VOOR DEJEUGD EIDSCH DAGBUkD Een ieelijke gewoonte. Een bijzonder geval. De onderwijzer geeft voor de klas een be schrijving van Nerowreed, somber, wiens gelaat nooit door een lach werd verhel derd. „Nooit? Jieusoh nooit?" vraagt'een der leerlingen. „Neen, nooit!" is des onderwijzers be ech eid. „Ba als men hem dan eens kietelde?" Links. Een dienstmaagd die niet lezen kon, ging eohter trouw ter kerk met haar kerkboek bij zich. Op een Zondag, kort vóór haar huwelijk, vergezelde haar bruidegom haar naar do kerk. Ze sloeg haar boek open en j deed'of ze ijverig'las. De bruidegom wilde met haar inee lezen en zag, dat ze 't boek 't onderst-boven hield. „Ge houdt het bock •verkeerd", fluisterde hij haar toe. „Ja, dat weet ik wel", zei ze; „ik lees altijd zoo: ik ben links." Een verstandige Moeder. T/oen de Koning van Zweden, Gustapf de III, een knaap was, liet hij aan zijn goe den .eens een teekening zien# als een be wijs van zijn", vorderingen op dat gebied. Zijn moeder de Koningin ontdekte alras dat een andere hand dan die van haar zoon jde Prins, daarin menige verbetering had aan gebracht. „Mjjn zoon," zeide zij, hem de teekening gevende, „een 6chets geheel al leen doop u op het papier gebracht, zal mij liever, zijn dan deze teekening die niet uw eigén werk' is. Bedenk daarbij, dat, wan neer wjj ons eenmaal van een leugen heb ben bediend, ons hart er helaas, spoedig aan -wannen zou eai dht mag niet." A iVrerstrooid. Koopman: „Nu heer Professor, ,uw hebt de beste piano in mijn magazijn uitgeko men; hoe verlangt u die bezorgd te zien?" Professor: „Och, doe ze maar in eon enve lop, dan kan ik ze iwel meenemen?" l Ke& Allerbeste, 1 Karei: „Och, lieve, beste mama, trakteer, me nu eens op een appeltaartje. Hier kan men die het beste koopen." Mama: „Neen, Kar eitje, dat kan jiiet. Ik zaï mjjn geld voor betere dingen ge bruiken." Kapel: „Nu, mama, koop ons. hier dan maar ,wat beters."- vj v; Op school., Onderwijzer: „Frits Mulder, zegt gij mij eeas welk dier zich het meest aan eten mensch hecht" j Fritfl Mulder (zoon ;van den apotheker): „Wel, een bloedzuiger, mijnheer". Jantje: „Mama, mama. Fik heeft mij in den vinger gebeten". Mama, „O, die stoute hond! Wacht, ik zal hem leeren bijten". Jantje (huilend): ,JD ma, behoeft het hem niet te leeren, hij kan het al!" Mevrouw tot haar nieuwe dienstbode „Anna, je 'hebt zeker geslapen, kind'k heb al twaalfmaal gescheld?" Dienstbode: „Lieve tijd, mevrouw, hoe ia 't mogelijk! Ik heb het maar zes malen gehoord De hoofdonderwijzer verzoekt Simon eenige namen van viervoetige dieren op dc "lei te schrijven. Toen de onderwijzer na verloop ran eeni- gen tijd bij Simon komt om diens werk na te zien, 'heeft de<ze nog niets geschreven, „Simon, Simon", zegt de onderwijzer, „kont ge geen enkel dier dat vier pooten heeft?" „Twee zwanen, mijnheer!" -roept Si mon -bp ^en§. Dienstmeisje in eon ijzerwinkel„Ik moet een kram hebben mijnlicor, om er een schilderij aan op te hangen!" Winkelier„Is die schilderij groot-, meisje?" Dienstmeisje: „Nou, dat zou ik denken, de heclc familie staat er op." „Ja, ja", zeide een huisknecht tegen den oppasser, „ik heb al vreemde dingen ge zien in de diensten waar ik geweest ben. 