VOOR DEJEUGD
IEOSCH DAGBIAD
No. 16*705,
Woensdag" 12 Angnstns.
Anno 1914;.
„Goed met Kwaad vergolden."
niet zeggen wie gij zijt? Wij zijn oprechte
Hooglanders, die met vreugde hun leven
geven voor hun Koning Zijt gij een der sol
daten van onzen vorst, Karei Stuart, dan
kunt gij rekenen op den bijstand van onze
degens. Zeg het ons, bid ik u?"
Zij sprak zoo vrijmoedig, zag er zoo lief
uit en sprak zoo ernstig van haar „degen
dat de vreemdeling een glimlach niet weer
houden kon.
Toen liet Ellen de hand van haar broer
viel op de knieën en riep uit:
^Neetn, gij zijt geen soldaat van onzen
Brins, gij zijt onze Ridder zielf. Ik bedoel
Karei Eduard, onzen Koning."
Da vreemdeling stond op en zei op ern-
HQgeai toon:
5^50 hebt mtij herkend, kin deren, ik ben
(W Kaning, docih voor uw beiden en hij
ESelf EEDen, die nog altijd geknield lag, op
nol ik stlechte de Ridder zijn."
5,0," riep Duncan nu uit, „zeg ons wat
vootr Uw Hoogheid kunnen doen. Kunnen
van dienst zijn
sfflWm,'' antwoordde Karei Eduard som-
Jfap, -Umr in deze vallei zou mij een leger
wadden, doch er is nergens iets te zien.
Lqgetr heeft mij verlaten."
BSi detre woorden richtte Duncan zich op:
JEfcfddjör; kunt gij Koning van Schotland
etn die Schotten zoo slecht kennen? Ik
jfcg u, dat de Hooglanders hun belofte zul
ten houden.*
Lang, heel lang,- wachtten de Voiret en de
Êcnderan; de eerste geslingerd tusschen, hoop
en vtnoss.
BlGteding riep Duncan nit: I j J
Jimntar hoort gij niets?" 1
antwootrdd» de Vorst, „ik m'éën een
jpjÈtt verwijderde muziek te hooren."
2$n doedelzakken,'' zei Duncan. En
tis eeadgeffl tijd oplettend geluisterd te héb
ben.' voejgdd h5 «tr bfj: JELet zijn er min-
gfijeros dertig. Zjj spelen den marsch van den
Vtaati Oamercm."-
Nn greep Karei Eduard stralende van
yftfljgdw zijn beide handen.
5^0, lief kind, ais gij de waarheid spreekt,
rijjn -w^ gered."
;Tk spreek de waarheid," was het ant-
jswxöd. ^Leve onze Ridder."
In angstige spanning luisterde Prins Ka-
tó toe, terwijl de kinderen in de richting
vanwaar de muziek kwam.
Ban kwartier later weerklonk in de vallei
Set geluid der doedelzakken, en de Hooglan
ders, in hun kleurige gewaden, zwaaiden
bun degens met den uitroep:
5,Levo Karei Bduaardt"-
F*™ der aanvoerders trad op den Prins
toé en zeide:
;,Sire, op onzen weg hierheen hebben wij
jömige soldaten van Koning George gevangen
genomen. Beschouw ze als onderpand voor
toekomstige overwinningen.
Daarop defileerden een vijftiental rood-
frkkvm verlogen en nederig voor den vorst.
i Duncan wordt plotseling doodsbleek en
(BUen slaakt een verschrikten gil. Zij vlie-
Jgen op het groepje gevangenon toe, van wie
fer een dé kinderen innig aan zijn hart drukt.
Een oogenblik zwijgen allen, dan roept
Duncan uit:
;rO, Donald, hoe kom' jij hier, en in dat
Uniform
^Ja, nujn jongén, in Edinburg is Het moei
lik om aan den kost t» komen. Op een dag,
dat ik geen stuk brood meer bezat, kwam
men mij zeggen, dat ik een gulden daags
verdienen kon, door dienst te nemen. Ik
(iet mij inlijven. Maar hoe is het met Vader
mi Moeder?"
