Een leven, rijk aan afwisseling. Van alles wat. SALLY. Het vlasveld stond in vollen bloei en o, Jioo gelukkig v/as do zacht groene plant met haar blauw-bloempjc, zich koesterend in de zon. „Nü zoo schoon en later nuttig", rongen de bloempjes alle. „Wacht maar", bromde een oude doorn struik, „het zingen zal U wel vergaaneer gij zoo oud zilt als ik".. En spoedig kwamen de mannen, die het vlas met ruwe hand aangrepen en het uit rukten met wortel en tak. Toen ging het in de sloot cn daarna over het vuur. Het vlas werd bang, maar zei„Het lot kan niet altijd zoet zijn, en ervaring is ook vrat waard". Maar het werd nog erger: Ge broken, geslagen, gerold en uiteengetrok ken werd! ons vlas. „Ach!" zuchtte het, „ik ben gelukkig geweest, maar dat kon toch niet zoo blij ven Eindelijk lag daar een helder wit stuk linnen, en nu begreep het vlas, waarom het zooveel had moeten lijden. „Het is wonderlijk", zei het, ,,wio had dat kunnen denken! Ja, dat is toch iets anders dan op het land in het.zonnetje to staan bloeien". Maar nieuwe moeitie kwam. Het linnen was niet om te pronk to liggen de schaar ging er in en de naald ging er door. Aan het prikken scheen geen einde to komen. Het vlas had het bang, maar wat het te vreden stel'de was de gedachte„Tk zal nuttig zijn; wat begeerlijker'is dan dit" Jaren gingen voorbijdo klcercn versle ten on het vlas voorzag zijn einde. „Ik had nog wel wat kunnen leven", zuchtte het. „maar wie kan nu her, onmo gelijke begccrcn?" Nog geheel nieuw lccct wachtte Het werd gescheurd; gekookt, gehakt, gerold, gebleekten -eindelijk, daar was het zacht wit papier en keerde uit dc druk kerij, als drager van sclioone. edele ge dachten. „Nu krijg ik mijn beste bestemming en ben een drager van be-tero bloemen dan in de lente mijns levens". Maar hot papier werd ziek. zeer geel en zwak van ouderdom en do kinderen gre pen het en sleurden het naar de keuken. „Wat zal dat nu zijn", dacht het vlas. „Mijn rust was zoo zoet na cep bozig leven". Nauwelijks was het woord gedacht, of daar ging het papier bij het juichen der kinderen in de vlammenDat branden was geen genot, maar het altijd tevreden vlas hooptle op beter, dat kwam ook, want al spoedig gingen do zwarte sintels op naar boven. „Opwaart-s, opwaarts, ga ik", juich te het vlas. „Mijn bloemen konden niet boogc. ko men, dan de aarde, maar nu ga ik naar boven het zonlicht tegemoet!" Zoo ziet men hoe men onder alle omstan digheden nog hoop kan blijven koesteren. En dio hoop is het juist, die doet leven! Daarom, stoor jullie je er maar niet aan, als menige, oude ontevredon gromt „Wacht maar. jo zult wel andere noten zingenDo tijcl van waarlijk lii'den komt altijd vroeg genoeg!" De waarfle van een Britsch zeeman. ïn 1800 trad John Hunter als gouverneur van Nieuw-Zuid-W.ales af, welke betrek- king hij vijf jaren lang bekleed had. Spoe dig nla zijn terugkeer in Engeland werd hij kapitein van een Engelsch kruiser, de Venerable. Gedurende een tocht langs de Torbny- baai viel een der manschappen overboord. Hunter gaf bevel op te houden en den zee man op te visschen. Maar het'schip kwam daardoor to diclit bij het land cn leed schip breuk. Hum ter werd voor den scheepsraad "ter verantwoording geroepen en op do vraag, waarom hij bevolen had stil te houden op zoo'n gevaarlijke plaats, antwoordde hij vastbesloten „Tfc beschouw het levem van een Britsch' zeeman van oneindig grootcr WIND. Naar school op eon /wind'rigen Maart-dag, dat is toch een moeilijk geval, je sjouwt en jo zwoegt met z'n allen en