Door iid^en-OroenEaod. Hij dacht slechts aan de twee kleine kin deren, die hij voor zijn oogen had zien leven, en die thans verknoeid waren door een dief, die ziok zijn vriend noemde! Nu waarlijk was liij als een doode, men had hem zijn le ven genomen 1 De redding in het ziekenhuis was onwaar geweest Om hem alle menschen, die de tentoon stelling kwamen zien. Sommigen bleven voor do groep staanmen glimlachteop getogen riep één hunner: ,,0! zie eens, wat een dotjes van kinde ren! Hoe lief en aardig." Voor die menschen dus voor hen, die geen oordeel hadden zou hij hebben ge werkt, gedacht, gedroomd. Een vrede met de orde der dingen kwam in plaats van zijn woede. Hij gevoelde niets dan een groote minachting, vol van fijne ironie. En toen hij Peutier te midden der menigte zag, na derde hij hem en zeide: „Wat een succes! Mijn compliment." De ander was bleek geworden. Doch Gee ring was al weer van plan heen te gaan. Peutier ademde diep, was toen verwonderd, en scheen ongerust. Misschien zag hij in deze ééne seconde, dat hij, door zijn gebrek aan talent, en ondanks de bewondering der menigte, slechts een bestolen dief was. Dergelijke slagen op jongen leeftijd laten ongeneeslijke sporen na. Geering ging ern stig naar huis, verschrikt over de eerste schrede van zijn loopbaan. Wat een heerlijk leven, dat van een kun stenaar! Hoe goed en nobel waren de col lega's I Welk een smaak had het publiek! Op sajn kamer viel hij op den grond neer, ais een getroffen man. Hij weende zonder ophouden. „Ql de kinderen. O t de kleine kinderen." In het sombere atelier schreide hij zijn allusies uit De nacht kwam, troosteloos. HARTLIJDEN. 3D© mensdh is eigenlijk slechts zoo lang gezonicL- als hjj niets van zijn lichaam ge voelt. in Üe jonge jaren weet men dit ge luk' gewoonlijk niet naar yvaarde te schat- öen. Ook zonder dat mien eigenlijk ziek is, 'konten er bij 'den mensch, die zijn leven in [arbeid' en zorgen 'doorbrengt, ongesteldhe- -Sea vooif welke in het lichaam tot uiting komen,- ook als aj haar oorsprong vinden jin jnspanmng en overlading door geeste lijke werkzaamheid. Het edelste orgaan na 'pe hersenen, het hart, verheft dan het 'jeerst sjjn waarschuwende stem. Weinigen kunnen zich een goed denlc- beeld .vormten van 'den kolossalen arbeid, jcïiea hst hart toe verrichten heeft, ofschoon het niet moeilijk! isy door een eenvoudige berekening zich 'daarvan 'een voorstelling toe maken. .Van 'de geboorte af tot aan den (dood toe Voert het in elke minuut 70 tot ISO samentrekkingen uit, en elke samentrekking vordert een arbeidskracht, die gelijk staat met het heffen van een ge wicht van 1 K.G. een voet hoog. Men ne me nu eens zulk een gewicht op de vlak ke hand en tracht© den arbeid van het hart met 'de hand na te doen. Jongelieden van goede gezondheid en een goede voeding genietende, bespeuren van hun 'hart in den regel niets dan wellicht in figuurlijken zin, wat met het lichaams orgaan in den regel niets te maken heeft. Wordt echter het hart door bleekzucht of vergiftigende eigenschappen aangedaan of ondergaat het een ontaardende veran dering, dan verliest het minstens de kracht, eenigen extra-arbeid te verrichten. De uit drukking van gebroken harten staat niet slechts in sprookjes of romans, maar ook in de geneeskundige literatuur, hoewel dan met andeie woorden. Vaak komen de ge vallen van een scheuring in het orgaan echter niet voor. Een overspanning van het hart kan door gewone werkzaamheden of alledaagsche ge beurtenissen veroorzaakt worden, bijv. wan neer iemand hard loopt om een tram in te halen en zoo buiten adem geraakt. Door proefnemingen zijn de eischen, die door zulk een handeling aan de hartspier ge steld worden, nauwkeurig nagegaan. Het aantal hartslagen had zich na den loop van 76 tot 180 vermeerderd en het verbruik aan energie was