Toen voegde hij er op wanhopigén toon bij1:
-,Daar staat hun huis, op tien pas af
tands. Straks komen zij misschien terug
en ik zal hen niet zien, want de Hooglanders
temen de gevangenen mee."
Ellen fluisterde met betraande oogon haar
gtooten broer iets in het oor, daarna trok
zij Dxrncan mee naar den Vorst.
-„Kinderen," sprak deze, toen hij hen zag
naderen,- „zoo juist hebben vijfhonderd dap
peren hun degen tot mijn beschikking ge
steld. Doch gij Ellen, hebt dit het eerste
gedaan, en gij Duncan, riep: „Leve onze
Ridder," vóór zij riopen: „Leve Karei
Eduard I" Dat zal ik niet vergeten. Spreekt
kindesm, w«t verlaagt gy
Duncan en Ellen maakten een eerbiedige
buiging, daarop sprak de laatste:
„Ridder, schonk ons de vrijheid van die
vijftien mannen."
Karei Eduard's gelaat betrok. De eerste
overwinning van zijn leger.Doch hij had
zijn woord gegeven en sprak:.„Het is goed,
kleine Ellen, die vijftien man beliooren u
toe. En gij, Duncan, wat wenscht gij?"
Duncan, antwoordde niet, doch vloog heen
en kwam terug met Donald.
„Sire," zeide deze, „sta mij toe, dezen
rcoden rok to verwisselen voor de klceding
der hlooglandcrs en den degen te voeren voor
den erfgenaam der Stuarts."
„Het is goed," antwoordde Karei Eduard,
-„maar bedenk, soldaat van Koning George,
dat gij groot gevaar loopt door voor mij te
strijden."
Helaas, do drieste onderneming van den
verst eindigde met de nederlaag on de vlucht
en kostte volo menschenlevens. Toch was er
een plekje, waar zijn naam nog lang met
een dankbaren glimlach genoemd werd. Had
zijn kort verblijf niet aan den ouden Mac
Donald zijn zoon, aan Ellen en Dunca.n hun
broer weergegeven
Een waardig antwoord.
De solckuton der garde van Frederik den
G-rooten waren alle groote, knappe mannen.
Zij waren netter gekleed dan de and-vie
soldaten en daarop natuurlijk een beetje
trotsch.
Een dezer soldaten, overigens een dapper
krijgsman., was nog al in 't oogvallend
hoovaardig. Hij had geen horloge, want
dat was in dien tijd een groote weelde.
Maar hij deed toch alsof hij er een had.
Hij diroeg een grooten ketting, op zij en
daaraan een geweerkogel, die in zijn vest
zak zat); dooh niemand wist dtaar iets van,
naar hij meende.
Toch was het verraden, etn zelfs de Ko
ning had het gehoord.
Op een keer dat Frederik zijn garde in
specteerde, bleef hij bij dezen soldaat staan.
„Wel man", sprak hij, „wat zie je er deftig
uit. Ge moet zeker wel heel zuinig geweest
zijn om een horlogo te kunnen koopen.
Loopt het goed? Laat eens kijken of het
gelijk ia met hot mijne".
De soldaat) stond can oogenblik bedrem-
mold, maar do Koning deed alsof hij niets
merkte. „Kom", zei hij, „zeg mij eens, hoe
laat het is".
De soldaat trok nu onbeschroomd den
kogel uit don zak e-n antwoordde„Sire,
mijn horlogo wijst den tijd niet aan, maar
het zogt mij toch dat ik elk oogenblik gereed
moet zijn om voor Uw Majesteit te ster
ven".
Frederik wae getroffen door dit waardig
antwoord!. Hij haalde zijn eigen gouden
met diamanten versierd horloge uit den
zak en reikte dit den soldaat over. „Dat
is voor u", sprak hij„al? gij dan ooit
voor mij sterft, weet gij ten minste op wel
ken tijd"".
