Kribbel-Krabbel. faalde den ouden man. Hierna liep zij hard wog en verborg do schoontjes onder haar schort, want tij was bang, dat zij uitgo- lachon zou worden, omdat zij 6choenon van deD oudon man had gekocht. Zij ging er dadelijk mee naar haar groot st^ vriendin Alioo. ,,Zie deze aardige blauwe echoentjes eens", zei ze. „ik heb zo zoo even bij don oudon mim' aan hob stalletje gekocht en zij kosten ma. r één guldon. Vind je ze niet beelderig 1" Alice kecik er naar en antwoordde „Ja, ze zijn alleiliefst, maar ik denk niet, dat ze sterk zullon zijn. Ze zijn echter zoo goedkoop dat dat er niet veel op aan komt. A hij nog zoo'ii paar heeft, zou ik dat wel willen koopen." Liesbeth en Alice gingen nu samen terug naar het stalletje en de laatste kocht een paar roodo schoentjes, die precies als die van Licsbeth waren. Daarop lieten zij ze aan de andere meisjes in het dorp zien en er was er niet één onder hen, die niet zoo n paar schoentjes wilde koopen, zoodat zij weldra allen een paar bij den ouden man uitgezocht hadden. Daarna begonnon do vrouwen. „Als zij zóó goedkoop zijn", zeidon rij tegen elkander, „kunuoü wij er ook wol eens een paar wagen. We zijn niet gebon den aJlcen schoenen van Ralph te dragen". Na oen tijdje hadden alle vrouwen nu ook schoenen voor zichzelf en hun kinderen van het oude mannetje gekocht en cinuolyk begonnen zij hun mannen te overreden ze ook te keuren. In 't eerst weigerden do mannen. Zij zeiden, dat Ralph al hun leven laarzen voor hen had gemaakt en dat zij nu niet naar een ander moesten gaan. Doch de vrouwen hielden aan cn één voor één ga ven de mannen toe, zoodat or eindelijk in het gehoole dorp niemand meer was, behal ve Halph, zijn vrouw en hun zoontje Siog- riod, die niet de schoenen of laarzen van den ouden man droeg. Eerst lachte Ralph er om en zei hij, dat ze wel spoedig weer in zijn winkel torug zouden komen, als zij tot de ontdekking kwa men, wat de schoenen van den ouden man waard waren, want da>t hij onmogelijk goe de waar voor zulk een lagen prijs kon le verenMaar do schoenen versleten en dó me use hen gingen toch terug naar heb stal letje van den ouden man, hoewel zij wisten, dat ook de nieuwe spoedig zouden slijten. Toen begon RaJph heel ernstig te kijken' en zei hij tegen iedereen, dat als zij nioft veranderden en weer evenals vfooger bij h/tm bun schoenen en laarzen kochten, hy het dorp zou moeten verlaten om ergens an ders hoen te gaan, waar hij klanten zou krij gen, want dat hij niet kon leven van don wincL Hoewel het al een eind in het voorjaar was, vroor het op zekeren nacht buitenge woon hard en den volgenden morgen zagen de boeren, dat het jonge, groene koren ge heel 7" art gevroren was. Zoo iets was uog nooit beurd en de bevolking was zoer uit het -'©ld geslagen, want wat moesten zjj 'doe Js zij geen koren hadden om brood van te maken? Toen hagelde hot verschrikkelijk en alle vruchten vielen van de boomen. Nu maak ten de dorpelingen zich nog bezorgder, wan2 het zag er al heel aleoht voor hen uit, als rij vruchten noch brood hadden om te eten. Daana werd het heel warm zoo warm, dat iedereen er van te lijden had en ai het grae verschroeide, zoodat het vee nietfl te eten had en er dus geen melk wan. De putten droogden heelemaal op en spoedig waa er zelfs geen water meer. Hot wildé maar niet regenen en tot overmaat van ramp brak er een besmettelijke ziekte in heb dorp uit en werden versoheiden men- scihen heel gevaarlijk ziek. Niomand dacht echter, dat al deze rampen iets met den schoenmaker hadden uit te staan, die nog maar etoods aan den kant van den weg zat, terwijl hij zijn schoenen vorkooht en zijn