FEUILLETON. Het Geheim van den Toren. Anekdoten. naam van het graafschap op te zetten, en ik weet, dat dat noodig is." „Wat gebeurt er dan, ais hot adres niet woiledig is vroeg de brief angstig. „Wel, dian kom ik in het hokje „onvolle dig." Daar zijn menschen, die nauwkeurig die adressen nagaan en gewoonlijk komen zulke brieven toch toreoht al duurt het wat lang. Zulke menschen zijn heel knap en ge ven den moed niet gauw op. Zij kunnen zelfs adressen begrijpen, die in raadselvorm worden geschreven en notceren die in een bijzonder bock, als die heel aardig bedacht rijn. Ik zal die eer niet hebben, want aan mijn adres ontbreekt alleen maar iets." De brieven werdien opnieuw uitgezocht en juist zooals do brief van den kleinen jongen gevreesd had, gebeurde ook: hij kwam terecht in de af deeling „onvolledig." Naast hem lag een sierlijk briefje in een »oeen omslag. „Waar gaat gij heen T vroeg dit briefje op een toon, alsof bet hem to veel was, dat hij sprak. „Ik ga naat de moeder van een zeeman, pas weer van zijn reis is teruggekomen. Hij ka/n eerst een paar dagen later naar zijn moeder gaan. Zij zal dus wel blij zijn, als rij mij ontvangt." ,,Ik ga naar Salisburg", zei het rose briefje, zuchtend. ,,Het gaat mij zoo aan het hart dad onze wegen zich zoo spoedig scheiden. Hoowel ik a sedert kort ken, voel ik, dat wij voor elkaar geschapen zijn." Het rose briefje meende niet precies, wat het zei, maar bot had zich eenmaal die overdreven manier van spreken aangewend. De brief van den zeeman was eenigszins verlegen, dat hij niet zoo mooi kon spreken. Het rose briefje zei, dat. hij geloofde, dat er een vergissing had plaats gehad. Een Jong meisje had aan haar vriendinnetje ge schreven, en ook aan haar vader en waar schijnlijk had rij bij vergissing cïe brieven in vorkeorde epveioppeo goslo- ttan, zoodat de vader een briefje zou krijgen om hem uit te noodlgen voor een roeitochtje en het vriendinnetje een briefje, waarin rij ▼erzochtl haar wat gold over te zenden, om dat rij die maand een beetje roekeloos is geweest en niets meer over heeft voor boog- noodige uitgaven. ,Dat zal een verwarring geven, als die briefjes aankomen te bestemder plaatse", zei de brief van den zeeman. „Be zouWat gebeurt er nu weert" vroeg hij er verschrikt bij. „Nu is het d)e laatste maal, dat wij uit gezocht worden", zeido het rose briefje no. ,,Hoo grappig, wij komen in het hokje met denzelfden naam van do stad tie liggen en zullen dus de reis samen maken. Daarom ben ik blijeen aangenaam praatje verkort de reis." Eindelijk worden de brieven in eenzelfden zak gepakt, die verzegeld werd. Natuurlijk kon de brief van den zeeman niet meer zien, waar hij was, doch hij voelde dat hij met zak en aJ verdragen werd, en door een nauwen koker gleed, vanwaar hij in een karretje terecht kwam, dat al eenigen tijd op de brievenzakken stJond te wachten. Do wagens reden naar do verschillende Lon- densche stations om de groote reizen to beginnen. Om acht uur in den avond ver trokken de treinen in verschillende richtin. gen on eerst den volgendon morgen zouden de zakken naar de bestemde postkantoren vervoerd worden. <rDaar begint hot uitzoeken opnieuw" zuchtte de brief van den zeeman, toen hij voelde, cïat handen hem uit den zak namen en op een tafel ncergooidon tegelijk met rijn reisgenooten. ..Jij bent or tenminste zeker van, dat je met liefde ontvangen zult worden", zei het rose briefje eenigszins jaloersch. „Wel thuis." Met die andore briovon ging de brief van den zeeman naar het