www
VOOR DEJEUGD
IE-IDSCH DAGBIAD
No. 16711.
Woensdag' 19 Augustus.
Anno1914,
V3«s/ v:i liisiiiiitiifiitiii iiiiiiiitiiiiiSiifiiSiiiii
rfé
Ons Luilakje in het Tooverslot.
Die lieve Prins Coenraad.
mm,
ï.w. ?JL*« üi'
De kleine held van dit sprookje was acht
jaren oud en heette eigenlijk Paul, ofschoon
hij wegens zijn luiheid altijd „luilak" ge
noemd werd. En dat hij dien naam ver
diende, daar zal ik je eens een voorbeeld
van geven
Het aankleedem duurde hom te langtus-
schen ieder kleedingstuk rustte hij even uit.
Het eten was hem te lastig, omdat het kau-#
wen nogal moeite kostte. Iemand een ge-
hoegen te doen, dat viel hem nooit in
Op school leerde hij natuurlijk niets!
Geen wonder, dat zijn ouders niet wisten,
wat ze met hem moesten uitvoeren. Op een
goeden avond kwam er een peetoom op be
zoek. Dat was een grappige manhij kon
•iemand zoo wonderlijk door en door kijken,
zie je. En toen hij Luilakje nu eens opge
nomen, of liever gade geslagen had, zei hij
„Dien kan ik nog wel beter krijgen, daar
twijfel ik niet aan." Daarom sprak hij
„Beste jongen, wil je met mij naar een
kasteel gaan, waar de mooiste kleeren en
het lekkerste eten te verkrijgen is, zonder
dat je iets behoeft te doen Vy
Nu,dat stond ons Luilakje aan, d&t be
grijp je.
„Je moogt dan echter niet je handen be
jegen, niet naar den naam van de slotbe-
woners vragen en niet tot den lieven God
bidden. Je ouders mag je ook niet zien, zoo
lang je in het slot bent."
Dit alles waren zeer overkomenlijke be
zwaren voor ons ventje, die van zijn kant
dua onmiddellijk besloten was Moeder
vroeg enkel nog
„We krijgen hem toch wel wear gezond
terug?"
„Ja zeker!" antwoordde de oom gerust
stel lend.
En op een goeden avond in den herfst
gingen ze, terwijl de oom steeds langer werd
en het Luilakje zóó kalm naast hem voort
schreed of er geen vuiltje aan de lucht was.
Eindelijk kwamen ze aan het eind van
het bosch en hier haalde de oude man een
verroesten sleutel uit den zak en sprak
„Ga nu op dien steen zitten als je wilt en
abt het dan tVaaif uur slaat zal je wakker
worden, je steekt dan eenvoudig den sleu
tel in het slot en treedt binnen. Alle wen-
schen zullen je dan vervuld worden als je
enkel maar niet vraagt naar den naam van
de slotbewoners en niet God's naam uit-
s preekt."
„Neen, dat zal ik ook niet", sprak Lui-
ik, maar hij voelde zich toch wel een beetje
oezwaard.
„Nu, gelnk dan", wensehte de oude hem j
toe.
Luilak vond het niet de moeite waard om
.o antwoorden. Toen hij opzag was de oude
weg!.Precies met klokslag twaalven lag j
toen een prachtig slot voor hem, geheel van
paarlemoer gebouwdHij steeg de marme-
ren trap op, die naar boven leidde en toen
nij -daar binnen trad hoorde hij de woor
den
„Wees welkom onze heerscher!"
Hij bevond zich in een prachtige, groote
hal, maar er was geen mensch te zien.
„Blijf op den zwarten steen staan", zei
een stem.
De luilak nam plaats en alles werd hem
afgenomen: zijn jas, zijn hoed, zoodat hij
zelf niets hoefde te doen en slechts op de
vraag, die hem gesteld werd, antwoordde
„Ik wil eten."
Nauwelijks had hij dit uitgesproken, of
een taieltje-dek-u kwam aangeschoven, met
de schoonste gerechten versierd. Maar na
afloop dankte Luilakje niet eeüs; hij zei
alleen maar„Nu is het genoeg, ik wil
slapen."
Onzichtbare gestalten kwamen met een
prachtig bed aangeschoven, zóó zacht en
heerlijk, dat hij daar dadelijk op insliep
en toen hij den volgenden ochtend wakker
werd, zag hij allerlei mooio kleeren voor
zdch gereed liggen. Van zelf werd hij nu
aangekleed, zoodat hij geen hand behoefde
uit te steken; en tóchHij was niet ge
lukkig. Met verlangen kon hij kijken naar
de hen, die beschermend haar vleugels uit
strekte over haar kleinen.
„Hè, wat is die toch gelukkig!" dacht
Luilakje. „Die heeft die kleintjes om mee
te spelen en voor te zorgen."
Bittere tranen ging Luilakje nu schreien
uit verlangen naar zijn ouders, broertje^ eu
zusjes! Voor het eerst had hij dus Ook ver
langd naar iets of iemand om voor te zor
gen. Toen_Luilakje dien volgenden ochtend
wakker werd, bevond hij zich op dezelfde
plaats in het woud, waar de oom hem gela
ten had. Het was toen een heerlijke voor
jaarsmorgenHij liep naar huis zoo hard
als zijn beenen hem dragen konden. Zijn
ouders hadden het al opgegeven om hem
ooit weer te zien. Maar de vreugde over het
weerzien was groot en vooral toen onze jon
gen sprak
„Wat zullen ze me op school nu ver voor
uit zijn
Heerlijker woord hadden de ouders niet
kunnen hooren. Wat gaf dat een belofte van
beterschap voor de toekomst.