versjes zong. Maar op zekeren dag herinnerde één der mannen zich het oude gezegde, dat de bevolking van hot dorp al tijd in voorspoed sou leven, zoolang zij eerlijk en vlijtig waren en niet zelfzuchtig werden. „Maar dat kan het niet zijn", zeiden de anderen, „dat al die rampen over ons ge bracht hooft, want we zijn eerlijk en vlijtig cd niet zelfzuchtig". Doch kleine Handa schudde haar hoofdje en zoi: „Jullie zijn wel zelfzuohig, want jullie laat den armen Ralph van honger omkomea, om dat je alleen schoonen van dien ouden man Icoopt. Ralph' heeft zijn heolo leven zijn best voor jullie goda-an en nu laat jo hein allemaal in den steek, omdat die andore man nieuw is, maar jullie weot oven goed als ik, dat zijn schoenen met in de schaduw kunnen staan van die van Ralph". „Jo praat over dingen, waarvan jo geen vorstand hebt, Handa", antwoordde haar vader, do molenaar, boos. „Natuurlijk doon we goed door de schoenen zoo goodkocp mo gelijk te betalen. Bemoei jo er dus mot mco, kind". Iedereen was boos op Handa, omdat zo zéé sprak, doch zij veranderde niet van mconing en schreide, als zij Ralph, diens vrouw of Siegfried zag. De koorts in het d'orp verspreidde zion steeds moer en ook Ralph werd er door aangetast. Zelfs al zouden er nu menschen schoenen of loarzeD bij hem bestellen, hij zou zo niet hobben kunnen maken. Eindelijk waren hij on zijn vrouw zéé arm, dat zij ai luin moubels aan don man moesten brenrgen om brood to kunnen koopen. Toen begon Siegfrieds moedor alle kleeren die zij niot noodig hadden, to verkoopen, ja zelfs do schoenen, die zij aan dc voeten droegen, zoodat de arme jongen nu blootsvoets moest loopen. Er brak hongersnood uit in het dorp en do mannen begonnen do dieren uit heli woud te vangen en op te eten. Doch einde lijk gebeurde nog het allerergste. Een klein meisje, dat Frieda heette en het dochtertje van een boor was, verdween plotseling en niemand wist waar zij gebleven was. Men zocht haar overal, in het doip en in het geheolo bosch, doch zij was nergens te vin den en iedereen dacht, dat zij gestolen was. Maar den volgenden dag werd er een ander meisje vermist en ook dit was niot to vinden. Den volgenden dag weer een en den daaropvolgend en dag weer, totdat or vijf kleine meisjes verdwenen waren. En op don zesden dag werd Handa vermist. Toen voorzagen alle dorpelingen zich van knuppels en wapens en zochten uren in het rond tot in do verste hoeken van het woud, dooh or werd geen spoor der kindoren ont dekt. Dooh Handa's vader liet het or niet bij, hij zocht dag en nacht, terwijl de anno Siegfried zóó lang zocht, dat zijn voeten stuk waren van het vele loopen cn hij nauwelijks meer voort kon. Niomand, die vroeger het dorp gekend had, zou het nu nog herkennon. Do bewo ners zagen er niot gezond en welvarend meer uit, dooh waren gedirukt en bleek, ter wijl de oogen dor vrouwen rood waren van het Bchreien om hun kinderen. De huizen waren vervallen en armoedig. Over het geheele dorp hing oen dikke mist en eiken dag werd do koorts erger en maak te zij meer slachtoffers. (Slot volgt). GISK&'S ZUSJE. In Vóór-Inddë loefde» lang geleden een Hindoon, die even goed als verstandig wa<s. Hij had eon even lieve ,a<ls verstandige vrouw on eon dochterbj e, dat Ciska heette. Maar op zekeren dag brak or in do stad, waar Gieka woonde, een vrecselijke zie»ktc uit, en die nam in enkele uren tijds haar moeder voor altijd van haar wog. Nu bleef Giaka met haar vader en die oude Aya (kindermeid) alleen in het grooto huis. En daar hot vaak gebeurde, dat zij haar vade»r, die eon groot koopman was, ingoen da gen zag, moest zij zioh met Aya's gezelschap tevreden