kledne dorpje, waar do. moeder van zijn meester woonde. De brie venbesteller ging welgemoed met rijn tasch op weg, floot een vroolijk deuntje en sloeg, eindelijk de eenige straat in, die het dorpje rijk was. Voor ceD der deuren stond een oude vtouw, met wangen, die er uitzagen als fri/ssche appeltjes zij hield de hand boven de oogeD en keek don weg af. „Daar komt de brievenbesteller aan", mompelde rij. „Ik denk niet, dat hij een brief voor mij heeft. Goede hemel, hij houdt toch hior stil." Bevond van verlangen giug zij den postbo de tegemoet, die maar heel zelden aan haar huisje stil hield. „Daar heb je een dikken brief, vrouw Maroly", riep de man vroolijk uit. „Zeker good nieuws van j-o zoon." „Eindelijk ben ik waar ik rwcron moet." zuchtte de brief. „Wie bad gedacht, dat ik zoovéél wederwaardigheden zou ondervin den, toen ik door mijn meéstor in de brio- vembus werd geworpen." Do oud© vrouw keerde dén lang verlang den brief om en riep met tranen in do oogen uit „Ja, het is een brief vanl1mijh zoon. Wat zou hij mij schrijven? Zou hij gauw komen?" En haastig verdween zij met haar schat in het huis ja De Hindoe-Goochelaar. „Willem," riep moeder uit, kom eens; gauw hier. Ik ben hier op do veranda. Kom' gauw I" Daar kwam Wim haastig aandraven. „Wat is er, moeder?" riep hij nieuwsgic rig uit. „Er is oon goochelaar én slangenbozweer dor op het erf. Kom eens gauw kijken. Hii doet wonderlijke kunststukken". „O, dat is aardig, moeder", zei Wim en hij zette groote oogen op, om toch niete van het schouwspel te verliezen. „Goedenmiddag, mevrouw! Goedenmió- dag, jongeheer 1" zei de Hindoe beleefd hij sprak Engelsoh, al was het ook grappig, om aan te hooron, zoowel door de uit-' spraak als door 'de eigenaardigo uitdruk kingen. „Ik ben een knap goochelaar en keil veel- kunststukjes. Wat zoudt u het eerst wil len, zien?" Hij wees op drie mandjes, die naast hem op den grond 6tonden en waarin al zijn bezittingen geborgen waren. Deze bezittin gen bestonden voornamelijk uit slangen, stukjes touw, balletjes, houten bakjes en dergelijke dingen meer. „O, laat ons eorst de slangen zien!" riep Wim uit. „Goed, jongeheer!" zei de man en pakte een groote cobra uit het mandje. Nu is de cobra een van de vergiftigsto slangen uit Engelsch-Indiëgij kunt dus begrijpen, hoe Wim vol ontzag naar den man keek, die zoo'n slang zoo maar aanpakte. Do cobra kronkelde zich om en om in haar meesters hand deze zette haar neer op dem grond, waar zij heen en weer kroop, haar kop op hief en sissend haar gepleten tongetje uitstak. Wim had grooten lust te vluchten, maar de gooehelaa.r stelde hom gerust met de woorden „Wees niot bang, jongeheer! Zij gehoor zaamt mij, zoodra ik tot haar spreek. Ga liggen, ondeugend ding!" zei hij tot de slang en tikte haar op den kop. „Op een goeden dag zal die slang je doo- den, oude man", zei Wims vader, die na derbij gekomen was. „Daarin hebt u gelijk, heer" antwoord de de goochelaar, „op een goeden dag zal rij mij aanvallen, en dan zaJ ik sterven. 