verdubbeld. Een soortgelijk gevolg wordt veroorzaakt door het snel oplcopen van trappen. Maar niet alleen deze willekeurige, bijna altijd overvloedige en daarom vermijdbare licha melijke inspanning, die tot te groole krachtsontwikkeling van het hart leidt, doch ook de gemoedsstemmingen hebben zeer grooten invloed op de werking van het hart. Daarbij heeft men in aanmerking te nemen, dat zulk een stemming niet aan zekeren tijd gebonden is, maar zeer lang kan aanhouden. Er volgt hieruit, dat bij veelvuldige herhaling van zulke invloe den een cronisch hartlijden kan ontstaan. Een hygiënist heeft uitgerekend, dat een menschy die dagelijks om 10 uren des avonds,' in plaats van te middernacht naar bed gaat, zijn hart per jaar een arbeid' van bijna 150.000 kilogram-meters be spaart. Legt hij zich bovendien dagelijks nog een halfuur neder, dan bewerkt hij een verdere ontlasting van het hart, die ongeveer 35.000 kilogram-meters bedraagt. Op een verlenging van den slaap wordt overigens ook door andere vertegenwoor digers van de hygiënische wetenschap aan gedrongen, niet alleen met opzicht tot het hart, maar ook' speciaal tot de bloed- vaten, welker afslijting hierdoor op dezelf de wijze vermindert, zoodat de aderverkal king, die vaak op hoogeren leeftijd plaats heeft, hierdoor; verschoven wordt. De eerste tocht door Midden-Groenland is door de Deensclie ondorzoekings-expeditie onder leiding van den heer Koch volbracht. Deze heeft in „Ueber Land und Meer" ver teld, hoe hij met zijn metgezellen deze, voor het onderzoek van de binnenlanden van Groenland zoo aüer-belangrijkste daad heeft ten uitvoer gebracht. De expeditie, die uitsluitend wetenschap pelijke doeleinden op het oog had, voorna melijk meteorologische opmetingen en on derzoekingen naar de gesteldheid van het ijs, bestond slechte uit vier man. Na lang durige voorbereiding vingen zij in den vroe gen morgen van uit hun huis „Borg" ge naamd dat zij aan den rand van 't ijs der bin nenlanden hadden doen verrijzen de reis aan den 12Ö0 K. M. langen tocht door Groenlands sneeuwwoestijnen. „De sleden aldus le zen we in het verhaal gingen beladen en bespannen in één rij, in westelijke richting... Ik gaf het bevel tot het vertrek. De sleden gleden geruischloos voort over de weeke, verschgevallen sneeuw. Een 'zwakke wind woei uit het noorden. De vlag op „Borg" ontplooide zich, zij wenkte ons toe. Het was de laatste groet van ons „thuis". Een moeilijke tocht begon, door een striemende sneeuwjacht, die de lucht geheel vervulde. Op den duur werkte deze eeuwige sneeuw ontzettend vermoeiend. In den aanvang dachten wij, dat wij met het weer tegen spoed hadden. Wij wilden stilhouden, als de sneeuwjacht te hevig was, omdat wij meen den, dat het zuiniger zou zijn, op goed weer te wachten. Voor de paarden was het werk ook zeer vermoeiendzij werden sneeuwblind, hun oogen werden ontstoken. Maar langzamerhand werd het ons duidelijk dat wind4 en sneeuwjacht de normale toe stand in het randgebied van het ijs der bin nenlanden waren. Wilden wij door Groen land voorwaarts, dan moesten wij de om standigheden nemen, zooals ze nu eenmaal waren. Na 1G dagen bereikte men eindelijk de geweldige sneeuwzee in de binnenlanden van Groenland en nu verliepen de dagen in gelijkmatige eentonigheidmet een gemid delde snelheid van 15 K. M. per dag ging het voorwaarts. Desniettegenstaande was de reis wegens haar eentonigheid uiterst vermoeiend. Al tijd dezelfde blauwgrauwe hemel, altijd de onveranderlijke, witte sneeuwoppervlakte, geen wolk' geen kale rotspunt, die de gelijk vormigheid zou kunnen onderbreken en de fantasie doen werken. Hoe verder wij kwa men, hoe meer de wind ging liggen. In het midden van Groenland was heb geheel stil. De sneeuwjacht maakte plaats voor een nevel, die vooral 's morgens zoo dicht kon zijn, dat dc