stollen. Nu was dit wel een lieve, zorgzame vrouw, die mooie, oude sprook jes kon vertellen, maar Giska was geen klein kind meor, dat mot sprookjes moest zoetgehouden worden, en bovendien had zo die sprookjes reeds zoo vaak gehoord, dat ze haar geen genoegen moer gaven. Al meer en meer miste zo daarom haar lievo moeder, die haar zooveel sohoono on goede dingen had geleerd. En daardoor werd zo bedroef, stil en lusteloos. Bang, dat ook zijn kind ziek zou worden on misschien zou sterven, bedacht de Hindoo van alles om haar het leven aangenaam te maken. Hij gaf haar mooie kle-eren, sieraden e-n zeld-, zame vogel?, on van zijn reizen bracht hij do vroenadsto lekkernijen voor Giska mee. Maar dlo mooie kleeren en versierselen ble ven in do koffers, naar do vogels keek zo niet om, on de lekkernijen liet ze onaan geroerd. Nu gebeurd© het, dat er in dien tijd een wijs man cBoor het. Innd reisde. En toen het bekend was, dat hij óók de stad zou bezoe ken, waar Giska woonde, besloot de Hindoe zijn hulp in te roepen om Oiska's droefheid to genezen. Nauwelijks echter had de wijze man het Hindoe-meisje met do groote, donkere oogen gerien, of hij vroeg„Heeft zij zus jes, of lander en van haar leeftijd, waarmeo zij spelen kan?" Do Hindoe schudde het hoofd. Daaraan( had hij nooit gedacht, 't Was nooit bij hem opgekomen, dat Gislca behoefte hacl met' meisjes van haar leeftijd om te gaan. En Giska zelf had er ook nimmer aan gedacht-. Hoo vreemd toch „Welnu", sprak do wijze man, „laat haar omgaan met kinderen van haar leef tijd, vooral vroolijke kinderen, en go zult zion, dat na vérloop van ©enigen tijd haar treurigheid in opgewektheid zal veranderd rijn." En 't was gelijk de wijze ma-n had gezegd. De Hindoe, die er zelf op uit was gegaan, om Speelmakkertjes voor Giska te zoeken, kwam op zekeren dag terug met drie aardige, lclcine meisjes, die, evenals Giska, geen moeder meer haclden. Eén van de drie bad zélfs gec-n Vader meer. In 't begin vond. Giska heb vreemd, dat de kinderen niett treurden, zooa-ls zij, want alle drie waren zij vol loven en beweging, en hun vroolijk- hcid was oorzaak, dat Giska soms vöot en-; kol© uren haar droefheid vergat en na, cenigeu tijd zelfs evetn vroolijk werd als baar vriendinnetjes. „Zijt go nu gelukkig, mijn Idoid'?" vroeg haiar op zekeren dag do Hindoe, toen hij' haar gezichtje van vreugd© zag blinken en! haar vroeger zoo droevig© oogjes zag Bchit-i teren, toen één der kin deren ©en nieuw spelletje had bedacht. „Ja, vader, ik ben nu zoo gelukkig als, een meisje dat geen moeder heeft, rijn; kan", antwoordde Giska, „maar nóg geluk-' kiger zou ik rijn, als ik een zusje had, dat' altijd bij mij kon zijn." Dc Hindoe, die zijn kind zoo graag nóg gelukkiger wilde maken, sprak: „Zeg eens,- lieve Giska, zoudt ge dian één der vricn-| dan netjes als zusje willen hebben? Kijk! eens, als we bijvoorbeeld Rachma, hetl weesje, oens vroegen om a.ltijd hier te blij ven wonen. Of zoudt ge Chandra, of Zilah, die geen moeder meer hebben, boven haar' verkiezen ,,'k Zou heel graag één van mijn drio vriendinnetjes altijd bij mij willen hebben,j vader", zei Gisika. „Maar alle drie rijn zo, zóó vroolijk en zóó lief, dat ik waarlijk' niot. zou weten, wie ik de voorkeur zou ge- „Vroolijk en lief kan iedereen rijn, mijn, kind", sprak 1© Hindoe. „Maar weet jo. ook, of ze goedhartig rijn cn medelijdend voot mensoh en dier?" „Dat zullen zo wel rijn", zei Giska met overtuiging. „We zullen het onderzoeken", sprak d© Hindoe. „Kijk eens, kind, hier rijn negen goudstukken, die j© onder j© vriendinne tjes verdoelen moet. Zeg haar, dat z© dit gold naar goedvinden kunnen