7j „Herinner je je wel, dat de muur van het huis precies dezelfde is als de huismuur aan dezen kant?" „Laten we eens even door het sleutelgat kijken", sprak Viva. „Als 't nu toch geen kast is, moeten wo er licht door zien. Beide zusjes hielden nu om beurten in spectie, er was niets te zien. „Zie jo wel't is hoolemaal donker daar binnen in, dus 't moet toch wol een least zijn." Viva antwoordde niet maar gluurde nog maar steeds door het sleutelgat. „Kom, gauw!" zei Amy. „Waarom zeg je niets?" Viva stond nn op uit haar gebogen hou- ding. „Ik weet niet", zei zc. ,,'t Is wel hcele- maal donker, maar je voelt er toch tocht doorheen komen. Voelde jij dat ook niot, Amy? Houd er anders je vingers maar eens voor dan merk jo het duidelijk." ,,'t Zal misschien een deur zijn die on middellijk in den buitenmuur uitkomt", riep Amy „Maar dan zou 't immers heclemaal niet donker zijn," antwoordde Viva. „Behalve wanneer de sleutel dan aan den anderen kant in het gat zat, maar dan zou er ook weer geen lucht zijn. Zoo stonden zo elkaar een tijdje aan te kijken. Dit was nu toch een onoplosbaar raadsel en nog stonden ze er over te pein zen toen ze Moeder hoorden roepen voor de wandeling. Karei was al eerder naar buiten gesnapt, die had den ouden tuin man weer opgekocht en met diens hulp had hij het ezel wagentje ingespannen, dat nn gereed stond voor den rit. Mevrouw Landor en de beide meisjes stapten in. Karei zou den weg maar te voet gaan, en hij was niet hang dat do egel hem in zou halen, ofschoon het beestje tooh tamelijk aanstapte. Toen ging bet beuvol afwaarts. „Dat is toch een gemak van een derge lijk karretje," begon Amy, dat je er zoo makkelijk in en uit kunt stappen!" En dit zeggende ging ze naast haar broer voort- wandelen, „Ais we nn daar tot den hoek genaderd zijn, houd dan cons even halt," vroeg moe der ons Grauwtje heeft dan gelegenheid om eens even uit te rusten en wij om het mooio uitzicht to genieten over de vlakte." Nu dat was ook wel de moeite waard want het was prachtig voorjaarsweer en de zon verlichtte bet landschap zoo vriendelijk, dat het kasteel een zeer prettigen indruk maakte, hoe verlaten het ook liggen mocht. Stilzwijgend en bewonderend keken ze allen een oogenblik rond en genoten. Toen sprak Viva voor hen allen,,'t Is waarlijk een heel mooi goed, vindt U niet móeder?" Terwijl 7.0 nu naar het dorp toe reden koek Amy nog menigmaal de richting van het kasteel uit, en terwijl Viva rich dol amuseerde in do grappige, kleine winkel tjes, peinsde het oudste zusje rich suf, hoe zo toch die ruines nog eens te zien zou krijgen. „Ik geloof vast cn zeker," 6prak ze in riohzclve, „dat die deur iets mot het ge heim van de ruïnes heeft uit te staan ofschoon ik óók niet zou kunnen uitmaken hoé. Do tuinman was zoo geheimzinnig om trent dit deel van het huis. Ik hoop dat moeder maar een beetje vlug alles afdoet, want ik zou zoo graag gauw terug zijn met Karei om samen don tuinman to gaan op zoeken. Maar dat terugkeeren ging minder snel in zijn werk, dan hot heengaan, omdat het nu voor een goed deel heuvel-op ging en Amy werd bar ongeduldig en was wat blij, toen moeder zei, dat de meisjes or lie ver ook maar naast moesten gaan loopen als ze tenminste niet tc moe waren. Zoo bleef moeder dus alleen nog over in> het wagentjo. Karei en Amy liepen een heel eind vooruit cn moeder liet hen door Vdva de boodschap overbrengen, dat zo niet op haar en Viva hoefden te wachten, als zo zoo graag vooruit wilden. Dit was juist een kolfje naar Amy's hand. „Kom Karei, laten we gauw voortma ken. Als we nu dit steile deel voorbij zijn ben ik tenminste weer een beetje pp adem en dan zal ik je wat vertellen. Zóó was Karel's nieuwsgierigheid dus .il een beetje geprikkeld en zou hij straks des to beter luisteren naar het verslag dat zij haar broer wist te geven van de af gesloten deur, waar vast en zeker een ge heim achter zatdat prontte zo zioh nu eenmaal hoo langer hoe meer in het hoofd Mogelijk had zij het nu ditmaal zoo ver niet mis In liet eerst