FEUILLETON.
Het Geheim van den Toren.
Anekdoten.
naam van het graafschap op te zetten, en ik
weet, dat dat noodig is."
„Wat gebeurt er dan, ais hot adres niet
woiledig is vroeg de brief angstig.
„Wel, dian kom ik in het hokje „onvolle
dig." Daar zijn menschen, die nauwkeurig
die adressen nagaan en gewoonlijk komen
zulke brieven toch toreoht al duurt het wat
lang. Zulke menschen zijn heel knap en ge
ven den moed niet gauw op. Zij kunnen zelfs
adressen begrijpen, die in raadselvorm
worden geschreven en notceren die in een
bijzonder bock, als die heel aardig bedacht
rijn. Ik zal die eer niet hebben, want aan
mijn adres ontbreekt alleen maar iets."
De brieven werdien opnieuw uitgezocht
en juist zooals do brief van den kleinen
jongen gevreesd had, gebeurde ook: hij
kwam terecht in de af deeling „onvolledig."
Naast hem lag een sierlijk briefje in een
»oeen omslag.
„Waar gaat gij heen T vroeg dit briefje
op een toon, alsof bet hem to veel was, dat
hij sprak.
„Ik ga naat de moeder van een zeeman,
pas weer van zijn reis is teruggekomen.
Hij ka/n eerst een paar dagen later naar zijn
moeder gaan. Zij zal dus wel blij zijn, als
rij mij ontvangt."
,,Ik ga naar Salisburg", zei het rose
briefje, zuchtend. ,,Het gaat mij zoo aan het
hart dad onze wegen zich zoo spoedig
scheiden. Hoowel ik a sedert kort ken, voel
ik, dat wij voor elkaar geschapen zijn."
Het rose briefje meende niet precies, wat
het zei, maar bot had zich eenmaal die
overdreven manier van spreken aangewend.
De brief van den zeeman was eenigszins
verlegen, dat hij niet zoo mooi kon spreken.
Het rose briefje zei, dat. hij geloofde, dat
er een vergissing had plaats gehad. Een
Jong meisje had aan haar vriendinnetje ge
schreven, en ook aan haar vader en waar
schijnlijk had rij bij vergissing cïe
brieven in vorkeorde epveioppeo goslo-
ttan, zoodat de vader een briefje zou krijgen
om hem uit te noodlgen voor een roeitochtje
en het vriendinnetje een briefje, waarin rij
▼erzochtl haar wat gold over te zenden, om
dat rij die maand een beetje roekeloos is
geweest en niets meer over heeft voor boog-
noodige uitgaven.
,Dat zal een verwarring geven, als die
briefjes aankomen te bestemder plaatse",
zei de brief van den zeeman. „Be zouWat
gebeurt er nu weert" vroeg hij er verschrikt
bij.
„Nu is het d)e laatste maal, dat wij uit
gezocht worden", zeido het rose briefje no.
,,Hoo grappig, wij komen in het hokje met
denzelfden naam van do stad tie liggen en
zullen dus de reis samen maken. Daarom ben
ik blijeen aangenaam praatje verkort de
reis."
Eindelijk worden de brieven in eenzelfden
zak gepakt, die verzegeld werd. Natuurlijk
kon de brief van den zeeman niet meer zien,
waar hij was, doch hij voelde dat hij met
zak en aJ verdragen werd, en door een
nauwen koker gleed, vanwaar hij in een
karretje terecht kwam, dat al eenigen tijd
op de brievenzakken stJond te wachten. Do
wagens reden naar do verschillende Lon-
densche stations om de groote reizen to
beginnen. Om acht uur in den avond ver
trokken de treinen in verschillende richtin.
gen on eerst den volgendon morgen zouden
de zakken naar de bestemde postkantoren
vervoerd worden.
<rDaar begint hot uitzoeken opnieuw"
zuchtte de brief van den zeeman, toen hij
voelde, cïat handen hem uit den zak namen
en op een tafel ncergooidon tegelijk met
rijn reisgenooten.
..Jij bent or tenminste zeker van, dat je
met liefde ontvangen zult worden", zei het
rose briefje eenigszins jaloersch. „Wel
thuis."