besteden. Daarna vraag je over ©enig© dagen wat ze mot de goudstukken deden, en daaruit zult ge de drie meisjes leoron kennen. Ga nu hoon, mijn kind en verdool het goud." Met oogen glinsterend van genoegen had don Giaka's vricn din netjes do mooie blin ken do goudstukken bekeken, die Giska liaar gaf. O, is dit alles voor ons?" had Zilah, die de oudst© was, verheugd uitgeroepen. „O, Giska, wat moet jo vader toch rijk zijn Giska had bij die woorden geglimlacht, maar gezegd had zo niets, cn daarna speel de zij, zooa'ls gewoonlijk, met dc drio meis jes. Zoo gingen two© dagen voorbij ©n nog had Gieka, niet gevraagd, wat zo met de goudstufckkem hadden gedaan. Doch toon zo in dooi namiddag van den derden dag zoo bij elkander zaten, begon Giska: „Vertel mo toch eens, waar de goudstukken geble ven zijn, die i'k jullie eemgen dagen gele den gaf. Je hebt cr zeker heel veel moois en lekkers voor gekocht?" „Nou, of i'k!" riep het meisje, dat Chan dra heette. „Ik kooht twoo mooi© armrin gen cn zooveel lókkors, diat ik heb bijna niet op kon. En toen wild© vader, d'at ik er wat van aan mijn broertjes zou go ven, maar dat dood ik niet. 't Geld was immers al loon voor mij, ©n ik mocht het naar goed vinden berieden, nietwaar liev© Giska?" Gislca knikje, maar dacht„Jij wordt mijn zusj o nietj© bent gulzig en inhalig, en den lob to voel aan je zelf". „En ik ontmoette oe»n arme vrouw, <£e honger had on mij oen aalmoes vroeg", be gon Zilah. „Zo had een kind op don arm, dat schreide. Graag had ik toen iets willeen goven, maar één der goudstukken wisselen, dat wilde ik niet, 'k Heb ze nu all© drue in oen doosje gelegd en alle goudstukken, die ik krijg, leg i'k er bij." Woer knikte Giska, en weer docht rij: „Ook rij wordt mijn zusj© niet. Jij 'beaat gie rig cn hebt geen medelijden met de aT- mon „En wat doed jij met d© goudstukken?" vroeg Giska aan Ra china, het weesje. Raohma sloeg bödocsd clo donkore wim- pors neer cn sprak verlegon„Ik, ik heb de goudstukken niet meor „Heb jo ze dan verloren?" vroeg Giska. „Fooi, hoo dom!" Raohma schudde haar hoofdje en zei met boven cl stemmetje „Noen, Giska, ik gaf z© w©gl Ook ik ont- mootto een arme vrouw, ddo honger had, en ik gaf baar een goudstuk, opdat zo brood kon koopen voor haar ©n haar 'kind „En wat deeefct je met het tweed© goud stuk?" vroeg Giska. „Dat gaf ik aan een woesj©, zooo/ls ik maar 't was een jongetje, dat arm cn ge brekkig was ©n di© zelfs geen Aya had om hem op t© paescm „En voor het derde kocht ge zeker lek kers?" vroeg Giska. „Neon", antwoordde Raohma, „dat gaf ik aan mijn oude Aya, d'io altijd zoo lief voor mo is. Zo zal er nu geneesmiddelen voor koopen, di© haar riek kléin-kind zoo noo dig heoft om weer flink en Icrachtig t© worden „Dus al jo goudstukken gaf jo wog?" vroeg Gislca. „Hoe dom van haar, hè Giska", zei don Oh an dra. ©n Zilah. Raohma keek nu nog meer verlegen, en begon daarna te schreden. „Ach Giska, wees er toch niet. boos om, dat ik ze weggaf", snakte rij. ,,'k Had zulk een groot medelijden met al da© ongelukki- gon, mot de arme vrouw en haar kind, met het gebrekkige jongetje, dat zelfs geen Aya hoeft en mot hot kleinkind van mijn li-crvc, oude Ayal Allen waren z© zoo onge lukkig 1" Maar Gislca dacht niet aan boos zijn. Vroolijk lachend liep zo op de verbaasde Raohma toe, nam haar bij d© hand en leidde haar naar den Hindoo. „Vadertje", zei ze, „Rachma zal mijn zusje worden. Zo is niet alloen vroolijk en lief, maar zo is ook goed, want ze heeft haar modelijden getoond door het weggeven dor goudstukken aan hen, di© riek of ongelukkig waren Zoo werd Rachma Giska's zusje, cn dat bleef zo 'haar leven lang. En toen zo beiden al hooi oud waren, spraken zij er nog vaak over, hoo drie goudstukken over een men schen lot kunnen beslissen. Andersen naverteld. Jullie hebt, denk ik. wel oons een micros coop gezien, die alles voel grooter en duide lijker voorstelt, dan hot met het blootc oog to zien is. Als men daarmeo een druppel water bekijkt, ontdekt men or over do dui zend klein© diertjes in, waarvan men andors in 't water niets bemerkt. Zij ritten er ech ter wel degelijk in. 