had Karei haar eens hartc- Sommigo menschen leven lang, andere kort. Maar nu zal ik een paar kunststukj os doen. Let goed op Terwijl hij dit zeido, deed hij de cobra in een mand cn zocht in do andere, waaruit jhij drie balletjes en drie kommetjes, waar in dio balletjes pasten, to voorschijn haal de. „Ziet u die komnietjes, jongeheer! Ik zal de balletjes achter mij leggen jn een mandje. Nu riet u geen enkel bal- ■letje, is het wel. De kommetjes rijn hecle maal leeg. Komt nu, balletjes", zong de goochelaar en raakte ze met een stokje aan I „Komt nu, balletjes! Ik wil je in de kommetjes zien. Komt vlug!" Hij keerde vlug de kommetjes om en zie, daar la.g er onder elk een balletje! „Hoe kan datl" riep Wim verbaasd uit. ^ik zag toch, dat de kommetjes leeg wa ren en de ballotjes in dat mandje achter hem lagen „Ik ben een knap menschl" Lachte de goochelaar, heel knap. „Wilt u mij nu eens jvuur zien inslikken, jongeheer? Goed, kijk 'dan als 't u belieft". Hij snuffelde in zijn hand en haalde er een poeder uit, dat op asch geleek hij stak et aan en toen het brandde, wikkelde hij et in z'n zakdoek. Daarop nam hij er een gedeelte van, dat hij in een soort 6ohelp borg, die hij inslikte. Hij haalde eenige Jseeren diep adem en toen hij zijn mond iweer opendeed, 6locgen de vlammen er uit. „O, moeder," riep Wim verschrikt, „do goochelaar staat in brand. Gooi wat water over hem uit." „Wees niet bang, jongenlief, hij zal er Jwel voor zorgen, dat hij niot verbrandt." Wim was echter maar half gerust er op. Do goochelaar hield even op met vuur spu- •wen en draaide zich om en om, zoo snel, Idat Wim er geen oog op kon houden, of hij •op zijn hoof^l of zijn beenon stond. Eindelijk stond hij weer rechtop, maakte een biuging en trok meters lang koord uit rijn mond. „Ik begrijp er niets van, moeder," zei Wim. „Ik geloof, dat toovenaars in sprook- jesbookjes niet half zoo knap rijn als hij." „Ziet u dezen pit, jongeheer?" vroeg de oude man en hield een 6toon in de ihoogte, die op een perzikenpit leek. „Dit Ss do pit van een mangoboom en nu zaJ ik imaken, dat er heel gauw een boompje uit 'groeit." „Dat geloof ik niet," zei Wim, maar hij keek toch aandachtig toe. „Ik neem dezen pit," ging de goochelaar voort, „cn maak een gaatje in don grond cn stop den pit er in en schep er weer aarde in. Ik heb hem dus geplant. Hebt u alles goed gezien, jongeheer?" „Ja," antwoordde Wim. „Laat mij nu eens zien, hoo gauw dat boompje groeit. Hij beeft alles precies gedaan zooals hij het gezegd heeft, is 't niet moeder?" „Ja, jongenlief. Kijk nu goed, wat er nu gebeurt. En probeer te begrijpen, hoe hij het doot." De goochelaar haalde een grooten, roo- den zakdoek te voorschijn. „Zie eens, jongeheer," sprak hij en haal de oen leeg mandje te voorschijn, „U riet, dat er niets in het mandje is. Het is geen mandje met dubbelen bod era en er rit ner gens een zakje in. Nu zet ik dit mandje over den pit, dien ik zoo even gezaaid hob. En uu leg ik dezea zakdoek, die ook een heel gewono zakdoek is, over het mandje. Wilt u nu graag het boompje zien, jonge- hoer? Dan zal ik vragen, of het komen wil." Hij stak zijn handen, dio hij eerst toonde, om te laten zien, dat cr niets in verbor gen was, onder den doek en het mandjo be woog zichtbaar. „Geef u mij, als 't u blieft, wat wafer, jongeheer. Ik moet den pit nat maken, an ders groeit het boompje niet." Wim gaf den man een klein aarden potje met water, dat de man met rijn handen on der het mandjo uitgoot. „Kom te voorschijn, lief