rust
en vredo samen leefden, zoodat ieder zich
alleen om zich zelf bekommorde?"
En hij dacht na en dacht na, maar 't wild©
niet lukken. Hij moest er dus iets op ver
zinnen. „Ik moet bun een kleurtje geven,
zoodat zo duidelijker t© zien rijn", zeide hij.
En toon goot hij iets, als 'n klein druppeltje
rooden wijn in don waterdroppelen nu
werd'en al die wonderlijke diortjes heolo maal
rozerood, 't Gewriemel was nu veel duide
lijker.
„Wat heb je daar?" vroeg een ander oud
man.
„Ja, als je raden kunt wat bet is," ant
woordde Kribbel-Krabbel, „zal ik hot je pre
sent geven, maar ik wil jo dadelijk zeggen,
dat het niet gemakkelijk te raden is voor
iemand, dae het niet weet.
En do oude man keek door het glas. 't
Leek daardoor wezenlijk wel een grooto
otaa. waarin alle menschen zonder kleeren
rondliepen. Brrr. zoo akelig! Nog akeliger
om te zien was, hoo de ocd den ander stomp
te en knauwde, schopte en trapte en beet cn
troic. Wat in do hoogte was, moest naar on
der. Kijk! Kijk! Zijn been is langer dan
bet mijne. Weg er mee! Daar zat or
eentje zoo stil, als eon klein, zoet meisje;
rij begeorde niets nadors dan vrede en rust.
Maar zij moest nu ook voor don dag komen,
en zij mishandelden baar en slokten haar
zoo maar op.
„Dat i3 kluchtig!" zei de oude mam
„Ja, maar wat d/enk jo dat bet is?'' vroeg
Kribbel-Krabbel. „Ben jo slim genoeg om
mij dat te zeggen?"
„Wol, dat kan iodcroen toch dadelijk zion",
zei do ander. „Dat is natuurlijk Parijs of
een andoro groot© stad! Zij lijken alle
maal op elkaar; een groote stad is het."
„Hot is slootwater!" antwoordde Kribbol-
Krabbel.
Est Russische Wandelspel.
~Gy plaatst oen ry stoelen naast elkander,
maar zóó, dat beurtelings do zitting of de
lenuing voor komt te staan. Het aantal stoe
len moet één minder zyn, dan het getal der
medespelenden. Het gezelschap gaat zitten,
behalve hy, die door het lot aangewezen
is om den aanvoerder te zijn.
Deze neemt nu een stok in de hand,
gaat een keer of wat langs de stoelen, en
klopt dan met zijn stok op den grond voor
den stoel Van dezen of genen medespeler.
Waar dit geschiedt, taoet deze medespeler
opstaan en hem volgen.
Dit doet dan do aanvoerder zoo dikwijls,
totdat het 'heele gezelschap op de been is.
Nu gaat 'de aanvoerder oonige malen de stoe
len om, klopt met den stok voor een stoel
en gaat 'er op zitten, waarop, iedereen zijn
best moet 'doen om eon stoel te krjjgen,
waar de stoel omkeeren mag hy niet. Dit
kan men dadelijk zien, want om den anderen
moeten volgen: ïug, aangezien;, rug, aan
gezicht, enz., van do spelers.
Het spel 'begint opnieuw. Hij, die geen
stoel heeft, is aanvoerder. De eerste aanvoer
der valt Uit en tevens wordt een stoel weg
genomen. Dit duurt zoo Tang lo'Ilat er slechts
drie personen, de aanvoerder en twee volge
lingen, over blijven. De speler, die, behal
ve den aanvoerder een stoel machtig wordt,
is dan de winner.
Het volmaakte werk.
Op zekeren dag kreeg Michaël Amgelo,
beroemd Italiaansch beeldhouwer, een vriend
bij rich, die hem schertsend verweet, dat
hij zoo weinig met zijn work was gevorderd.
„Ge rijt lui geweest, vriend, 't Is alsof
gij, na mijn laatste bezoek, niets hebt uit
gevoerd".
„Ik ben niet lui geweest", antwoordde de
grooto man, zeer kalm. „Ik heb mijn werk
verbeterd, hier ©en trek scherper doen uit
komen, daar een voreacht, deze spier meer
opgewerkt en die kleine oneffenheid glad,
gemaakt. Zie, de mond heoft nu meer uit
drukking en di© arm is krachtiger".
Nu kwam er een trek van hoogen ernst'
op heb gelaat van den beeldhouwer, en op
bijna plechtigen toon zei hij: „Vriend, mon
moet genoeg eerbied voor rijn werk hebben,
om het tot de grootst mogelijk© volkomen
heid te willen brengen, ©n nooit is iets beu
zelachtig, wat medewerkt tot de harmoni
sche schoonheid van het geheel".
A T-Ta'FHR.T»T?T,
Dat kam!
„Zeg eetns Piet, hebt gij noodt van bet
kind hooren verbellen dat ecoelirmen melk
draak, en zoo sterk werd als een ezel?"
Piet„Loop heen, dit geloof ik njeé. Va»
wien was dan dasb kind?"
Jan„Wel van d© ezelin, Piet,"'
Niet berekend.
Klant (tot rijn kleermaker)„Kijk ine <Ke
pantalon eens, ze is me een handbreed te!
kort."
Kleermaker„O, a m er eefcetr me© gaan
ritten."
Klant: „Natuurlijk, wat andore?"
Kleermaker: „Ik heb u een wandelkoa-
tuuan verkocht en goen zrtkostinrm."
In de klas.
„Welk hemellichaam, zon. of maan, beeft
voor ons 't meeste waardel
„De Moan", zed Piet, „want rij verlicht
bij donkere nachten onze aarde."
Een goed kosthuis.
Iemand, die voor zijn gezondheid één
boer wil gaan logearen, tot de boerin: „Eö
het eten hoe ia het daarmede is dat
goed?"
De boerin: „Of het eten goed is? Kjjk
dan maar eens naar onze varkens. Als u
een maand hier is, ziet u $r precies eender
uit als zij."
Een domme Hans, de knecht, liet zich
door oen jongen wijsmaken, dat deze een
levende rat had ingeslikt, en hij liet zich
ook overhalen om naar de apotheek te gaan
en een geneesmiddel te vragen. Ademloos
kwam hij in de apotheek en riep; „Onze
jongeheer Johan heeft een rat ingeslikt!
Kunt u me niet dadelijk een middeltje ge
ven?" Do apotheker begon te .lachen en
zei: „Ja, daar is wel een middel voor, maar
ik heb het niet in mijn apotheek." „Wat
dan?" vroeg de domoor. „Zeg aan onzen
jongeheer Johan," antwoorddo de apotheker,
„dat hij zoo gauw mogelijk een levendo
kat naslikt om de rat te vangen!"
Met deze boodschap kwam Hans thuis eu
hij werd niet weinig uitgelachen.
In een herborg op het platteland trad
's avonds een reiziger binnen, 't Was er ledig
en er brandde slechts éón lichtje, helder)
genoeg om te kunnen onderscheidon, hoe
duister 't in de kamer was.
„Hcila!" riep de gast. „Breng mo eensi
een paar kaarsen om te kunnen zien, hoe.
deze lamp brandt!"
Onderwijzer: „Karei, gij kont do go-
slachten dor zelfstandig© naamwoorden,
niet waar? Welnu, zeg mij dan ©one van
welk geslacht „kind" is."
Karei„Jawel, mijnheer, maar zeg mij.
dan vooraf of het kind oen jongen of een
meisje ia."