't Heeft wel wat van oen schotel vol levende garnalen, die daar door elkander spartelen. Zij rijn bijzonder boos en grimmig, ze trekken elkaar heel hard aan de poolïen en zijn op hun manier toch ook woor vroolijk en vergenoegd. Nu was er eens een oud man, dien alle menschen Kribbel-Krabbel noemden. Jullie denkt zeker, dat dit een bijnaam is? Nee toch niet, hij heette werkelijk zoo. Op zeke ren dag zat hij met het vergrootglas voor zijn oogen en bekeek een waterdruppel, die uit de sloot op zij van zijn huisje genomen was. Liev© help, wat een gewriemel wa? dat! Al die kleine diertjes huppelden en spron gen, trokken elkaar aan dJe pooten, ja, slokten elkaar zelfs hcolemaal op. „Zo maken het tooh wel wat al to bar-" zoi do oudo Kribbol-Krabbel. „Zou men hen er niet toe kunnen brengen, dat ze in rust en vredo samen leefden, zoodat ieder zich alleen om zich zelf bekommorde?" En hij dacht na en dacht na, maar 't wild© niet lukken. Hij moest er dus iets op ver zinnen. „Ik moet bun een kleurtje geven, zoodat zo duidelijker t© zien rijn", zeide hij. En toon goot hij iets, als 'n klein druppeltje rooden wijn in don waterdroppelen nu werd'en al die wonderlijke diortjes heolo maal rozerood, 't Gewriemel was nu veel duide lijker. „Wat heb je daar?" vroeg een ander oud man. „Ja, als je raden kunt wat bet is," ant woordde Kribbel-Krabbel, „zal ik hot je pre sent geven, maar ik wil jo dadelijk zeggen, dat het niet gemakkelijk te raden is voor iemand, dae het niet weet. En do oude man keek door het glas. 't Leek daardoor wezenlijk wel een grooto otaa. waarin alle menschen zonder kleeren rondliepen. Brrr. zoo akelig! Nog akeliger om te zien was, hoo de ocd den ander stomp te en knauwde, schopte en trapte en beet cn troic. Wat in do hoogte was, moest naar on der. Kijk! Kijk! Zijn been is langer dan bet mijne. Weg er mee! Daar zat or eentje zoo stil, als eon klein, zoet meisje; rij begeorde niets nadors dan vrede en rust. Maar zij moest nu ook voor don dag komen, en zij mishandelden baar en slokten haar zoo maar op. „Dat i3 kluchtig!" zei de oude mam „Ja, maar wat d/enk jo dat bet is?'' vroeg Kribbel-Krabbel. „Ben jo slim genoeg om mij dat te zeggen?" „Wol, dat kan iodcroen toch dadelijk zion", zei do ander. „Dat is natuurlijk Parijs of een andoro groot© stad! Zij lijken alle maal op elkaar; een groote stad is het." „Hot is slootwater!" antwoordde Kribbol- Krabbel. Est Russische Wandelspel. ~Gy plaatst oen ry stoelen naast elkander, maar zóó, dat beurtelings do zitting of de lenuing voor komt te staan. Het aantal stoe len moet één minder zyn, dan het getal der medespelenden. Het gezelschap gaat zitten, behalve hy, die door het lot aangewezen is om den aanvoerder te zijn. Deze neemt nu een stok in de hand, gaat een keer of wat langs de stoelen, en klopt dan met zijn stok op den grond voor den stoel Van dezen of genen medespeler. Waar dit geschiedt, taoet deze medespeler opstaan en hem volgen. Dit doet dan do aanvoerder zoo dikwijls, totdat het 'heele gezelschap op de been is. Nu gaat 'de aanvoerder oonige malen de stoe len om, klopt met den stok voor een stoel en gaat 'er op zitten, waarop, iedereen zijn