Een geleerde scharenslijper.
De heer John Adam, rector van het gym
nasium te Edinburg, vond het slijpen van
messen en scharen een prettig ontspannings
werk na volbrenging van zijn dagelijksche
taak. Hij ging daarom dikwijls naar een
van zijn kennissen, die or een groote werk
plaats op na hield en die zelf zeer ontwik
keld was, en zelfs vrij aardig op de hoogte
van het Latijn was.
Op zekeren dag kwamen eenige studenten
uit Oxford bij hem binnen en vroegen Booge
zoo heette de eigenaar der zaak hen
te helpen met oen moeilijk stuk Latijn.
ToevalLig was Adam aan zijn lievelingswerk
bezig en Booge besloot eens een grapje uit
te halen.
Dit stuk is zoo gemakkelijk, heeren,
sprak hij, dat ik wed, dat een mijner werk
lui het kan vertalen. John kom eens hicrl
John Aclam kwam, zetto zijn bril op en
vertaalde niet alleen het stuk, doch gaf er
zoo'n grondige verklaring bij, dat de studen
ten verbaasd stonden over „zoo'n geleerden
scharenslijper."
ONZE LOBfRE,
Als onze Lorre zoo daar neerzit op feoi,
poot mot do klauwen om het eene takje,
hocD en dan zoo heel lief het kopje gebogen
houdt, dan zou je zoo geneigd zijn om trt'
zeggen: och, wat oon Iref, aardig beestje^
Maar die aardige lorro is zoo waar een
mo< rdenaarster
Hoe zo dat zoo geworden is zal ik je
vertellen. Vóór alles moet je echter weten,
die Lorre eigenlijk is.
Eon keel aardige Amazonen-papegaai,
haar hooldondeugd is: zinlooze naijver op al
le dieren, waarmee ik een vriendelijk woord
spreek. Een papegaai te bezitten was reeds
als kind mijn liefste wensch die echter nooit
vervuld werd Echter een jaar geloden kwam
ik door toeval in het bezit van een beo, die
wel een mooi dier was om te zien, maar een
vreeselijke schrceuwerd was.
Nadat ik hem acht dogen in mijn bezit
had, wilde ik naar een andere kooi omzien,
en bij die gelegenheid werd mij Lorre ten
verkoop aangeboden. Ik nam haar half uit
medelijden omdat ik zag, dat ze niet in te
beste handen was, niet zindelijk gehouden
werd en er over het geheel erg verwaarloosd
uitzag, Zo word heel vertrouwelijk en mocht
a.f en toe do kooi verlaten waarbij zo heel
lief en vriondelijk was. Ook met Coco het
aapje was zo op zeer goeden voet. Maar
zoodra die naar mij toe vloog jaagde zij
hem weg.
O. zekeren dag nam ik Coco in de hand
on liefkoosde hem. Onmiddellijk vloog L r-
re nu op mij af cn beet mij in den vinger,
dat het bloed er bijliep. Ik gaf haar geducht
er van langs en sloot haar in haar kooi op.
Maar vanaf dezen dag had hij de vriend
schap opgezegd. Als ik hem uit de kooi liet
dan vloog hij dadelijk op mij af om mij te
bijten. Tk was zóó onhandig haar met een
grooten doek af te weren, dat kunnen pa
pagaaien nu eenmaal niet uitstaan. Maar
gelukkig, dat ik haar nog in een hoek wist
te slingeren. Nu hadt ge evenwel de wo?dc,
van Lorre moeten zien. Als een kemphaan'
met uitgespreide vleugels met omhoog-!
staanden staart en roode oogen, trappelde]
zo op den grond heen en weer, daarbij voort
durend Zoo, zoo. zooroepend. Dan liep
ze weer als een bezetene op mij af en klau
terde tegen den doek op. Dien droeg ik toen
met papegaai en al naar de kooi, schoof
do hccle zaak liet openstaande deurtje in
en sloot dit toen. Nu kon de booswicht toch
niet meer naar 'buiten. Dat was zoo zijn ge^
rechte straf. Maar nu hadt je eens moeten
zien, hoe hij als een bezetene te keer ging.
telkens als ik langs zijn kooi kwam...