Met die andore briovon ging de brief van
den zeeman naar het kledne dorpje, waar do.
moeder van zijn meester woonde. De brie
venbesteller ging welgemoed met rijn tasch
op weg, floot een vroolijk deuntje en sloeg,
eindelijk de eenige straat in, die het dorpje
rijk was. Voor ceD der deuren stond een
oude vtouw, met wangen, die er uitzagen als
fri/ssche appeltjes zij hield de hand boven
de oogeD en keek don weg af.
„Daar komt de brievenbesteller aan",
mompelde rij. „Ik denk niet, dat hij een
brief voor mij heeft. Goede hemel, hij houdt
toch hior stil."
Bevond van verlangen giug zij den postbo
de tegemoet, die maar heel zelden aan haar
huisje stil hield.
„Daar heb je een dikken brief, vrouw
Maroly", riep de man vroolijk uit. „Zeker
good nieuws van j-o zoon."
„Eindelijk ben ik waar ik rwcron moet."
zuchtte de brief. „Wie bad gedacht, dat ik
zoovéél wederwaardigheden zou ondervin
den, toen ik door mijn meéstor in de brio-
vembus werd geworpen."
Do oud© vrouw keerde dén lang verlang
den brief om en riep met tranen in do oogen
uit
„Ja, het is een brief vanl1mijh zoon. Wat
zou hij mij schrijven? Zou hij gauw komen?"
En haastig verdween zij met haar schat in
het huis ja
De Hindoe-Goochelaar.
„Willem," riep moeder uit, kom eens;
gauw hier. Ik ben hier op do veranda. Kom'
gauw I"
Daar kwam Wim haastig aandraven.
„Wat is er, moeder?" riep hij nieuwsgic
rig uit.
„Er is oon goochelaar én slangenbozweer
dor op het erf. Kom eens gauw kijken. Hii
doet wonderlijke kunststukken".
„O, dat is aardig, moeder", zei Wim en
hij zette groote oogen op, om toch niete
van het schouwspel te verliezen.
„Goedenmiddag, mevrouw! Goedenmió-
dag, jongeheer 1" zei de Hindoe beleefd
hij sprak Engelsoh, al was het ook grappig,
om aan te hooron, zoowel door de uit-'
spraak als door 'de eigenaardigo uitdruk
kingen.
„Ik ben een knap goochelaar en keil veel-
kunststukjes. Wat zoudt u het eerst wil
len, zien?"
Hij wees op drie mandjes, die naast hem
op den grond 6tonden en waarin al zijn
bezittingen geborgen waren. Deze bezittin
gen bestonden voornamelijk uit slangen,
stukjes touw, balletjes, houten bakjes en
dergelijke dingen meer.
„O, laat ons eorst de slangen zien!" riep
Wim uit.
„Goed, jongeheer!" zei de man en pakte
een groote cobra uit het mandje. Nu is de
cobra een van de vergiftigsto slangen uit
Engelsch-Indiëgij kunt dus begrijpen, hoe
Wim vol ontzag naar den man keek, die
zoo'n slang zoo maar aanpakte.
Do cobra kronkelde zich om en om in haar
meesters hand deze zette haar neer op dem
grond, waar zij heen en weer kroop, haar
kop op hief en sissend haar gepleten
tongetje uitstak. Wim had grooten lust te
vluchten, maar de gooehelaa.r stelde hom
gerust met de woorden
„Wees niot bang, jongeheer! Zij gehoor
zaamt mij, zoodra ik tot haar spreek. Ga
liggen, ondeugend ding!" zei hij tot de
slang en tikte haar op den kop.
„Op een goeden dag zal die slang je doo-
den, oude man", zei Wims vader, die na
derbij gekomen was.
„Daarin hebt u gelijk, heer" antwoord
de de goochelaar, „op een goeden dag zal
rij mij aanvallen, en dan zaJ ik sterven.
7j
„Herinner je je wel, dat de muur van het
huis precies dezelfde is als de huismuur
aan dezen kant?"
„Laten we eens even door het sleutelgat
kijken", sprak Viva. „Als 't nu toch geen
kast is, moeten wo er licht door zien.
Beide zusjes hielden nu om beurten in
spectie, er was niets te zien.
„Zie jo wel't is hoolemaal donker
daar binnen in, dus 't moet toch wol een
least zijn."
Viva antwoordde niet maar gluurde nog
maar steeds door het sleutelgat.
„Kom, gauw!" zei Amy. „Waarom zeg
je niets?"
Viva stond nn op uit haar gebogen hou-
ding.