komt niet vooruit met dat al. De wind speelt je parten en fopt je, eerst houdt hij je tegen met macht, en dan op eens blaast hij je hoeden cn petten van 't hoofd, met zóó'n kracht Hij maakt er je wangen aan 't tint'len en woelt er je haar door de war, hij trekt aan je das, dat de slippen om d'ooren je slaan, ja, 't is bar 1 f Toch kan je niet kwaad op hem worden, niet brommen „uit meenens" je lacht ten slofte toch weer om zijn grappen, de wind beeft 't niet anders verwacht Een góed kameraad vil hij wezen, van iëdér, die gékheid verstaat, dus jongelui, vroolijk maar voorwaarts, zoo goéd.' en zoo kwaad a!s het gaat. IIERMANNA. waarde, dan welk schip ook der Koninklij- ko Marino". Dit antiwoord wercl zoo flink en mensche- lijk gevonden, dat men hem vrijsprak en hem tot vice-a-clmiraal bevorderde. Wie heeft de garnalen gestolen? Een bekend Engelsch schrijver heeft eens gezegd „Het geweton ma aid) ons allen tot lafaards". Dit gezegde schijnt zoowol op meöschen als op dieren van toepassing to zijn. Op zekeren dag stal een hond een portie garnalen, c&o op cio koffietafel gereed stond. Zijn meoster ontdekte den diefstal en zei tegen don hond, dien hij or van verdacht: „Wie heeft de garnalen gesto len?", waarop de schuldige de kamer uitvloog en zich onder een bed in de slaap kamer verborg, met zijn staart tusschen do beerieai, het echte toonbeeld van schaamte. Nog weken lang kon men den hond met deze vraag do kamér uitjagen on hij nam dit verwijt zoo goed tof harte, dat hij van dat) oogenblik af nooit meer stal. Het klinkt misschien overdreven, maar honden kunnen ontegenzeggelijk zich bui tengewoon verstandig gedragon„het spreken mankeert hun maar", is wel het meest op den hond va-n' toepassing. De Duif en de Duiventeelt. Van den gT'óotlon Abbar, dio van 1556 1605 de heorschor in Irtdië was, lezen wij, dat hij niet alleen zijn ilitérste krachten aanwendde óm landbouw, handel, wetlen- schap én kunst tolt ontwikkeling to bren gen, maAf zich ook persoonlijk bezig hield met die duiventeelt. Hij had eeoi slag met 20 OÓÓ duiven. Bij de Rönfeinën W'éirdoft op do huizen der gegoc'déh tótóris gebouwd, uitsluitend ingericht voor duiven. Bij do Babyloniërs was duif eob heiligó vogel, als zoodanig is zij uit hun l?ind riatf-r Egypto ovorgó- ITracht. De Phocniciérg dé koené zeevaarders der oudheid, gebruikten den heiligen vogel als oompaswaar de vrijgeïaién duif heonrloog, vas immers Intfid gélegeó. En de Phoonicicrs brachtén, do duif op hun tochten over naar allo küsïïstfelccri der Mi del el 1 an dsch'ö Zeo. EEN BRIEFJE IN EEN Eï BRENGEN. Dit klinkt al heel wonderlijk, doch als men het kunstje kent, is het heel gemak kelijk. Men legt het ei drie of vier uur in goe den wijnazijn, waardoor de schaal zacht wordt. Dan maakt men er een snede in cn doet het briefje, er in. Daarna legt men het ei een zekeren tijd in koud water, zoodat dc ^chaal weer hard wordt. Als men nu don. naad dicht smeert met kalk, kan men er niets van zien cn zal geen tier aanwezigen er iets van begrijpen. AFTELRIJMPJE. Eene, dene, watervat, Ga naar school en leer nog wat Wie wat heeft geleerd, Is naar huis gekeerd. Ik, gij, hij, Gij zijt vrij. DE STERREN. „Zeg moeder, ik heb de sterren zien staan, Vader wees ze mij allemaal aan En zei mij dan ook hoe ze heeten, Wat knap om dat alles te weten" ,,?cg moeder, wat zouden de sterren zijn? Ik denk lantarentjes, o zoo klein. Maar waarom houden zij soms hun licht Goheelen nacht-en angstvallig dicht?" „Ik depk, als mijn kindie niet zoet zijn