'ZOMDAG5B1AD IE.ID5CH DAGBLAD <zrn^>zzmcm>zim>r!^mcmn^mrssK mz> No. 16660. Zaterdag* 20 Juni. Anno 1914, VAN HET ••;i 11;- Ti.'i1;**# ill i*«ê«t*èêA60»«*« lil Dezelfde Naam. door H. DE FORGE. (Nadruk verboden.) Op de eenzame bank van het park, waar ,ik ieaeren avond tot mijn verpoozing ging zitten moe van het werken en van het fla- neéren daarna, werd mijn dagelijksehe rust verstoord door de komst van een mageren, trie-sten heer, met een kleur als van gal. Hij groette me, keek me aan, ging zitten, snoot den neus, en keek vervolgens den hemel ecnige minuten aan, driemaal ach tereen met zijn stok op den grond slaande. Deze teekenen waren me genoeg, om te constateere.n, dat die man door een som bere gedachte werd verontrust-, en dat hij behoefte had, om met een sterveling eens goed uit le praten. Daar ik absoluut niets te doen had, en ook hij z.jr avond doelloos scheen door te brengen, wachtten wij 'niet lang, oni een gesprek met e'kander aan te knoopen. Hij bood me een sigaartje aan, en uit dankbaarheid antwoordde ik met een op merking over het mooie weer. Dat moest onvermijdelijk leideD tot een wederzijdsche mededeseling onzer verschillende intieme familieverhoudingen. „Kijk eens aan, mijnheer", riep hij uit, „ik ben een slachtoffer van de oiüstandig- hedeu." Instinctief lichtte ik den hoed, zooals het hóórt, als men in het leven de eer heeft een slachtoffer te ontmoeten, en nadat ik óp hem een blik van medelijden en eerbied te gelijkertijd had geworpen, begon ik naar zijn vreemd verhaal te luisteren. „Ja, mijnheer", zeide hij, „ik ben het beklagenswaardig slachtoffer van een mensch. Iemand in dit tranendal hééft mijn leven gebroken en van mij een ruine ge maakt." Daar de ruïne thans zweeg, keek ik ze van ter zijde aan. Zij had waarlijk een som ber aanschijn met die versleten kleeren, die kleine, waterige oogen en die lange, ma gere armen. Welk drama zou het leven van dien ar men man bevatten? Hij ging voort, heel droevig. „Ik heet Francois de Waal." Ik,sprong in de hoogte. „Heb ik de eer naast den beroemden schrijver van dien naam te zitten Bitterlijk lachte hij. „U ook", zeide hij, „u ook stelt mij die vraag. Is hij 'tIs hij de beroemde schrijver? Maar dien naam, mijnheer, weet het wél, is mijn levend ongeluk, mijn slechte genius, mijn nachtmerrie, mijn geopend graf." Nogmaals was het stil rondom. Ik was totaal uitgepraat. Ik kende van naam een De Waal, den grooten roman cier, dén vermaarden psycholoog, van wien de boeken zich in een oogenblik hadden opgestapeld tot een zeldzame hoogte. Ik wist zijn doopnaam niet en had nooit het genoegen gehad hem persoonlijk te ont moeten. „Ik ben niet", zeide de ander, „uw be roemde De Waalneen, mijnheerIk ben een gewoon koopman en doe in boter en kaas." „Maar ik zie niet in „U ziet ongelukkig niet in, dat het wreede noodlot op mijn weg den man heeft gebracht, die denzelfden naam voert als ik, net of men mij voortdurend mijn leven wil bemoeilijken. En ik ken hem heelemaal niet, hij is mijn neef niet, hij is heelemaal niet in de verwantschap, en ik geef nog niet d<\t om hem, begrijpt u? En toch is hij hier in deze stad, en bederft hij mijn leven, hij maakt me bespottelijk, en mijn ooren tui ten van het domme gevraag vaD de men schen." „Maar bent u 't dan werkelijk niet?" „Neen, mijnheerIk ben een eerzaam koopman en ik heet Francois de Waal." „Loop heen." Op woedenden toon ging hij voort. ,,'t Is waar, ik was gelukkig. Niemand vroeg ik wat, stil ging ik mijn weg, ik leid de. een regelmatig leven, aan mijn naam was de soliditeit verbonden van een vijf- en-twintig jaar eerlijk gedreven handel, totdat men mij plotseling zei, dat er nog een andere Frangois de Waal bestond, en wel eentje, die zich veroorlooft, om be roemd te- worden, zoodat iedereen over hem praat, en die ik weet niet wat voor boeken schrijft. Ik ben op mijn hoede, en zég tegen me zelf: „Je laat je de kaas niet van 