En op een goeden dag bracht een der
jongens een tortelduifje mee, dat hij gekre
gen had. Lorre keek daar dadelijk naar met
nijdigen blik. We zullen dit diertje zoowat
een dag of veertien gehad hebbcjn, toen het
al mooi begon to wennen. In den beginno
was het namelijk bijzonder schuw geweest,
maar nu ging het al iets beter. Zoo had ik
het op een goeden dag op de hand genomen,
maar nog altijd vloog het 6chuw op en neer
en ziet... op éénmaal van mijn hand op
Lorre's kooi. Ik gilde hart., maar het was
reeds te laat.
Lorre, die al dien tijd met afgunstige blie
ken op het diertje geloerd had pakte het bij
clen snavel haalde het door do tralies van
de kooi en gauwer dan ik het vertellen
kan lag het bebloede kopje van het dier er
naast en was Lorre dus moordenares go-
wordon. Wel verschrikkelijk niet waar...
Karei, de eigenaar van het duifje, lcwam
verschrikt aangeloopen, niet anders den
kend in het eerst dan dat de papegaai mij
weer gebeten had, maar nu kan je je zijn
verdriet voorstellen. Hij was letterlijk on
troostbaar en geen van ons kon Lorre ook
meer met "vriendelijke blikken aanzien.
Ze kreeg allerlei min-loffelijkè bijnamen,
als ondier, serpent en andere.
Later zag ik mij zelfs genoodzaakt Het
bo et weg te doen, want haar jaloerschheid
was niet langer te dulden.
Neen een papegaai is niet je ware, die
kan ik geen van mijn jong volkje aanraden
als pleegkind. Dan zijn er nog wel tal van
kleinere vogels onder het pluimvee, die
dankbaarder zullen wezen.
I,,, „I 1 i ii ii i i - - j,^.i
/ji*
„Onze Jan", zoo boette de arme, kreupele
j ngen nu eenmaal in de wandeling, want
a leu hadden evenzeer niet hem te doen en
met zijn Moeder, een arme weduwe, die het
niet weinig moeite kostte om den kost te
verdienen voor zichzelven en haan drietal;
te meer daar de arme, kreupele Jan nog
zooveel zorg extra behoefde! Het was dan
ook niet te verwonderen, dat hij een beetje
werd voorgetrokken door zijn Moeder, want
hij was immers zoo afhankelijk van haar
in al zijn doen en laten?.... Hij liep n.l.
altijd op een kruk, want als heel, heel ldcin
kind had do baker hem eens laten vallen,
op den cLrempol van de huisdeur waar zij
zelf over uitgleed.
Toch scheen „onze Jan" van zijn kant
ook weer diep doordrongen van het verant-
wcordelijkheidsgcvoel als oudste zoon en
waarlijk iedere week verdiende hij al een
aardig duitje met vee hoeden, eens een bood
schap doen, of wat dan ook, voor de boeren
uit den omtrek, die allen evenzeer te doen
hadden me! onzen Jan, waarom ze hem be
halve een betaling in geld altijd nog wat
extra's in de hand stopten, of hem een
glas verscho melk aanboden, of hem een
pas gelegd ei meegaven; of iets dergelijks.
Het liefst zat onze Jan aan den water
kant en keek naar de schepen, die voorbij
vceren. En eens op een dag, dat hij daar
weer zat, zag hij opeens een heele drukte
een eindje verderop en werd daar een heele
circus ontscheept. Iedereen kwam naderbij
cm dit avontuur bij te wonen, want waarlijk,
het bood een alleraardigst schouwspel aan
•en vooral cLo jeugd stelde zich er oneindig
veel van voor. Daar stond een heele processie
paarden, honden, olifanten en andere die
ren, te veel om op te noemon, maar zeker
alle even geleerd.