'k Heb heeren gekend, die naar den tabaks pijp zochten dien ze in hun mond hadden d<io den hoed in een bak plaatsten en den rotting aan een spijker hingenmaar - het ergste van allen was een student, die 's avonds laat thuis kwam, zijn parapluis op bed legde cn zelf in den standaard ging staan." Baas (die uijn leerling sloeg)„Lummel, meen je dat ik je voor ruijn genoegen sla?" Leerling (met tranen in zijn oogen)„En voor mijn pleizier kunt go je die moeito ■wel sparen Twee vrienden ontmoetten toevallig elkan der. Beiden waren handelsreizigers, die nog al van een grapje hielden. „Wel, vriend," vroeg de een, „hebt ge niets nieuws te vertéllen?" „Weinig bijzonders; maar toch mil ik je wel eens meedeelen, dat wij Ithuiö een dienstmeisje hebben, dat soms deerlijk verstrooid kan zjjn. Verleden week moest ze voor ir.irjn vrouw een briel aan het postkantoor Ttezorgen, en, wat denk je dat zij deed? Zij liet den brief op het trottoir vallen en tuimelde zelf in de brie venbus." „0, dat is nog niets, bjj hetgeen my overkomen is,'" sprak de andere. „Laatst moest ik een paar nieuwe zolen onder mijn laarzen hebben, en ik liep naar, mijn schoen maker en zei, dat ik veel haast had. Do man, dio juist zat te eten, wilde mjj eens vlug helpen, maar hij was zoo verstrooid, dat hij de zolen opat, en zijn biefstuk onder jrjjn laarzen timmerde."' Leeraan: „Als gij drie van tien aftrekt Jan, hoeveel blijven er. dan over.?" i Jan zwijgt- Leeraar: „Hoeveel vingors hebt ge aan elke hand, duim eu pink meegerekend?"; „Jan: „Vijf mijnheer; dus tien aan beide handen." Leeraar; „Heel goed, en als er. nu eens drie aan ontbraken?" Jan; „0, dan kon ik geen pianoles jyeqr nemen!" i_j I i 1 1 1f I Een dajne, kwam hy een andere dame inlichtingen vragen aangaande een dienst bode. „En is zij niet bang voor veel werk?"' .vroeg de eerste dame. „0, neen," was het antwoord, „zij gaat er menigmaal naast zitten en valt dan ge rust in glpap." i i i m M I „Doet alsof ge by u thuis rijt," zei (een gastvrije dame tot haar bezoeksters. „Ik ben zelf thnis en daarom wenschte ik dat gij ook thuis waart." Een andere gastvrouw, die 't Hollandseh niet goed machtig was, zei tot een heer üie een bediende iets vroeg: „Ga uw gang, maar mijnheer; commandeer alsof u thuis bent." i ji i'j i; .Waarom men soms prentenboeken aan kin deren rjeeft. „W.el Kareltje," zei papa tot zijn jongetje dat een op linnen geplakt prentenboek present had gekregen, „waarom hui! je zoo, mijn ventje?" „Om dat ik mijn prentenboek niet kapot kan scheuren, pa," was 't eerlijk antwoord. Op goeden grond. „Ik ga niet mee," zeide een zoon tot zijn vader, die gereed stond om zich mot zijn geheele gezin naar 'Ame rika in te schepen. „Waarom niet?" vroeg de vader. „Wel, vader, ik heb' ge hoofd dat liet daar pas middernacht is, als wy reeds middag hebben en dan moet ik tweemaal zoolang naar myn eten wachten." BAADSELHOEKJE. Oplossingen der Baadsels uit het Vorige Nummer. Voor grootcren. I. Franz Jozel. Frankrijk. Java. Ruiedael. Oranje. Achilles. Zürieh. Napels. Epaminondas. Schiller. Frcderik. II. Y, perenYpercn. III. .Wij, wijn. IV. EnlihuizeD. E E, e ïi t. ent, eikel eikel, armhuis armhuis, E li k li u i z c n A 1 g i o r s 'Algiers, W c z c r Wezer, c c 1 cel, n n, Voor kleineren. I. Na, To, Leon; Napoleon. II. Ba, ro, nic, terBarometer. III. Toon, noot. IV. Bloemcndaalmond, bal, Lena, bel. OM OF TE LOSSEN. Voor grooteren. X. .Vorm eens een rivier uit lm, S p, d i, 4 is II. Alijn ecr.ste twee lettergrepen vormen sa, men een wild dier, mijn derdo is nooit zacht en mijn geheel is een jongensnaam.' III. Een eiland is het, wat ik zeg; Neemt gij do eerste letter weg, Dan deel Jk je weer een eiland mee Gelegen in dezelfde Zee, IV. Mijn geheel is een bekend spreekwoord, dat uit 3 woorden cn 18 lettors bestaat. 