best moet 'doen om eon stoel te krjjgen, waar de stoel omkeeren mag hy niet. Dit kan men dadelijk zien, want om den anderen moeten volgen: ïug, aangezien;, rug, aan gezicht, enz., van do spelers. Het spel 'begint opnieuw. Hij, die geen stoel heeft, is aanvoerder. De eerste aanvoer der valt Uit en tevens wordt een stoel weg genomen. Dit duurt zoo Tang lo'Ilat er slechts drie personen, de aanvoerder en twee volge lingen, over blijven. De speler, die, behal ve den aanvoerder een stoel machtig wordt, is dan de winner. Het volmaakte werk. Op zekeren dag kreeg Michaël Amgelo, beroemd Italiaansch beeldhouwer, een vriend bij rich, die hem schertsend verweet, dat hij zoo weinig met zijn work was gevorderd. „Ge rijt lui geweest, vriend, 't Is alsof gij, na mijn laatste bezoek, niets hebt uit gevoerd". „Ik ben niet lui geweest", antwoordde de grooto man, zeer kalm. „Ik heb mijn werk verbeterd, hier ©en trek scherper doen uit komen, daar een voreacht, deze spier meer opgewerkt en die kleine oneffenheid glad, gemaakt. Zie, de mond heoft nu meer uit drukking en di© arm is krachtiger". Nu kwam er een trek van hoogen ernst' op heb gelaat van den beeldhouwer, en op bijna plechtigen toon zei hij: „Vriend, mon moet genoeg eerbied voor rijn werk hebben, om het tot de grootst mogelijk© volkomen heid te willen brengen, ©n nooit is iets beu zelachtig, wat medewerkt tot de harmoni sche schoonheid van het geheel". A T-Ta'FHR.T»T?T, Dat kam! „Zeg eetns Piet, hebt gij noodt van bet kind hooren verbellen dat ecoelirmen melk draak, en zoo sterk werd als een ezel?" Piet„Loop heen, dit geloof ik njeé. Va» wien was dan dasb kind?" Jan„Wel van d© ezelin, Piet,"' Niet berekend. Klant (tot rijn kleermaker)„Kijk ine <Ke pantalon eens, ze is me een handbreed te! kort." Kleermaker„O, a m er eefcetr me© gaan ritten." Klant: „Natuurlijk, wat andore?" Kleermaker: „Ik heb u een wandelkoa- tuuan verkocht en goen zrtkostinrm." In de klas. „Welk hemellichaam, zon. of maan, beeft voor ons 't meeste waardel „De Moan", zed Piet, „want rij verlicht bij donkere nachten onze aarde." Een goed kosthuis. Iemand, die voor zijn gezondheid één boer wil gaan logearen, tot de boerin: „Eö het eten hoe ia het daarmede is dat goed?" De boerin: „Of het eten goed is? Kjjk dan maar eens naar onze varkens. Als u een maand hier is, ziet u $r precies eender uit als zij." Een domme Hans, de knecht, liet zich door oen jongen wijsmaken, dat deze een levende rat had ingeslikt, en hij liet zich ook overhalen om naar de apotheek te gaan en een geneesmiddel te vragen. Ademloos kwam hij in de apotheek en riep; „Onze jongeheer Johan heeft een rat ingeslikt! Kunt u me niet dadelijk een middeltje ge ven?" Do apotheker begon te .lachen en zei: „Ja, daar is wel een middel voor, maar ik heb het niet in mijn apotheek." „Wat dan?" vroeg de domoor. „Zeg aan onzen jongeheer Johan," antwoorddo de apotheker, „dat hij zoo gauw mogelijk een levendo kat naslikt om de rat te vangen!" Met deze boodschap kwam Hans thuis eu hij werd niet weinig uitgelachen. In een herborg op het platteland trad 's avonds een reiziger binnen, 't Was er ledig en er brandde slechts éón lichtje, helder) genoeg om te kunnen onderscheidon, hoe duister 't in de kamer was. „Hcila!" riep de gast. „Breng mo eensi een paar kaarsen om te kunnen zien, hoe. deze lamp brandt!" Onderwijzer: „Karei, gij kont do go- slachten dor zelfstandig© naamwoorden, niet waar? Welnu, zeg mij dan ©one van welk geslacht „kind" is." Karei„Jawel, mijnheer, maar zeg mij. dan vooraf of het kind oen jongen of een meisje ia."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1915 | | pagina 8