V
ZONDAG5BLAD
H-ID5CH DAGBLAD
V
Mo. 1665 4.
Zaterdag* 13 Juni.
Anno 1914.
7#
t v?> *TiT *vFi«vT•Vtt «tTi
ifSSKa I 1 ''ï*1' »l ïli ftigle fia«Ifll «f
VAN HET r r
V
11;« tL*j.9xojL#cX*aJ,aJsJL®aJf,jo"tx,e^^ouLwJL'oi,,JLrj p*
De mooiste Bloem.
door P. Rouget.
(Nadruk verboden-)
Toen, in den warmen, verstikkenden zo
mermiddag, Jean den drempel van den
pederigen bloemenwinkel was binnengetre
den, geloofde hij in een paradijs te zijn van
frischheid en zoeten geur.
Er was een schaduw, groen-zwart, waar
in nevelige, bleeke, satijnen licht-lijnen ge-
paengeld waren. Eerst zag Jean niets, toen
geraakte zijn blik aan het halfduister ge
wend. Overal rezen groene planten zij wa
ren een levende achtergrond, voor de bou-
quetten bloemen, die vooraan st-onden, ge
groepeerd. Bloemen van alle kleur, van
alle grootte stegen uit de aarden potten
jdj bogen zich nederig, of hieven haar kro
nen en kelken hoogmoedig op. Uit de open
harten drongen de geuren, dooréén stren
gelend tot één naamloozen, tot één naam
loos-sterken parfum.
„Wat wenscht mijnheer?"
De stem was frisch, helder als een klokje.
Hij zag de verkoopster aan.
Het was een bevallig, jong meisje. Zij
had de soepelheid en lenigheid als som
mige der bloemen. Zij had op haar wangen
en voorhoofd een téedere kleur, de weelde
van zijde en satijn, die om de eerste rozen
wordt gelegd.
„Wat wenscht mijnheer?"
Zij moest haar vraag horhalen, die Joan
niet scheen te hebben verstaan.
Ditmaal antwoordde de jonge man
„Ik wou graag een mooien bouquet heb
ben."
„Kiest u uit, mijnheer."
Zij strekte haar arm uit, en hij zag haar
vingers, teer-rose als de kleur van fijne
rozen.
Er waren allerlei soorten bloemen voor
hem, om uit te zoeken.
Witte voor jonge meisjes, gele, roode,
veelkleurige. Sommige bouquetten, ge
maakt uit bloemen van weelde, waren
duurandere, samengesteld uit violen en
margrieten, gerangschikt voor de niefc-rij-
ken, waren toch mooi.
v „Is het voor den verjaardag van een
meisje?"
Zij vroeg hein dit, omdat zij hem zag aar
zelen.
Hij bloosde en zeide verlegen
„Neen, neen, 't is voor mij."
Steelsgewijze en al dc bloemen beschou
wend, zag hij haar aan. Het was een genoe
gen voor hem, dat hij wilde verlengen
Doch uit het diepst van den winkel kwam
een oude, reeds grijze, gerimpelde vrouw.
Zij vroeg, nadat zij Jean had gegroet:
„Kun je mijnheer niet geven, wat hij ver
langt?"
De jonge man verontschuldigde zich.
,,'t Is niet de schuld van de juffrouw;
naar ik kan geen beslissing nemen."
Hij wees op een grooten bouquet ver
schillende bloemen, waarvan de mooie kleu
ren zich harmonieus verbonden.
„Clémence, geef dezen mijnheer."
Het jonge meisje sprong van het bankje,
waarop het stond, in de hoogte, en strekte
haar arm met een prachtig gebaar uit, dat
inééns haar in haar volle lenigheid en
gracie toonde. Zij greep den bouquet,
kwam van het bankje af en regelde de bloe-
men nog even.
„Alstublieft, mijnheer."
Jean had zijn portemonnaie te voorschijn
gehaald. Hij vroeg niet, wat den bouquet
kostte. Hij reikte de oude vrouw een goud
stuk over en zeide
„Neem hiervan wat u toekomt, me
vrouw."
Hij nam den bouquet, welken het jonge
meisje hem overreikte, en dacht: „Wat is
het een mooie naam, Clémence. En hoe
past'hij bij het jonge meisjeClémence.
Zij is lief en aardig. Ik zal hier nog eens
meer bloemen komen koopen. Ze hebben
hier een grooten voorraad."
De oude vrouw had hem het geld terug
gegeven. Hij moest afscheid nemen en met
zijn bloemen heengaan. Zijn bloemen.
Hoe vreemd het moge schijnen, hij had
de waarheid gezegd, dat de bloemen voor
hem waren. Hij had ze alleen maar gekocht
uit liefde voor de bloemen. Hij had er een
passie voor. Hij wilde ze hebben voor haar
kleur, haar geur, haar heerlijkheid, haar
broosheid en de symbolen, die ze voor hem
waren geworden, van geluk en stillen
vrede.