„Zou dat niet eoht zijn dacht onze Jan
bij ziohzelven. „om ook eens een bezoek
te mogen brongen aan don circus?" Maar,
helaas! daar hadt je alweer die onoverkome
lijke moeilijkheid: 't kostte zooveel geld en
Moeder had housch niet veel meer dan het
hoog noodigel
Toen hij er 's avonds zoo eens een ballotje
ever opgooide, zag hij" wel, dat Moeder er
ook niets voor voelde, ze scheen 't er zelfs
niet op te hebben op dat „spul" en liet
zich allesbehalve vleiend uit over die „spul-
lelui." Ze maakte zich zelfs een beef,je
„netjes" om de kleintjes te gaan halen van
de school.
„Ik zie er niets geen heil in, om mijn
kinderen te laten stelen door dat „donkere
goed" I" liet ze zich tot een buurvrouw uit,
terwijl ze in der haast voorbij ijlde. „Want
.ik vertrouw die Zigeuners geen streep ver
dér, dan ik ze ziol"
Zoo keerdo ze na verloop van eenigen tijd
terug met Tommio, den jongste, dien ze voor
alle veiligheid maar in de armen droeg en
met Suze en Elsje, ieder aan een kant van
haar rok.
Voor Jan was zo nog het minste bang,
ofschoon die anders altijd het eerst in aan
merking kwam, als er van zorg sprake wasl
®a4j soudm gg hebben gan zop'n
arm, kreupel kind; bovendien was Jan al
negen jaar cn wist zich in sommige opzich
ten al heel goed er door te slaanveel
beter, dan menig kind van zijn leeftijd.
Bij het terugkomen had Moeder nog menig
maal gelegenheid, haar opinio over Zigeu
ners aa.n de buurlui mee te doelen; en zc
stak die dan ook niet onder 6toelcn of
banken, cn gaf er niets om, als er zoo'n
donkerharige Zigeuner dicht bij stond. Het
meerendeel zal haar rad spreken toch niet
verstaan hebben, maar eindelijk was er toch
één, die cr vuur op vatte en die ant
woordde
„We hebben zelf genoeg kindoren, juf
frouw 1 Wo hebben heusch die van jullie er
niet meer bij noodig!"
Dien niiddag zond Jan's moedér de kin
deren maar niet meer naar school toe, maar
liet zo dicht bij zich aan den waterkant
spelen. Daar amuseerden ze zich met
bloempjes plukken en Jan'versierde er zelfs
zijn heele kruk meo. Moeder had wat later
trouwens toch naar hot dorp moeten gaan
om boodschappen te doen en zoo waren de
kinderen nog bezig, toen er op eenmaal het
beleende alarmsignaal werd gegeven, dat de
dijk doorgebroken was! Dit was geen won
der I Want ofschoon het nu heel mooi weer
was, was de rivier kort geleden erg ge
zwollen en dus was oen overstrooming al
lang geducht! Jan gaf nu ook het sein
aan het overig drietal, om zoo gauw mogelijk
in huis te gaan; maar wat hielp dat nu
voor Moeder Als die den dijk over
moest om thuis te komen, wat zal die dan
beginnen
Jan bogtreep, dat hij de eenige was, die
Moeder moest gaan waarschuwen, en dus
begaf hij zich onmiddellijk op weg, maar
liep haar mis! Moeder kwam behouden aan,
maar nu miste ze op haar beurt weer haar
jongen, haar Jan I
Doodsangst stond de goede vrouw uit, tot
ze ten slotte Jan zag aankomen, gedragen
op do schouders van den Zigeuner, wien
ze nog al zoo onverholen haar meening had
gezegd!In het eerst had juffrouw Wei-
der geen woorden om den man te bedanken;
en héél lang duurde het eer haar tranen
stroom ook in zooverre bedaard was, dat
ze haar stom weer in haar macht had. Aan
doenlijk was toen hot tooneeltje! Nu, de
circus had druk bezoek tijdons zijn verblijf
in het dorpen do donkerkleurige man,
die zoo „kwaad met goed had vergolden", ver
diende dit ook wel, vindt jullie niet?