„Ik weet niet", zei zc. ,,'t Is wel hcele-
maal donker, maar je voelt er toch tocht
doorheen komen. Voelde jij dat ook niot,
Amy? Houd er anders je vingers maar
eens voor dan merk jo het duidelijk."
,,'t Zal misschien een deur zijn die on
middellijk in den buitenmuur uitkomt", riep
Amy
„Maar dan zou 't immers heclemaal niet
donker zijn," antwoordde Viva. „Behalve
wanneer de sleutel dan aan den anderen
kant in het gat zat, maar dan zou er ook
weer geen lucht zijn.
Zoo stonden zo elkaar een tijdje aan te
kijken. Dit was nu toch een onoplosbaar
raadsel en nog stonden ze er over te pein
zen toen ze Moeder hoorden roepen voor
de wandeling. Karei was al eerder naar
buiten gesnapt, die had den ouden tuin
man weer opgekocht en met diens hulp had
hij het ezel wagentje ingespannen, dat nn
gereed stond voor den rit.
Mevrouw Landor en de beide meisjes
stapten in. Karei zou den weg maar te
voet gaan, en hij was niet hang dat do egel
hem in zou halen, ofschoon het beestje tooh
tamelijk aanstapte. Toen ging bet beuvol
afwaarts.
„Dat is toch een gemak van een derge
lijk karretje," begon Amy, dat je er zoo
makkelijk in en uit kunt stappen!" En dit
zeggende ging ze naast haar broer voort-
wandelen,
„Ais we nn daar tot den hoek genaderd
zijn, houd dan cons even halt," vroeg moe
der ons Grauwtje heeft dan gelegenheid
om eens even uit te rusten en wij om het
mooio uitzicht to genieten over de vlakte."
Nu dat was ook wel de moeite waard want
het was prachtig voorjaarsweer en de zon
verlichtte bet landschap zoo vriendelijk, dat
het kasteel een zeer prettigen indruk
maakte, hoe verlaten het ook liggen mocht.
Stilzwijgend en bewonderend keken ze allen
een oogenblik rond en genoten. Toen sprak
Viva voor hen allen,,'t Is waarlijk een
heel mooi goed, vindt U niet móeder?"
Terwijl 7.0 nu naar het dorp toe reden
koek Amy nog menigmaal de richting van
het kasteel uit, en terwijl Viva rich dol
amuseerde in do grappige, kleine winkel
tjes, peinsde het oudste zusje rich suf, hoe
zo toch die ruines nog eens te zien zou
krijgen.
„Ik geloof vast cn zeker," 6prak ze in
riohzclve, „dat die deur iets mot het ge
heim van de ruïnes heeft uit te staan
ofschoon ik óók niet zou kunnen uitmaken
hoé. Do tuinman was zoo geheimzinnig om
trent dit deel van het huis. Ik hoop dat
moeder maar een beetje vlug alles afdoet,
want ik zou zoo graag gauw terug zijn met
Karei om samen don tuinman to gaan op
zoeken.
Maar dat terugkeeren ging minder snel
in zijn werk, dan hot heengaan, omdat
het nu voor een goed deel heuvel-op ging
en Amy werd bar ongeduldig en was wat
blij, toen moeder zei, dat de meisjes or lie
ver ook maar naast moesten gaan loopen
als ze tenminste niet tc moe waren.
Zoo bleef moeder dus alleen nog over in>
het wagentjo. Karei en Amy liepen een
heel eind vooruit cn moeder liet hen door
Vdva de boodschap overbrengen, dat zo
niet op haar en Viva hoefden te wachten,
als zo zoo graag vooruit wilden. Dit was
juist een kolfje naar Amy's hand.
„Kom Karei, laten we gauw voortma
ken. Als we nu dit steile deel voorbij zijn
ben ik tenminste weer een beetje pp adem
en dan zal ik je wat vertellen.
Zóó was Karel's nieuwsgierigheid dus .il
een beetje geprikkeld en zou hij straks
des to beter luisteren naar het verslag
dat zij haar broer wist te geven van de af
gesloten deur, waar vast en zeker een ge
heim achter zatdat prontte zo zioh nu
eenmaal hoo langer hoe meer in het hoofd
Mogelijk had zij het nu ditmaal zoo ver niet
mis
In liet eerst had Karei haar eens hartc-
Sommigo menschen leven lang, andere kort.