7, 1, 1, 10, 2 is een mooi dorp in de pro vincie Utrecht. 11, 4, 1, 15, 16, 2, 11, B, 15 is een stad in hot noorden van Nederland. S, 6, 17, 10 is ecp getal. 14, 13, 3 is een gedeelte van een boom. 18, 12, 15, 14, 3 is een vrouwelijk familie lid. 7, 5, 6, 18 is gen oude munt. Voor Kleineren. I. Men kan mij van verschillende stoffen snijden on omgekeerj ben ik een sappige vrucht. II. Kunt ge wel met drie verhevenheden een plaats in ons land noemen? III. AVie spreekt alle talen, zonder or ooit één geleerd te hebben? IV. Op de zig-zag kruisjcslijn komt van bo ven naar beneden gelezen, de naam de hoofdstad van een klein rijk. Ie rij een Indisch wapen, x x 2e rij iets, waarmee men eet. x 3e rij een familielid. 'x 4e rij een rivier in Frankrijk. i 'x 5e rij een zwemvogel. x Ce rij een rivier in Amerika. x 7e rij een meisjesnaam, 'x 8e rij een stekelig dier. 'x x Oc rij iets, waarvan het brood be- x'x'x reid wordt, x x .x 10e rij de vreemdeling, die woont in de stad, die jc nu zeker al gevonden hebt. e IjL" e 6 »Jks o t xJiJtTSJvJelA? j «A» e «JLS i SA? t> 6JL« g °Aj> A? LUTXJ-A 5 «AJ tA« A» °J- 4 e 0 4 d e (S 0 0 3 4> A A O 6tagrESgrraTfT.' Nieuwe Sorio. Kommer 4. door F. J. HOFFMANN. Mina was acht jaar. Zo was een flinke meid cn kon moeder al heel aardig hel pen. Maar toch hield niet ielerecn, die haar kende, voel van haar, want ze had een zeer leelijko gewoonte. Ze hield namelijk \erbazend veel van plagen, allemaal uit gekheid, zooals ze heb noemde. Dat plagen verschafte haar veel genoe gen, maar soms ook nog wat anders, wat qu juist niet tot de genoegens gerekend kon worden. Om maar eens iets te noemengewoon lijk waren haar handen versierd met aller lei tcekeningen, welke do grijze er op ge maakt had. Niet omdat do grijze zooveel van dab teekonwerk hield, want ze was een doodgoed dier, maar zo hield er ook aict vaai, om onverwacht in haar oogen ge knepen te worden, als ze naast do kachel met haar oogen half dicht heel pleizicrig zat te spinnen. Een paar dag on. gc-lcden liep de grijze even naar do keuken, om een beetje melk uit haar schoteltje to gaan drinken, want zo had dorst. Mina zag heb cnze kon het niet la tentoen de grijze dronk, trok ze haar bij den staart een eindje achteruit, doch liet haar dadelijk weer sohieten. De grijze begon nu weer te drinken, maar toen trok Mina haar ook weer ach teruit. Sss, fff, deed poes toen, keerde zich vliegend om eai patsging het op het plagende handje. Mina viel van schrik achterover en be gon te huilen van pijn. Twee vurig roode stueepen stonden op haar hand. Moeder kwam kijken, maar toonde wei nig medelijden. ,,'t Is je eigen schuld, kindje; ik heb je al zoo dikwijls gewaarschuwd, maar dat schijnt niet to helpen, dus, die niet 'hooren wil, moet maar voelen", zei moe dor. _,,Die nare kat ook!"