Zulk vast vertrouwen kan niet
beschaamd worden.
M(jn Kind.
hij, „dösir waar nu die oude vrouw staat.
Misschien ig liet wel een heks, of zoekt zij
ook feeën. Laat one naar haar toe gaan".
Mfljtr Mi esje ibleef staan met zus.
yjTk geloof, diat ik een beetje bang bon".
„Ben je TTinJfr waarom bang Dan ga ik
alleen met haar spreken".
FTn^i dichter Wim bij de oud© vrouw
kwam, hoe langzamer hij liep en einde 1» k
verborg hij- zich, heel tioevaWig, achter een
heg.
„Wij willen ons ook veer stoppen", riep
Mies
„Verstoppen, waarom 1 Ik ga verder
Hij Hep door en de oude vrouw srtrom-
peldie met haar bundeltje voort. Miee liep
met zus voetje voor voetje.
Plotseling uitte Wim een kreet van ver
bazing en wees op iet©, dat op dien grond
tag.
„Wffti is dat F' rie>p Mies uit. ,,13 dat nu
een feeënkrans? Wat een mooie pad de-
stoelt jee P
„Ja, TDttJsr die stokluisterde Wim.
„Kijk eens rsaar den stok
In het midden van den krans lag een
witi stokje met een gaffelvormig uiteinde.
„Dat is een heksenstokje. Heerlijk, dat
wij dat gevonden hebben. Nu kunnen wij
allerlei prettige dingen doen".
jrMaar hoe weet' je, dat het een toover
stokj© is F' vroeg Miesje.
„Zoo zien die too verstokjes er uit. Wat
zou het. anders kunnen zijn? Kom ga mee".
Met hun drieën gingen zij verder en
kwamen weecr bij de weide met het ge
hoornde schaap aam.
„Denk aan zus", fluisterde Miesje.
„Met dit tooverstokje kunnen wij ge
rust het schaap tegenkomen", zei Wim
moedig.
MIesj© wa§ maar half overuigd van 9e
kracht van het stokje.
„Als jij niet durft), dan ga ik met zus
alleen".
-*Mij mee", babbelde deze, hoewel zij
volstrekt niet wist, waarover dc zaak
fiep.
,,Doe het toch met, Wim", smeekte
Miesje, „je weet), dat moeder niet hebben
wü, dat zus door dit veld gaatzij kau niet
too gauw loopen als wij".
Wim Weef koppig en hij ging met zue
door.
„Miesjo, als jij niet durft, loop dan om
en wacht) ons bij het tuinhek".
Zusje klemde zich krampachtig aan ha'^r
broertje vast terwijl Miesje op de.i uitkijk
bleef stbvan, als 'de ram soms noctrt aan
vallen.
De ram deed raarmisschien was hij
Pang voor de kinderen, misschien dacht
hij, dat het stokje een too vers tok j e was.
Toen zei het): „Baa-a-a", en rende weg,
tot grooto vreugde van Witn, die luide
hoerariep
Zus-je viel van verbazing op den grond
en Miesje van het hek. Daarop ging bei
drietal naar huis.
„Ziezoo, Miesje, nu moet je wenschen.
dat je pop teruggevonden wordt. Dat zal
Pest gaan".
Miesje keek naar het groepje hoornen en
riep uit
„Daar heb je dat oude vrouwtje weer,
Wim. Zij zoekt naar iet-s. Zeker het stokje.
Zij heeft het verlorenzij is zeker een
heks".
„Wij hebben het gevonden", zei Wim en
maakte zich gereed om met zus naar hui?
te gaan.
„Maar, Wim, het) is niet van ons, het is
van haar".
„Weet jij dat. zeker, dat het van haar
is? En bovendien, hoe krijg je dan je pop
terug'"
Wim werd ongeduldig, toen hij zag, hoe
Miesje van de boomen naar het hakje en
van het hakje naar het oude vrouwtje
blééf kijken..
„Als het haar stokje is, moet zij het
terug hebben", hield Miesje vol.
„Misschien is het niet van. haar", zei
Wim.