Maar nu zal ik een paar kunststukj os doen.
Let goed op
Terwijl hij dit zeido, deed hij de cobra in
een mand cn zocht in do andere, waaruit
jhij drie balletjes en drie kommetjes, waar
in dio balletjes pasten, to voorschijn haal
de.
„Ziet u die komnietjes, jongeheer! Ik
zal de balletjes achter mij leggen
jn een mandje. Nu riet u geen enkel bal-
■letje, is het wel. De kommetjes rijn hecle
maal leeg. Komt nu, balletjes", zong de
goochelaar en raakte ze met een stokje
aan I „Komt nu, balletjes! Ik wil je in de
kommetjes zien. Komt vlug!"
Hij keerde vlug de kommetjes om en zie,
daar la.g er onder elk een balletje!
„Hoe kan datl" riep Wim verbaasd uit.
^ik zag toch, dat de kommetjes leeg wa
ren en de ballotjes in dat mandje achter
hem lagen
„Ik ben een knap menschl" Lachte de
goochelaar, heel knap. „Wilt u mij nu eens
jvuur zien inslikken, jongeheer? Goed, kijk
'dan als 't u belieft".
Hij snuffelde in zijn hand en haalde er
een poeder uit, dat op asch geleek hij stak
et aan en toen het brandde, wikkelde hij
et in z'n zakdoek. Daarop nam hij er een
gedeelte van, dat hij in een soort 6ohelp
borg, die hij inslikte. Hij haalde eenige
Jseeren diep adem en toen hij zijn mond
iweer opendeed, 6locgen de vlammen er uit.
„O, moeder," riep Wim verschrikt, „do
goochelaar staat in brand. Gooi wat water
over hem uit."
„Wees niet bang, jongenlief, hij zal er
Jwel voor zorgen, dat hij niot verbrandt."
Wim was echter maar half gerust er op.
Do goochelaar hield even op met vuur spu-
•wen en draaide zich om en om, zoo snel,
Idat Wim er geen oog op kon houden, of hij
•op zijn hoof^l of zijn beenon stond.
Eindelijk stond hij weer rechtop, maakte
een biuging en trok meters lang koord uit
rijn mond.
„Ik begrijp er niets van, moeder," zei
Wim. „Ik geloof, dat toovenaars in sprook-
jesbookjes niet half zoo knap rijn als hij."
„Ziet u dezen pit, jongeheer?" vroeg
de oude man en hield een 6toon in de
ihoogte, die op een perzikenpit leek. „Dit
Ss do pit van een mangoboom en nu zaJ ik
imaken, dat er heel gauw een boompje uit
'groeit."
„Dat geloof ik niet," zei Wim, maar hij
keek toch aandachtig toe.
„Ik neem dezen pit," ging de goochelaar
voort, „cn maak een gaatje in don grond
cn stop den pit er in en schep er weer
aarde in. Ik heb hem dus geplant. Hebt u
alles goed gezien, jongeheer?"
„Ja," antwoordde Wim. „Laat mij nu
eens zien, hoo gauw dat boompje groeit.
Hij beeft alles precies gedaan zooals hij
het gezegd heeft, is 't niet moeder?"
„Ja, jongenlief. Kijk nu goed, wat er nu
gebeurt. En probeer te begrijpen, hoe hij
het doot."
De goochelaar haalde een grooten, roo-
den zakdoek te voorschijn.
„Zie eens, jongeheer," sprak hij en haal
de oen leeg mandje te voorschijn, „U riet,
dat er niets in het mandje is. Het is geen
mandje met dubbelen bod era en er rit ner
gens een zakje in. Nu zet ik dit mandje
over den pit, dien ik zoo even gezaaid hob.
En uu leg ik dezea zakdoek, die ook een
heel gewono zakdoek is, over het mandje.
Wilt u nu graag het boompje zien, jonge-
hoer? Dan zal ik vragen, of het komen wil."
Hij stak zijn handen, dio hij eerst toonde,
om te laten zien, dat cr niets in verbor
gen was, onder den doek en het mandjo be
woog zichtbaar.
„Geef u mij, als 't u blieft, wat wafer,
jongeheer. Ik moet den pit nat maken, an
ders groeit het boompje niet."
Wim gaf den man een klein aarden potje
met water, dat de man met rijn handen on
der het mandjo uitgoot.