- huilde Mina. ,Als de grijze praten kon, zou ze zeker zeggendie nare Mina, en dan had het beest groot gelijk", antwoordde moeder. Mina had een broer, die een jaar ouder .was dan zij en Hein heette. Hein was een dikke baas en een echte goeierd. Hij hield bijsonder veel van zijn zusje. Kwam je aan Mina, dan kwam je aan Hein, dat heeft Ke.es van drie huizen ver der eens ondervonden. Mina liet haar appel vallen en Kees raapte dien gauw op en wilde hem niet teruggeven. Maar toen kwam Hein er aan te pas en die tim merde er op van geweld, en in een halve minuut had Mina haar appel terug. Mina hield ook veel van Hein, maar haar lcelijkc gewoonte van plagen kon ze ook tegen hem niet achterwege laten. KRUIP DOOR, SLUir DOOR! Kruip door, sluip door, driemaal voor, niet door! in een lange, lango rij kleutertjes zoo vroolijk blij, kleutertjes in lange kleeren moeten kruip door, sluip door, leeren op do wei vol bloempjes fijn; zou dat wel zoo moeilijk zijn? Kruip door, sluip door, driemaal voor niet door! houd de armen flink omhoog kijk eens wat een grooto boog, of een koning moet passeeren 1 kleutertjes in lango kleereD, gaan er vroolijk in do rij door do bonté-bloemen-wei.' Kruip door, sluip door> nu nog eens voor niet door! laat do armen zachtjes aan nu maar vast wat lager gaan; kleutertjes in lango kleeren, die hier kruip door, sluip door, leeren .trekt 'elkaar .er maar gauw door, want nil wordt het meenens, hoor! Kruip door, sluip door, nu niet moer voor niet door! vlug de armen naar beneê, één wordt er gepakt, o woo r- kleutertie in bange kleeren, 'kzal jou kruip door, sluip door, leeren; straks is er een ander bij uit de lango kinderrjj! 1 HERMANN A. Gelukkig voor haar, dat hij nogal veel ver dragen kon, eer hij boos werd. Hein hield, behalve van zijn zusje, ook heel veel van zijn bouwplaten en van tee kenen. Met deze liefhebberijen kon hij uren lang bezig zijn, tenminste als Mina zijn spel niet in de war kwam schoppen, en dat gebeurde nogal eens. Op een keer had hij de hcele tafel vol staan met een boerderij en een dieren tuin. ,,Kom eens kijken, Mina"» riep hij in do gang. Mina liet haar poppenwagen staan en kwam kijken, 't Was de moeite wel waard. Een groot boerenhuis met een stal on con schuur cn een hek er omheen. Do boer kwam juist met paard en wagen van dc markt en reed door het hek. Binnen liet hek stonden overal boomen. Buiten het hek was het weiland en daar liepen boeien en schapen, een paard, een geit en een aantal kippen. „Hè, wat mooi!" riep Mina, en 't wits ook mooi. „Pas op, stoot 'niet tegen do tafel!" zei Heap, maar 't was al gebeurd, heel het on geluk.. Eon hooge kastanjeboom viel om on kwam terecht op een koo en een kip, die toon natuurlijk ook togen do vlakte gin gen. Dc rest bloef staan, dus 't liep nogal goed af en Hein herstelde do fout. Naast het weiland was do dierentuin, met oen groot hek er omheen, en van bin nen door lago hekjes in vakken verdeeld, waarin do dieren liepen. Het waren leeu wen, tijgers, beren, kamsolen, apon, een afdeeling voor vogels, enz. on elk vak had oen apart hok. Hein kadi wel een half uur werk gohad, om alles op to ze tten, maar nu 't stond, was heb eenig mooi. „Jammer, dafc zo niet kunnen loop er," zei Mina, „zo blijven aldoor maar stil staan." „Nou ja dat kan niet andors," antwoord- clo Hein. „Ik ben al blij, als alles blijft staan. Pas op, Mina, pas op, niet tegen do tafel leunen." 't Was alweer gebeurd. Do olifant sloeg cm, de dromedaris en do buffel, dio er vlak achter stonden, gingen rneo. En op de boerderij duikelden tweo boomen en do beer met paard en wagen. „Zdo jo wel, pas toch op!" riep Hcdn, cn duwde Mina een beetje opzij.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1915 | | pagina 3