De Vlammen-Fee.
in.
Valder had Barbara een heel eind mco
hot bosch ingenomen en toen zo even gin
gen zitten uitblazen, beloofde hij haar een
geschiedenisje to vertellen.
Maar of het nu kwam van de warmte of
dat vader vóór het gaan al erg moe was.-
hij sliep in en had tot het laatst nog dikke
rookwolkjes zitten uitblazen. Die hadden
zich nu saamgetrokken tot een kleine,
buigende gestalte en Barbara riep op een
maal verrukt:
mHa, cteac heb je den Rookgeest".
„Tot uw dienst mejuffrouw Zelie. Hare
Majesteit, Koningin Vonk, die van uw
eenzaamheid afwist, heeft mij bevolen u de
gcscliied/cnis te komen vertellen van
„Vrouw Bertha, met den langen neus".
„Ha ha", juiohte Barbara. „Begin dan
maar dadelijk lieve Rookgeest, want als
papa wakker wordt, is het vanzelf uit met
do grap".
Nu, lloorgeest begon als volgt:
„Je moet weten, dat er daar in Tyroli
Feeën zijn met héél lange neuzen en dat,
zijn geen goodo Feeën, maar booze. Die
laten er vrouwen meestal in loop en en dit
dan wol, als or geen man bij is.
Zoo zaten op zekeren dag een aantal
vrouwen in het kleine dorpje Spezia bij
elkaar en sponnen en praatten.
Als vanzelf kwamen zij er op om elkaar
allerlei feeën-historietjes te vertellen, want
dte..j etherische schepseltjes zijn daar druk
bezig. In het vuur van haar verhaal keek
ean dor vrouwtjes echter ïjond en zei
opcans verschrikt
„Beware. We zijn hier enkel onder ons
vrouwen. Gauw naar huis. Anders wordt
bet mis".
Dit zeggende, liep zij al vast naar d"
deur en de andoren begonnen haar werk
bij elkaar te zoeken. Maar het was al reeds
te laat, want daar trad zoo'n langneus
binnen.
„Goeden avond mevrouw Bertha" begon
de goede vrouw die net op punt van vluch
ten was. Want mot die beleefdheid hoop
ten zij do Feeën in een goed humeur té
houden.
Maar nog hadden rij dien groet niet urt
den mond, of daar trad nummer tweo
binnen. En zóó ging het door tot er twaalf
bij elkaar waren.
„Wat) zullen wo doen" vroegen ze elkaar
af.
„Wel wo moesten eens een wa-schpartij
arrangeoron", antwoordde nummer een.
„Goed1", besloot heel het gezelschap.
Nu werdon do vrouwtjes aangesproken
om een paar tobben vol waiter t)e geven,
maar daar ze hier niet vcal goeds van,
voorzagen, ja eerder verwachtten, dat zo'
dan mot haar hoofden in het watlor zouden
goduwd worden gaven rij maar grooto
kleormanden in plaats.
De „Bertha's" zooals ze ook maar in
do wandeling genoemd werden, om ze niet
te belcedigon met dien scheldnaam „Lang
neuzen", namen hier genoegen mee en
draafden cr meo naar de rivier, om ze te
vul Den.
Nu, je begrijpt wo!, clait ging niet best.
en eerst na vele vergeefsche pogingen,
gaven zij het op. Woedend liepen zo toen
weer naar bet huis tforug, maar vonden
natuurlijk niemand.
De vrouwtjes hadden zich mot hun pak
ken uit den weg gemaakt, zoodat de Ber
tha's haar wraakneming tot een volgenden
keor moesten uitstellen.
De bedreigden wenschton elkaar intus-
sclmn geluk, dat zo goed ontkomen waren
cn dachten al, dat ze een heclcn knoop
hadden toegehaald Maar toen ze 's nachts
veilig en wol in bed lagen hoorde ieder