„Kom te voorschijn, lief boompje!" zong
de goochelaar. „Kom op in den tuin van
den jongeheer, lief boompje. Je zult een
sieraad van zijn tuintje zijn. O, nu geloof
ik, dat je komt. Kijk eens!"
„Moeder," riep Wim uit, „hoe is dat nu
mogelijk?"
Juist op do plaats, waar de pit geplant
was, stond een boompje, ongeveer twee
decimeter hoog met een paar echte blaad
jes er aan. Maar de goochelaar was nog niet
klaar met rijn kunststukjes. Hij bedekte het
boompje met een grootcr mandje, legde er
weer den doek overheen cn begon met zijn
hand onder den doek te voelen.
„Ik zal hc-tJ boompje wat grooter maken,
jongeheer," zei hij. „Kom, boompje, groei
wat, de jongeheer vindt dat je wat te klein
bent. Krijg er nog een paar blaadjes bij,
wees een aardig boompje. Een twee, drie,
zestien, vijftig honderdl Daar is het!"
Hij lichtte den doek en het mandje op ep
daar stond het boompje, dat een decime
ter gegroeid was, terwijl het een stuk of
tien blaadjes bijgekregon had.
„Je bent knap, goochelaar!" zei Willy vol
bewondering.
„Dank u voor uw vriend olijk o woorden.
jongeheer. Nu moet u mijn slangen nog
eens zien."
Hij deed het deksel van een ander
mandje af en liet de cobra en nog een an
der, mooi gevlekt slangetje zien.
„Die cobra hebt u al gezien, jongeheer.
Maar nu zult u merken, dat ik slangen ka*
maken."
„Kom, dat is een dwaasheid."
„Het is heusoh waar, jongeheer. Wacht
u maar even. Ik doe dezo twee slangen ra
dc mand en doe er den deksel op. Ziet
u dit mandje en deze huid?"
De goochelaar hield 'n gedroogde slan
genhuid in de hoogte.
„Eén, twee, veertien, zestien, twintig?"
zei hij en vouwde de huid zoo klcdn mogelijk
op. Dit rolletje stopte hij in een mandje
vlak voor Wim cn zijn ouders.
„Er is niets dan de slangcnhuid in liet
mandje.. Ik leg er den doek over en zal haai
vragen te voorschijn te- komen. Wil jo niet,
ondeugend slangetje? Kom maar, lief beest
je. O, wil jc toch komen? Goed zoo!"
Tot Wims verbaring bewoog zich het dek
sel van het mandje en er kroop een lang©
slang uit, die zich om den arm van den goo
chelaar wikkelde. Van de slangenhuid'wa©
niets meer te zien.
Wim kon van verbaring geen woord meer
zoggen. Het mangoboompje was al ver
wonderlijk, maar een levende slang uit
een gedroogde huid, neen, dat was iet»
verwonderlijks.
„Cobra, zeg mijnheer, mevrouw en den
jongeheer goedendag!"
De goochelaar deed dit ook en maakt©
een diepe buiging. Wim mocht den man
een zilverstuk geven voor de mooie kunst
stukken, die hij vertoond had.
„Moeder," zei Wim, „als wij in Enge
land zijn, zullen wij dan zooiots verwonder
lijks zien van goochelaars?"
„Neen, jongelicf, dat geloof ik niet, al
leen Indische goochelaars kunnen zulke
verwonderlijke dingen vertoonen."
Ingez. door: „Winnetou"
Columbus.
„Wie was Columbus?" vroeg een onder
wijzer,
„Een vogel, meester."
„Maar meisje, Columbus een vogel 1 Hoe
kom je er bij 1"
„Vader sprak laatst over 'bei van Co
lumbus, meester, en dnarom moet hij toch
een vogel rijn geweest!"
'lijk uitgelachen, maar zoodra hij zelf bij
do „geheimzinnige deur" was gekomen
moest hij toch wel toegeven, dat daar meer
achter zat, dan je zoo op hot eerste ge
zicht wel zeggen zoudt!
„Ik zal je eens vortellen, wat we nu doen
zullen", sprak Amy, „er zijn twee of drio
ramen dio uitzien op het deel van hot kas
teel met den Toren er op dus het voor
ons verboden deel. Eén daarvan is, zooals
je weet, onze slaapkamer. Voordat wc nu
den tuin ingaan, Karei, zullen we nog eons
'goed uit dat venstor kijken. Als we er
flink ver uithangen, kunnen wo misschien
do deur zien."