wil, Zij niet durven komen, maar vluchten heel Maar als mijn kindje lief is en, zoet, [stil. Dan zullen zij komen in langen stoet". Maar eens op een avond kwam zusje aan „Ik zie geen enkel sterretje staan, En ik ben hcusch niet ondeugend geweest Waarom zijn de sterretjes nu bevreesd?" „Ik denk, dat dc sterren ér dan niet staan. Ora 'n ander kindje dat stout heeft gedaar. Want dan alleen is er geen ster bevreesd, Als alle kinderen zoet zijn geweest". R. E. EVSteuwo Ssrio. dommer Naar het Engelsch van Mrs. Musgrave. Bewerkt door C. H. Sally was oen hond. We hadden hem eigenlijk Salomo genoemd, omdat hij er zoo wijs cn ernstig uitzag. Wo wisten niet precies wat voor soort hond hij was, zoodat we hem natuurlijk nooit op een hondententoonstelling inzonden. Lottie had hem van onzen timmerman gekregen, toen hij nog maar acht weken oud was en wij dachten, dat hij minstens een St.-Bcr- nard zou worden. Natuurlijk konden we hem niet altijd vol uit Salomo noemen. Het klonk veel te lang en' te stijf en nis wo hem zoo noemden, was 't net, alsof wo boo3 op hem waren. Alleen Juf noemde hem steeds ,,Sa-lo-mo," heel langzaam, maar Lottie en Pim, Bep en ik noemden hem steeds „Sally". Natuurlijk was Sally eerst een heel klein hondje, maar toen hij ouder werd, konden ivo ons dat toch niet goed mèer voorstellen. Hij was- oven lastig en ongehoorzaam als aho andere jonge honden zijn, „en kin deren colt," zegt Vader. Toen hij tanden kreeg, vernicldo hij allo matton, die er m huis waren en als hij handschoenen of schoenen kon vinden, bleef daar niet veel van heel. Eens at hij zelfs een stuk van een doek op, omdat wij den honing had den omgegooid en dien daarmee opgeno men hadden. Sally was dol op zoetigheid. Maar toch werd hij er, ziek van. Ook stal hij dikwijls iets uit de keuken, als er ten minste iets was blijven staan, waar hij bij kon vleesch vooral was van zijn gading. Dit was natuurlijk heel gulzig van hem, want hij kroeg lekkere hapjes genoeg van ons. Iets wat hij heel graag deed, was op onze schoone beddelakcns springen en ons ia het gezicht likken bijwijze van ons goeden mor gen te zeggen. Hij bekommerde er zich in het minst niet om; of zijn pooten vuil waren of niet. Ik herinner mo nog heel goed, hoe we Sally op een keer nergens konden vinden en "hem eindelijk ontdekten in het bedje van kleine Zus, met zijn kop, op het kussen, net alsof hij ook eens voor „kind" wildo spelen. Sally hield heelemaal niet van politie agenten of boschwachters; hij- deed niets liever dan naar. hun bêenen bijten. Ik' ge loof, dat zijn geweten niet pluis was, want Jokes, do boscliwachter, zei een.3, dat Sally do ergste strooper was. Natuurlijk kon Sally nooit door hun laar zen heen bijten, maar toen hij eens een agent oen stuk uit zijn broek gelia-pt had, werd do man zóó hoos, dat hij hot wilde nangoven. Hij sprak over dollo honden en (lat liet veel te gevaarlijk was, als zoo'n dier los liep. Nu waven wo org bang, dat, als Valer hoordo, (fat hij de ir.onsclien in de boenen beet, Sally weg zou moet-n en daar wij aller, veel van het dier kielden, voelden wij óns diep ongelukkig. We kwamen daar door op liet denkbeeld al ons geld bij elkaar, to leggen. Lottie had ecu rijksdaalder, Bep BIJ JUFFROUW Juffrouw Jnnsje wascht heb bord mot een keurig sponsje hot was vol geknoeid mot krijt door Frans cn Alplionsje. Strafwerk moeten z'op de lei allebei nu maken kijk z'eens zitten, zij aan zij, zulke stoute snaken. bjua twee gulden, ik ruim één gulden, maar Pin; had maar drie stuiver. Pim