boompje!" zong de goochelaar. „Kom op in den tuin van den jongeheer, lief boompje. Je zult een sieraad van zijn tuintje zijn. O, nu geloof ik, dat je komt. Kijk eens!" „Moeder," riep Wim uit, „hoe is dat nu mogelijk?" Juist op do plaats, waar de pit geplant was, stond een boompje, ongeveer twee decimeter hoog met een paar echte blaad jes er aan. Maar de goochelaar was nog niet klaar met rijn kunststukjes. Hij bedekte het boompje met een grootcr mandje, legde er weer den doek overheen cn begon met zijn hand onder den doek te voelen. „Ik zal hc-tJ boompje wat grooter maken, jongeheer," zei hij. „Kom, boompje, groei wat, de jongeheer vindt dat je wat te klein bent. Krijg er nog een paar blaadjes bij, wees een aardig boompje. Een twee, drie, zestien, vijftig honderdl Daar is het!" Hij lichtte den doek en het mandje op ep daar stond het boompje, dat een decime ter gegroeid was, terwijl het een stuk of tien blaadjes bijgekregon had. „Je bent knap, goochelaar!" zei Willy vol bewondering. „Dank u voor uw vriend olijk o woorden. jongeheer. Nu moet u mijn slangen nog eens zien." Hij deed het deksel van een ander mandje af en liet de cobra en nog een an der, mooi gevlekt slangetje zien. „Die cobra hebt u al gezien, jongeheer. Maar nu zult u merken, dat ik slangen ka* maken." „Kom, dat is een dwaasheid." „Het is heusoh waar, jongeheer. Wacht u maar even. Ik doe dezo twee slangen ra dc mand en doe er den deksel op. Ziet u dit mandje en deze huid?" De goochelaar hield 'n gedroogde slan genhuid in de hoogte. „Eén, twee, veertien, zestien, twintig?" zei hij en vouwde de huid zoo klcdn mogelijk op. Dit rolletje stopte hij in een mandje vlak voor Wim cn zijn ouders. „Er is niets dan de slangcnhuid in liet mandje.. Ik leg er den doek over en zal haai vragen te voorschijn te- komen. Wil jo niet, ondeugend slangetje? Kom maar, lief beest je. O, wil jc toch komen? Goed zoo!" Tot Wims verbaring bewoog zich het dek sel van het mandje en er kroop een lang© slang uit, die zich om den arm van den goo chelaar wikkelde. Van de slangenhuid'wa© niets meer te zien. Wim kon van verbaring geen woord meer zoggen. Het mangoboompje was al ver wonderlijk, maar een levende slang uit een gedroogde huid, neen, dat was iet» verwonderlijks. „Cobra, zeg mijnheer, mevrouw en den jongeheer goedendag!" De goochelaar deed dit ook en maakt© een diepe buiging. Wim mocht den man een zilverstuk geven voor de mooie kunst stukken, die hij vertoond had. „Moeder," zei Wim, „als wij in Enge land zijn, zullen wij dan zooiots verwonder lijks zien van goochelaars?" „Neen, jongelicf, dat geloof ik niet, al leen Indische goochelaars kunnen zulke verwonderlijke dingen vertoonen." Ingez. door: „Winnetou" Columbus. „Wie was Columbus?" vroeg een onder wijzer, „Een vogel, meester." „Maar meisje, Columbus een vogel 1 Hoe kom je er bij 1" „Vader sprak laatst over 'bei van Co lumbus, meester, en dnarom moet hij toch een vogel rijn geweest!" 'lijk uitgelachen, maar zoodra hij zelf bij do „geheimzinnige deur" was gekomen moest hij toch wel toegeven, dat daar meer achter zat, dan je zoo op hot eerste ge zicht wel zeggen zoudt! „Ik zal je eens vortellen, wat we nu doen zullen", sprak Amy, „er zijn twee of drio ramen dio uitzien op het deel van hot kas teel met den Toren er op dus het voor ons verboden deel. Eén daarvan is, zooals je weet, onze slaapkamer. Voordat wc nu den tuin ingaan, Karei, zullen we nog eons 'goed uit dat venstor kijken. Als we er flink ver uithangen, kunnen wo misschien do deur