Van nu af werd hij nooit meer de Luilak
genoemd, want dien naam verdiende hij
ook niet meer.
Coenraad was ee.n eenzame, kleine jongen.
Misschien vindt jelui dat wel verwonderlijk.
Was; hij niet een prins en woonde hij niet in
een prachtig kanteel? Dat is zoo, maar hij
was het eenige kind in dat prachtige kasteel
en zijn eigen lieve moeder stier 1', toen hij nog
heed,' heel klein was, zoo-lat hij uu niemand
had om mee te spreken en te spelen.
Zijn vader was een dappere, ridder en hielp
altijd zijn keizer in den strijd, zoodat hij
weinig thuis was. Coenraad was heel trotsch
op zijn dapperen vader en hij speelde hei
liefst met een bronzen medaille, waarop zijn
vader afgebeeld was. PI ij vertelde al zijn ge-
ncegens en al zijn verdrietelijkheden aan dat
beeldje en als hij zich eenzaam voelde, legde
hij zijn hoot'dje er op en vergoot- bittere
tranen.
Maar toen prins Adelbért, Coenraads vader,
weer uit een veldslag thuis kwam en het
kasteel vol vroolijkheid en wapengekletter
was en iedereen met een opgewekt gezicht
door het kasteel liep, voelde de hronz&oj
medaille zich érg eenzaam op zijn beulty
vrees ik. Goenraad. was overal en nergiens Bn|
liet zioli alle dappere daden, die zijn .veder
verricht had; vertellen en luisterde mfat
schitterende oogen en blozende wangen toeJ
Dat waren heerlijke dagen voor, pri^uj
Coenïaad. I
Maar hot heerlijke oogenblik van den dagi
was, als vader en zoon 's avonds voor hea
open venster 'zaten en op het binnenplein!
keken, waar alle bedienden druk in de wfcfctj
waren.
Dan strekte de vader zijn beenen uit op
een rustbank en Coenraad zette zich op
een. laag stoeltje aan zijn voeten, stopte.zijn
vaders pijp.en luisterde vol aandacht naar de
heerlijke verhalen van ridders en schoon^
jonkvrouwen. De vertellingen, waarnaar hij|
het liefst luisterde, waren die, waarin zijn
vader over zijn lieve moeder sprak. Dan
legde prins Adalbert, liefkoozend zijn hand
op het hoofd van zijn zoontje en zal:
„Ga nu naar bed, lieve Coenraad, en als
je op je moeder lijkt zoowel van buiten als
van binnen, zal de wereld goed voor je ziju,
slaap wel, lievelipg.
Dan ging Coenraad gehoorzaam naar bed
en dacht langen tijd na over hetgeen zijn
vader hem over zijn lief moedertje verteld
had. Als hij dan eindelijk in slaap viel
droomde hij van haar en meende, dat haar
vriendelijke, blauwe oogen hem toelachten
Een pa-ar dagen later was zijn vader m.i
het gevolg verdwenen en was alles weter ev u.
eenzaam als te voren in het groote kopU- J.
Zijn 1 i e ve 1 ingsvii-end na zijn brou^-en
medaille was de nar Hendrik, een PvIlj»:,
misvormd mannetje, dat he»el scherpe dingen
kon zeggen, waarvoor de meeste mensoJum
bang waven. Hij had echter een goed hartj
en was dol op zijn kleinen meester, hoewel-
hij xiem dikwijls terecht zette.
„Kom, kom, wat een treurig gezicht zet jé
cp voor den zoon van zoo n dapperen^ ridderJ
Wat zou uw vader, de edele heer Adelhörtf
wel van u zeggen, als hij u zoo tarne-arg«hj
slagen zag
Ccenru.-td probeerde er dan opgewekter hit'
te zien e;i smeekte den dwerg weer eens tém
féeènverhaal te vertellen, waarvan de nar
grooten voorraad had.
Een au Coenraads lieve lings bazigheden
was zeepbellen blazen van at' den hoogen'
toren, hij zag ze dan v rooi ijk naar boven
en beneden zweven; het was hom', alsof ze
boodschappen brachten van hemzelf en zijn
medaille, naar de elfen eu feeën, die op de
aarde woonden.
Op zekeren avond, toen Coenraad door do
hitte niet goed slapen kon, Eet hij den kleine li
man bij zich kom on en vroeg hem een Ver
haal to var tellen. De dwerg zette zijn bier
glas op liet eikenhouten tafeltje neer, waar
op Coenraads kom en steenen pijpje lagen, feu
ging zit ton aan het voeteneinde van het bied.
„Laat rnij eens zien," zei hij1, en schudde
zijn dik hoofd met den grijzen baard hoen.
en weer, „ik geloof^ dat ik u adle verhalen'
verteld heb, die ik ken."
„Dat zeg je altijd, als je bsgiftt,'1 jigir&k
Coenraad.
„Zal ik u Vörtellen van „De kleine, 8w*ze
ooievaar T- j