zon er geheel door werd verbor gen. De lucht was ontzettend vochtig. De kleedcron, vooral pelswerk cn kousen, wa ren daardoor voortdurend nat; slechts bij sommige gelegenheden gelukte het, ze een beetje te drogen. De zon deed ons wat meer overlast aan. Op den dag won\e het van den nevel en te gen twaalf uur scheen ze ons juist in het gezicht. Wij waren heel hoog. De 'barometer wees minder dan 500 millimeter. De lucht,- was zoo dun, dat ze de ultra-violette stra len der zon, die zoo schadelijk op de huid' inwerken, niet kon absorbeeren. De huid, schroeide ons daardoor van het gezicht en vooral neus, wangen» en lippen werden met vrij pijnlijke blaren bedekt, waardoor veel, vocht werd afgescheiden, dat op de wonden zijn. invloed deed gelden, en de zaak natuur lijk niet beter maakte. Maar de reizigers verdroegen dit alles met moed. Stilzwijgend en bedachtzaam trokken( zij verder over het ijs der binnenlanden; de groote gebeurtenis van den dag waB de berekening van den afstand, dien zij hadden afgelegd, waardoor zij te weten kwamen, hoeveel kilometer zij nog voor zich hadden, voordat zij land zouden bereiken. Het vol komen gebrek aan bijzondere ondervindin gen maakte ieder onbeduidend voorval be- .langrijk; over een vossenspoor, over een meevliegende sneeuwmusch konden zij da genlang praten. Na bijna twee en een halve maand bouw den zij hun tent op, zes kilometer van het land verwijderd. Hier moesten zij nog hun laatste paard, waarvan zij veel gehouden en dat zij met groote moeite tot hiertoe ge bracht hadden, doodschieten, daar het afge matte dier den weg over het ijs niet meer verder kon gaan. Drie dagen later konden zij het ijs der binnenlanden vaarwel zeggen; het moeilijke vraagstuk, waarhij Koch een geheel nieuwe methode van reizen had too gepast, was opgelost. Zaadkorrels uit de Egyp tische Fyratniden, Verscheidene jaren geleden werd van verschillende kanten de mededeoling ge daan, dat de zaadkorrels, welke in de gra ven van de Egyptische mummies waren ge vonden, nog kiemkrachtig waren. Dat waren in de meeste gevallen tarwekorrels, die reeds 2000 jaar of langer in de aarde had den gelegen. De eerste reizigers,- die deze zaden vonden in de Egyptische graven, brachten ze mede naar Europa en zaaiden ze op een akker, om zoo te beproeven, of ze al of niet opkwamen. Jarenlang werd beweerd, dat deze zaadjes nog kiemkracht hadden en dat ze gezonde planten deden opgroeien. Een Fransch ontdekkingsreiziger vond omstreeks het midden van de vorige eeuw in Egyptische graven en in Europee- scho graven uit de 3de en 4de eeuw zaad korrels, welke hij zaaide en waarvan hij beweerde, dat ze ook opkwamen. In het jaar 1836 vond een tandarts in den schedel van een skelet uit den Keltisclien tijd tusschen de tanden de korrels van aardbeien. Hij zaaide de korrels in zijn tuin en er groeiden flinke planten van, zooals ook werd beves tigd door den natuurkundige Lindley. Er werden nog vele andere proeven ge nomen in deze richting en de resultaten werden steeds belangwekkender. Zoo hoor de men van de kiem van de oude Lotusbloem, die reeds 150 jaren in de aarde had gelegen.' Maar al spoedig rees er twijfel of al dezq beweringen wel juist waren. En toen kwa-; men er verschillende geleerde mannen, die de zaak nauwkeuriger naplozen en die met kracht de beweringen van de enthusiaste reizigers tegenspraken. De bekende Franschmaii Louis de Vilmorin toonde aan, j dat de wonder-zaadkorrels, welke de onder- zoekingsreizigers in hun koffers mede na men, spoedig verrotten, wanneer zij in de I aarde werden gedaan,'en dat de planton. die opkwamen en die men.geloofde, dat af komstig waren van de bewuste korrel, daat waren gekomen door vogels, welke zaadjes op het proefveld hadden gesleept. Een an-i

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1914 | | pagina 16