zien." Zo haastten zioh nu naar boven cn waren erg blij, dat ze hior niomand vonden, die hen beletten zou hot raam open to schui ven. Ofschoon dit op riohzclve anders moeilijk genoeg was, daar hot raam erg vast zat. „Ik geloof licusch, dab het raam in geen jaren open gowecst is", riep' Amy eindelijk in vertwijfeling. Maar toen Karei zijn krachten bij de ha ren voegde, mochten zij cr in slagen. Ze kregen hot venster voldoende, omhoog, om er het hoofd uit tc steken. Mot groot verlangen, om nu tooh eindelijk wat tc ontdekken, keek Amy nu ook naar buiten en op dc hoogte waar de. deur zioh nu moest bevinden, was die als zoodanig niet te ,zicnwel was cr een uitstekend deel tc bemerken, dat echter geheel rnct klimop begroeid was, zoodat het een minder op merkzaam toeschouwer niet eens in het oog viel. Karei begreep in het eerst dan ook niets van Amy's verrassing op hot zien van al dat groen. „Snap jo dan niet?" riep ze geestdrif tig, dat dit net zoo overgroeid is, waar de deur moet uitkomen Of 't is een heel eigenaardig soort uitgebouwde kast, of maar verder scheen zo rioh nog liever niet te willen uitlaten over het geheim, dat. rij vermoedde, daar aan den kant van het kasteel, zoo dicht naar den toren heen. „Ga eens oven een eindje uit den weg, Amywaarschuwde do groote boer. „Ik kan er veel gemakkelijker een heel eind uitleunen als jij er niet bij bent! Amy dood het dadelijk bereidvaardig, ofschoon zo echter genoeg vertrouwen had in de juistheid van haar eigen waarnemingsver mogen. „Ik zal jc eens vertellen, wat ik geloot, dat het is", sprak hij, nadat hij zijn hoofd weer binnen boord trok Ik geloof, dat die deur uitkomt op een trap, die naar een soort kelder of onderaardsche gang voort. En dat afdakje geloof ik dat er eerst later aan toegevoegd is." „O, maar Karei, vindt je dat nu toch niot echt, zoo'n geheim Wie weet wat ccn won derlijke dingen daar in die verborgen ka mers tc inden zijn!" „Zoo erg verborgen lijkt mij het goheeJ anders nietwant een ieder, die net zoo als wij even uit het raam kijkt, moet het wel onmiddellijk merken. Toch is het wel een beetje vreemd, dat die oude tuinman er zich heclemaal niot over uitlietik voor mij ik denk vast, dat die onderaardsche gang naar don toren leidt. „Natuurlijk," sprak Amy. Dat houd ik ©r ook voor „Ja, maar toch begrijp ik niet, waarom de bewoners van het Kasteel nu zulk een gohcime gang naar die soort dépendance hoefden te hebben, waar wij nu inwonen. Misschien voeren die trappen maar dood eenvoudig naar den wijnkelder." „Nonsens," zei Amy, „maar laten wij nu het gevalletje eens van deu buitenkant bekijken. Ook zou ik erg graag dien ouden tuinman nog eens willen zien. Ze besloten nu maar eenvoudig den muur over tc klimmen, die de beide gedeelten van het slot slcohts scheidde en met be hulp van haar broer zou dit Amy ook wer kelijk gelukt zijn, toon ze zware stappen hoorden aankomen, aan de andere zij van dc muur. „Ik geloof, dat dit Gerrit zal zijn," sprak Karei, „want. dat was de naUm van den ouden tuinman. „Wat riet hij er boos uit", fluisterde rij. „Goeden morgen!" begon Karei, hopen de den patriarch door dien gullen groet vriendelijker te stemmen. „Wat doen jullie daar?" bromde hij. „Wel, wc wilden net eens hij je komen, want wo hebben je. nog een heolebocl din gen t.o vragen „Ja, maar zoo op dio manier mogen jul lie niet over den muur springen, want dan kom jo precies in het verboden gedeelte van hot kasteel." (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1914 | | pagina 4