„Ik zal het haar gaan vragen", hernam
"Miesje.
Wim keek haar vol verbazing aan.
„Geef mij het stokje, Wim".
Haar broertje gaf he-t haar gedwee.
Miesje stak hot veld over en probeerde
er zoo moedig mogelijk uit te zien.
Daar lag iets op den grond. Miesje buk
te zich om het op te rapenhet was een
ineengedraaid stuk papier. Het meisje
verwonderde er zich over, wat! het zijn
kon en wilde er juist naar kijken, toen zij
merkte, dat Wim naar haar keek, waarop
aaj naar de oude vrouw ging, die in haar
eentje liep te mompelen, en vroeg:
„Hebt u dit misschien vorloreu? KeeK u
daarnaar V'
Het oude vrouwtje stond rechtop en ging
naar het meisje toe.
Hiosje was erg verschrikt, maar bleef
toch het stokje in de hand houden.
„Als het van u is, zoudt u dan zoo goed
willen zijn mij te zeggen, of de ram bang
is voor een tiooverstokje
Hert vrouwtje lette niet op deze woor
den, zij vestigde haar oogen op het ge
vouwen papier, 'dat Mies in haar handje
hield.
„Misschien zijt gij een fee?" zei Miesje
zacMje^, als dat zoo is, kunt gij mij dnrfn'
ook zeggen, waar de pop voor mijn ver
jaar dlag is F'
„Die is gevondenzei de oude vrouw
heeschdaarop strekte zij haar bedde
handen uit naar het ge vouw on papier.
Miesje liet alles vallen: stokje, pfapier,
alles.
„Ze is gevondenherhaalde de oud©
vrouw en bukte zich naar het papier.
Miesje wachttJe niet langer, maar holde
naar Wim toe. Wim, die dJat zag, nam zus
je bij de hanld en holde ook door. In een
oogwenk was het drietal verdwenen.
Toen zij in huis waren, vroegen z© el
kaar af
„Wat zei ze toch?
„Ze zei, dat de pop gevonden waszei
Miesje.
„Dan is zij een fee en haar stokje een
tooverstokj e" voegde Wim er bij.
„Natuurlijk is het een tooverstokj e"
hernam Miesje op zoo'n vastbesloten toon
aJlsof zij er nooit aan getwijfeld had
„Kinderenriep een stem uit het huis.
„Ma", zei zusje en kroop naar binnen.
Miesje en Wim volgden haar voorbeeld.
Het wa-s moeder, die riep. Zij stood in de
duindeur en hield een lange doos m de
hantl
„Mijn pop", riep Miesj© uit.
„Misschien", sprak Wim.
Het was de pop, een prachtige pop
„De doos aan het verkeerde adres ge
zonden", zei moeder.
Wim keek Miesje aan en toen zij naar
boven gingen, nadat de kleine jarige haar
moeder nog eens flink gepolst had, kon
hij niet nalaten de zeggen
„Misschien".
Jaren geleden heerschte er in Midden-
Duitschland een aanhoudende droogte. We
ken achtereen was er geen drop regen ge
vallen en scheen het, dat heel de oogst
door gebrek aan water verloren zou gaan.
Enkel© vrome boeren begaven zich tot
den predikant en vroegen hem, om ©en
openbare bidstond te willen houden om
met hen, den zoo gewemschten regen af te
smceken. Dag en uur werd bepaald eti toen
die gekomen waren, was de lucht nog even
onbewolkt en vast, als in de laatste weken.
Onder degenen, die tot het gebed waren
opgekomen, merkte de dominee ook van van
zijn Zondagsschoolleerlingetjes op, die een
heel groote ouderwetscke parapluie had
meegebracht.
„Wel, Marietje? Hoe kom je er bij,
kindlief, om met zulk mooi weer, een re
genscherm mee te brengen?"
„Wel", antwoordde de kleine, met kin
derlijke eenvoudigheid. „Ik dacht, dat,
daar wij om regen gaan bidden, een para-,
pluie wel eens zoo noodig kon zijn".
Dominee tikte haar goedkeurend en glim
lachend op de wang en de dienst begon.