Hij had heb binnenin zich beslotenhij
zou vaker in den bloemenwinkel komen.
Clémence zou verschijnen, hij zag haar fi
guur uitkomen tegen den achtergrond van
groen en bloemen, zij glimlachte, het licht
der vreugde was in haar oogen. Hij hoorde
haar stem.
„Wat wenscht mijnheer?"
En 't scheen, dat hij die stem nog ééns
hoorde, honderden malen.
Den volgenden dag stond hij vóór den
bloemenwinkel, met sleehts één verlangen
er weder tc keeron. Hij durfde niet. Een
week lang stond hij telkens vóór het ven
ster, maar clan ging hij de deur voorbij.
Eindelijk, een week later, besloot hij. Hij
trad binnen.
Dadelijk herkende hem Clémence. Ze
glimlachte als de eerste maal en zeide:
„Wat wenscht mijnheer?"
„Bloemen juffrouw."
„In den bloempot? Gesneden bloemen?"
„Ik weet 't niet. Ik wil 't. graag zien. als
u 't goedvindt."
„Kijkt u rond. Ziet u wat u hebben wilt?"
In het bescheiden licht zag hij groote, wit
te en roode balsamine, Perzische cyclamen,
gestippelde gloxinia's, heliotropen, koper-
roode begonia's. Er waren nog grootere
bloemen, daarachteren heel in de diepte
een woud van groene planten.
Jean keek er bijna niet naar. Hij was
niet in verrukking als een week geleden.
Hij scheen verstrooid en hij zag vaker naar
het kleine bloemenmeisje dan naar de bloe
men. Zij bemerkte dit, en werd een weinig
verlegen.
Hij voncl niets, dat hij wilde koopen.
„In een pot hebben we een prachtige
amaryllis."
„Mag ik ze zien?"
Hij bekeek ze, toen de oude dame kwam.
Ook zij herkende hem en glimlachte.
„Houdt u van bloemen?"
„Ik heb ze liefu zult me vaak op bezoei
hebben."
„Ik dank u voor uw belofte."
„Als u op een bloemenmarkt een zeld
zame bloem vindt, kunt u ze voor mij koo
pen."
„U kunt op me rekenen."
Om zich te verontschuldigen voegde hij
er aan toe
„Ik heb veel bloemen, en ik verlang er
nog meer. 't Is een manie, zegt mijn oom."
De twee vrouwen glimlachten.
„'t Is een edele liefde", zeide de oude
dame.
„Ik heb maar één verlangen en dat ia,
om de mooiste, bloem van de wereld te be
zitten. En ik heb besloten ze te vinden
die mooiste bloemonder alle bloemen.
Ik reken er op, dat u me zult helpen."
„Zeker, mijnheer."
Er was een ontroering in Clémence'i
oogen.
Hij fluisterde
„Vandaag wil ik deze amaryllis hebben."
Sinds dien dag ontving Jean de zeldzaam
ste bloemen. Nu eens prachtige silenen,
dan weer petunia's van zeldzame kleur,
pelargoniums, orchideëen. Iedere week
kwam Jean terug.
Soms was de moeder weg, en was Jean al
leen met Clémence.
Dan maakte hij de opmerking, dat ze
iets van de bloemen had meegekregen.
Haar figuur was als een iris, en de kleur
van haar gelaat als van een rooshaar
oogen waren van een myosotis, en de gloed
van roode tulpen waren haar lippen.
Al de bloemen waren in haar vereenigd,
om één bloem te* vormen, die liep, praatte,
lachte, liefhad.
Dezelfde drang, dien Jean voor de bloe
men had, gevoelde hij, als hij Clémence
aanzag. Maar sterker nog.
Eens bekende hij het zichzelf.
„Ik houd van haar."
In zijn schuchter wezen was zijn liefde als
doodsangst.
En in den Octoberdag, dat hij er zich
bewust van was geworden, trad hij den win
kel binnen. Alom was het herfst.
Zij zag hem en riep hem toe
„Mijn moeder heeft gisteren iets zeld
zaams voor u gevonden. Wilt u 't zien?"
Zij nam hem mede naar den achtergrond.
Daar stoncl midden in de diep-groene plan
ten een begonia met groote, kersenroode-
met-wit-doorspikkelde bloemen.
Jean keek er naar.
„Ja, ze is heel mooi."
»Zeg, prachtig", riep Clémence anthu-
siast. „Ik heb heel wat bloemen in mijn le
ven gezien, maar zoo mooie zelden. Dat
moet de koningin van de bloemen zijn ja,
de koningin, die u zoekt."
„Neen", zei Jean met een doffe stem.
Ze hief 't hoofd op, verbaasd.
„Dan weet ik niet, of u ooit zult vinden,
wat u zoekt-."
„Mijn lievelingsbloemDe mooiste
bloem? Die heb ik gevonden."