't brood eten. Er is maar één echte Francois de Waal, en die ben ik." Ik had mooi redeneeren. Alle keer, dat iemand me tegenkomt, houdt hij me voor den ander. Misschien zijn we héél, héél ver -familie, zoodat we op elkander lijken. U kunt niet denken, wat het me een moeite kost, om den menschen, die me op straat aanhouden, duidelijk te maken, dat ik Francois de Waal ben, in boter en kaas. En daarbij de brieven. De helft van de brieven, die ik krijg, is voor den ander en men geeft me titels, titels In 't begin wist ik van niets. Eens op een avond inviteerde men mij bij een barones. Ik had niet goed op den naam van de dame gelet, en dom genoeg, ik ben er heenge gaan Ik zeg u, dat mijn entree opschud ding heeft veroorzaakt! Toen een bediende in livrei had uitgeroepen„Mijnheer De Waal", en t-oen men mij had gezien, was er een algemeene opschudding. SomrnigeD lachten, anderen zagen er bepaald ver schrikt uit, en de barones was zoo rood als een pioenroos en danig verlegen. Ik had de eereplaats en naast me zat een kortzichtige dame, die voortdurend over mijn romans praatte. Romans! Ik ben een fatsoenlijk man, en doe in boter en kaas. Op een dag hoor ik, dat ik gedecoreerd ben. Ik was er bepaald verrukt over, want ik meende, dat ik de onderscheiding had verdiend door een vlugschrift over de kaas- mijt. Maar natuurlijkde andere De Waal was het weer. En dien dag heb ik nei genhondérd brieven gekregen en zeshonder^ twee .en .twintig telegrammen, zoowel va* zijn vrienden als van de mijnen. Mijn leven is een hel geworden, heel een voudig gezegd. Soms zijn er wel. eens zeven» tig menschen op één dag geweest, die niet* bij me kwamen koopen, maar die mij hu* manuscript ter lezing kwamen aanbieden. Mijn oude huishoudster, zij is wel twintig jaar bij me geweest en nooit krijg ik ep zoo eentje weer heeft er een nerveuze^ lach door gekregen, en ik heb haar moete* ontslaan'. Op het laatst heb ik die menschen zel$ moeten ontvangen, en ze hebben er plei* zier van beleefd; dat verzeker ik u. Toen heb ik er over nagedacht, om diep mijnheer, dien mijnheer Francois de Waa^ eens óp te zoeken, en' het hem óp zijn beur# eens. lastig to maken. Ik had lust hem t$ worgen, om hem te dwingen zijn naam tf veranderen. Toen zei ik mezelf, dat hij mé niet zou ontvangen, omdat hij me voor een verv armdcu-neef zou houden, die hem om ee* aalmoes kwam bedelen. Ik wist niet wat beters. Ik kon me wre ken Men zeide mc, dat ik van /zijn leeftijd Was. Ik kocht zijn fotografie en ik liet m# den baard knippen, zooals hij dezen droeg, en allen, die 't me vroegen, antwoordde jk „Welzeker, ik ben de beroemde Df Waal." En onverbiddelijk deed ik het to* gendeel van wat mij men vroeg. Maar 't ergste was, 't ergste, dat ik ee* dag besloot, om te trouwen. Men had ma óver een aardig weeuwtje gesproken, héél rijk, over wie me een nicht het een en an-, der al had verteld, 't Weeuwtje liet ma zéggen, dat ze het met me eéns was, ea dat ik me alleen nog maar zóu presentee- reu. Ik kwam, ernstig als een' man, vroo- lijk als een minnaar. De diune wilde wel wat van me weten, maar ze viel bijna ia zwijm, toen ze hoorde, uit mijn eigen mondj nog wel, dat ik Francois de Waal heet, ia boter en kaas." „Mijnheer! Zij hield van den ander." - De arme drommel scheen zoo somber, toen hij de laatste woorden had gezegd, dat ik medelijden niet hem kréég, zijn hand vutte en ze in stilte driemaal drukte.. 1 „Er zijn vreemde- dingen op de wereld", zeide hij. „En nu?" vroeg ik. „En nu, ben ik een vrijgezel en laat de menschen praten. Maar 't noodlot is iro nisch. Die mijnheer De Waal is op dezelfde gracht komen wonen, om den hoek, een paar pas van mijn huis." En toen de zon was ondergegaan, wissel den wij beiden onze visitekaartjes. Bij 't wazige lantaarnlicht las ik Francois de Waal. In boter en kaas. Niet die om den hoek.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1914 | | pagina 11