snoepte nog wel eons en had daardoor byna' nooit gei& Juf' zei, dat het wel niet genoeg zou zgn om er een broek voor een politie agent voor te koopen, zoodat we naar Oom Ilenri gingen en hem alles vertelden. Hij was altijd even vriendelijk en hielp ons wel eens nicer voort, als we in moeilijkheden verkeerden. Zoo handelde hij het dan ook ir.ef den agent af en wij beloofden Sally vast te houden, zoodra we den agent 'maar in de verte zagen. Maar Sally werd lang zamerhand wel verstandiger. Hg legde zich nu meer op de jacht to3 en zat steeds konijnen en hazen achterna. Ik heb hom er echter nooit een zien vangen, hoewel hg soms den staart al in zijn bek had. Eens heeft hij echter oen kat deerlijk toegeta keld Maan het v/as zóo'n leelijke gele kat, zonder staart, dat we het er allen over' eens waren, toen wo er later samén over spra ken, dat hij zich vergist moest hebben en het zeker voor een vreemd dier aanzag, dut hg vond, dat hier niet thuis hoorde. Het was werkelijk grappig, maar als een vreemdeling Sally zag, zou hij deze dingen nooit geloofd hebben. Hg kon dan een heel ongelukkig gezicht zetten en heelemaal met fipeelsch zijn. Hij keek de ir.enschen da.i met zijn bruine oogen ernstig aan cn als .Vader of ieh'.and anders, voor wian hij respect had, bij ons was, fiep hij heel netjes mee en keek zelfs niet naar recht) of links. Misschien ivas hij bang, dut hij dan afgeleid zou worden en. hij zich niet goed zou kunnen houden. Sally was heelemaal niet. gesteld op het gezelaojüip van andere bonded hij ging veel liever met ons uit en gromde' .tegen JANSJE OP SCHOOL. Liesbet-h aan den overkant zit heel zoet ie Iczeo neen, zóó stout als Phons en Frans .wou zij niet graag wezen en haar zusje evenmin straks krijgt Kee een pluimpje want zij kent haar a-b-c nu al óp haar duimpje. HliRMANNA. alle honden, die wg tegen kwamen. Eens ging Oom Henri's groote hond met ons mee wandelen en toen Sally begreep, dat hij werkelijk gedurende do geheels wandeling ons zou vergezellen, draaide hg zich om en liop met "den staart tusscheD 'de pooten naar huis, terwijl Hg het 'deed, alsof hij ons roepen niet hoorde. Den ge- neelen verderen aag Konden we Hem ner gens vinden, doch toen wij den volgenden morgen in do kinderkamer kwamen en hem als gewoonlijk op het haardkleedje zagen liggen, kwispelde hij 'heelemaal niet met zijn staart en wilde hij zelfs niets hebben .van het in melk geweekte brood, dat we hem voorhielden. IVe begrepen, dat hij 'in hcoge n.ato beleedigd was. „Laten we hem zeggen, dat het ons spijt", stelde Bep voor en dit deden we allemaal. ,Wo beloofden hem, dat we Oom Henri's hond nooit weer zouden meenemen en Tiij was weer even vrieiidelijk als altijd. Aan aardbeien hield Sally al bijzonder veel. Hg kon langs de aardbeibedden loopen en er de grootste uitpikken, die hij'dan met smaak oppeuzelde. Jullie z:et, hij had een liee! anderen smaak dan de meeste honden, ik weef zeker, dat ik heir.' zelfs wel eens aan ae bloemen heb zien ruiken. Hij was oen hond, dio van alles op de hoogte wilde 'zijn. Toen Pim voor het eerst naar school ging, voelde Sally zich diep ongelukkig en bracht hij het grootste gedeelte van den dag door Of hot matje vóór zijn slaapkamerdeur, net alsof hij luisterde, of hij daar binnen ook iets hoorde. Ik weet zeker, dat het niet was, omdat hij het meest van Tim hield, maar omjlr.t hg het. leven miste, dat Pim altijd maakte. Pim gilde eu floot steeds en kon oen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1915 | | pagina 7