Terwijl de gemeente nu het hart in vurig
gebed uitstortte, stak de wiad op, de lucht
werd opeens zwaar bewolkt! en de regen
viel bij stro omen neer.
Marietje en de predikant gingen, door do
groote parapluie beschut, naar huis, en dé
overigen kwamen, ook dankbaar, doch
dioornat thuis.
De slaap vau Buffon.
De bekende natuurkundige Buffon was eea
groot slaper. Zijn neiging tot slapen wal
zoo dwingend, dat zij hem belette den ar
beid te verrichten, dien hij zich had voorge
nomen. Toen hij nu aan zijn beroemd boek
„De natuurlijke historie" ging beginnen
nam hij een kloek besluit, hij legde
als taak op in den zomer iederen morgein
om vijf uur op te staan en in df&n wintel
iederen -morgen om zes. Zijn bediende J<*
seph, werd er op gedresseerd hem iederen
morgen om dien tijd te wekken en kreeg
daarvoor dagelijks een fooi. Maar hij moest
zoi'gen, dat Buffon ook werkelijk opstond'
en om dat doel tie bereiken was ieder mid
del hem geoorloofd.
Op een dag toen het onmogelijk bleek,
dien geleerde uit hot bed te krijgen, trede'
Joseph hem aan de voeten.
„Brutale vlegel", riep Buffon, „maak,
dat je wegkomt, ik onttsla je uit mijn
diens*".
De ander ging ook werkelijk heen mn^r
kwam even later terug met eén kom ijskoud
water, die hij met een zwaai over zijn heer
uitstortte, daarna zich zoo haastig moge-'
lijk uit dé voeten makend.
Even daarna werd hij gescheld
„Geef me schoon goed, Joseph", zei Buf
fon lachend, „want je hebt mij kletsnat
gegooidmaar je hebt je plicht ge-da an
en je fooi wel verdiend".
Ia latler jaren vertelde de beroemde
natuurkundige dikwijls, dat hij aan dézen
Joseph minstens drie of vier deel en van
zijn werk te danken had.
Zie ik de vlinders langg de gouw
Om blanke kelkjes stoeien;
En, spiegleDd, zich in 't morgenblauw,
Lachende bloempjes Woeien,
Dan denk ik aan uw hartje, kind
Dat nog op alle wegen
Slechts spel en vreugde en liefde vindt,
Lachend den hemel tegen.
Dan denk ik aan uw zieltje, kind,
Frisch als die blanke kelken,
En ik bid' den God, die de onschuld mint
Och, moge 't nooit verwelken!
Het Bingspel.
Een van de aardigste spelletjes, om een
partijtje bezig te houden, is het nagap el.
Men kan het gemakkelijk spelen en het
geeft) prei in overvloed.
Zet uw stoeien in een groeten
zing dan een of ander. 1$ er een piano in
de Lamer, dan gaat het natuurlijk nog
vroolijkar toe. Een persoon nu, wordt ge
kozen om den ring he ontdekken, die op,
deze wijze van hand tot hond wordt over
gegeveniedereen in den kring houdt zijn
linkerhand flink dicht en maakt een bewe
ging met de rechterhand, alsof hij den
nng aan zijn buurman reeds Overgeeft.
Zoo gaat de ring van hand tiot i^and4 ter
wijl de persoon in het midden ter dege
toekijkt. De rechterhanden bewegen zich op
de maat der muziek, telkens gaat de rech
t-e-rhand naar de linker over en wordt de
ring verplaatst.
De persoon in het midden heeft de vrij
heid om een hand te openen, waar io hij
meent, dat de ring zich bewindt, en de pret
neemt toe wanneer hij blijkt gefopt te
zijn door het schijnvertoon van een, die
den ring niet heeft, en dé leukheid van een
ander wiens han!d de ring op een goede ge
legenheid wacht om verder te gaan. Dé
J medespeler in wiens hand de ring gevon
den wordt, moot de plaatfe in het midden
innemen, en zoo hij dit verlangt, kan hem
een ander worden toegevoegd om hem bij
j te staan.