Zo haastten zioh nu naar boven cn waren
erg blij, dat ze hior niomand vonden, die
hen beletten zou hot raam open to schui
ven. Ofschoon dit op riohzclve anders
moeilijk genoeg was, daar hot raam erg
vast zat.
„Ik geloof licusch, dab het raam in geen
jaren open gowecst is", riep' Amy eindelijk
in vertwijfeling.
Maar toen Karei zijn krachten bij de ha
ren voegde, mochten zij cr in slagen. Ze
kregen hot venster voldoende, omhoog, om
er het hoofd uit tc steken. Mot groot
verlangen, om nu tooh eindelijk wat tc
ontdekken, keek Amy nu ook naar buiten
en op dc hoogte waar de. deur zioh nu moest
bevinden, was die als zoodanig niet te
,zicnwel was cr een uitstekend deel tc
bemerken, dat echter geheel rnct klimop
begroeid was, zoodat het een minder op
merkzaam toeschouwer niet eens in het oog
viel.
Karei begreep in het eerst dan ook niets
van Amy's verrassing op hot zien van al dat
groen.
„Snap jo dan niet?" riep ze geestdrif
tig, dat dit net zoo overgroeid is, waar de
deur moet uitkomen Of 't is een heel
eigenaardig soort uitgebouwde kast, of
maar verder scheen zo rioh nog liever niet
te willen uitlaten over het geheim, dat. rij
vermoedde, daar aan den kant van het
kasteel, zoo dicht naar den toren heen.
„Ga eens oven een eindje uit den weg,
Amywaarschuwde do groote boer.
„Ik kan er veel gemakkelijker een heel
eind uitleunen als jij er niet bij bent! Amy
dood het dadelijk bereidvaardig, ofschoon
zo echter genoeg vertrouwen had in de
juistheid van haar eigen waarnemingsver
mogen.
„Ik zal jc eens vertellen, wat ik geloot,
dat het is", sprak hij, nadat hij zijn hoofd
weer binnen boord trok Ik geloof, dat die
deur uitkomt op een trap, die naar een
soort kelder of onderaardsche gang voort.
En dat afdakje geloof ik dat er eerst later
aan toegevoegd is."
„O, maar Karei, vindt je dat nu toch niot
echt, zoo'n geheim Wie weet wat ccn won
derlijke dingen daar in die verborgen ka
mers tc inden zijn!"
„Zoo erg verborgen lijkt mij het goheeJ
anders nietwant een ieder, die net zoo
als wij even uit het raam kijkt, moet het
wel onmiddellijk merken. Toch is het wel
een beetje vreemd, dat die oude tuinman
er zich heclemaal niot over uitlietik voor
mij ik denk vast, dat die onderaardsche
gang naar don toren leidt.
„Natuurlijk," sprak Amy. Dat houd ik
©r ook voor
„Ja, maar toch begrijp ik niet, waarom
de bewoners van het Kasteel nu zulk een
gohcime gang naar die soort dépendance
hoefden te hebben, waar wij nu inwonen.
Misschien voeren die trappen maar dood
eenvoudig naar den wijnkelder."
„Nonsens," zei Amy, „maar laten wij nu
het gevalletje eens van deu buitenkant
bekijken. Ook zou ik erg graag dien ouden
tuinman nog eens willen zien.
Ze besloten nu maar eenvoudig den muur
over tc klimmen, die de beide gedeelten
van het slot slcohts scheidde en met be
hulp van haar broer zou dit Amy ook wer
kelijk gelukt zijn, toon ze zware stappen
hoorden aankomen, aan de andere zij van
dc muur.
„Ik geloof, dat dit Gerrit zal zijn," sprak
Karei, „want. dat was de naUm van den
ouden tuinman.
„Wat riet hij er boos uit", fluisterde
rij.
„Goeden morgen!" begon Karei, hopen
de den patriarch door dien gullen groet
vriendelijker te stemmen.
„Wat doen jullie daar?" bromde hij.
„Wel, wc wilden net eens hij je komen,
want wo hebben je. nog een heolebocl din
gen t.o vragen
„Ja, maar zoo op dio manier mogen jul
lie niet over den muur springen, want dan
kom jo precies in het verboden gedeelte
van hot kasteel."
(Wordt vervolgd).