FEUILLETON. Eet Oehsirn ?an den Toren. Uaï £K, SiliIË. „Ja, maar wie kent ze," vroeg het rood borstje. „Dat is niet zoo moeilijk," hernam het vinkje, „die feeën zijn altijd oud en gebo gen en zij wonen in kleine huisjes bij een groot bosch," Jaantje hield weer op met huilen en luisterde. „O," riep Jaantje uit, „dat doet mijn grootmoeder ook altijd." En zij klapte in haar handjes. „Ja," sprak het vinkje, „ik heb al dik wijls gedacht, als ik je grootmoeder zag, dat zij die oude, goede fee was, die mijn bet overgrootmoeder kende." „Misschien is zij er zoo een", zei het eek hoorntje plechtig. „Als zij zoo'n fee is, hoeft Jaantje niet meer te" huilen, want dan kan zij even mooi worden als wij zijn," verklaarde het vink je. „Maar hoe kan ik dat schoonheidswater krijgen?" riep Jaantje uit. Roodborstje keek het kleine meisje on deugend aan met zijn schitterende kraal oogjes. „Neem het" fluisterde hij. Toon was het even stil, terwijl ieder na dacht over het verhaal van het vinkje.'Zij maakten daarop hun toilet in orde en vlo gen heen naar het bosch. Jaantje zat even na te denken en hoe meer zij er over nadacht, hoe zekerder zij er van was, dat grootmoeder inderdaad een oude, goede fee was. Deze gedachte maakte haar weer vroolijk, want, als er echoonheidswater in het hutje was, zou zij het vinden. En opgewekt trippelde zij naar huis. „Grootma," zei zij na het eten, „ik wou dat u mij Lieveling noemde, in plaats van Jaantje, dat klinkt veel aardiger." „Lieveling" riep Grootje uit, en keek naar kleinkind over haar bril aan. „Neen, kind, Jaantje is goed genoeg voor je." En zij trok de keelbanden van haar muts met een ruk aan, alsof zij duidelijk wilde te kennen geven, dat de zaak hiermee afge daan was. „Spreek nu geen onzin meer, maar wasch je gezicht liever schoon en ga naar bed tegen den tijd, dat ik uit het bosch terugkom." Jaantje ging naar het zolderkamertje en begon zich uit te kleeden. Maar zij ging no^ niet naar bed, en wachtte, tot groot moeder weg was. Toen kwam zij te voor schijn en begon in alle hoekjes en gaatjes naar het schoonheidswater te zoeken." Zij keek onder Grootmoeders bed, klom bij alle planken, deed alle doozen open, gluur de in de kasten, maar kon geen drop van het begeerde water vinden. Eindelijk rol den twee groote tranen uit haar oogen, want zij wist, dat grootmoeder gauw terug 6 „Nu, ik kan anders niet zeggen, dat het kasteel nu zoo schilderachtig gelegen is!" „Maar zijn er heuvels," vroeg Karei. „JawelJe kunt je aardig vermoeien met klimmen als je dat begeert, mijn jongen 1" „Daar ben ik blij om „Hebben wij ook nog een lapje grond om onze woning heen"? informeerde Amy. „Ja, maar dat is toch niet erg dc moeite waard't Is echter een goed ding dat het den bewoners van de Woudmeer-villa ver gund is in de bosschen te wandelen." „Overal? Ook waar de ruïnes zijn, Va der „Dat weet ik niet precies, kinderen. Een gedeelte is uitsluitend toegankelijk voor de eigenaars, dat herinner ik mij nog wel Maar precies het juiste weet ik niet meer. Dat moet je nu allemaal zelve maar eens onderzoeken, want het zal nu heusch niet lang meer duren, of je komt er zelve, als ten minste het aanbod wordt aangenomen. Amy was natuurlijk nog dol nieuwsgierig en haar Moeder viel ze wel lastig met tal van vragen in den loop van den dag. Maar die wist niet veel te antwoorden, want daarvoor was het bezoek te kort geweest. zou komen en dan zou zij haar heelo leven leelijk moeten blijven. Zij keek nog eens goed overal rond en tot haar groote vreugde viel haar blik op een kastje heel hoog in den muur, dat grootje haar streng verboden had open te doen. „Daar zal het verborgen zijn," dacht Jaantje en sleepte een stoel naar den muur zij klom er op en deed het deurtje open. Op de bovenste plank stonden twee groote flesschen vol helder vocht van een prach tige kleur. „Dat is het," riep Jaantje blij uit, „ik weet dat grootmoeder dat gekookt heeft." Zij pakte één der flesschen beet en stapte zoo gauw mogelijk van de stoel af, die zij weer op zijn plaats zette. „Nu moet ik maken, dat ik naar boven kom, vóór grootmoeder thuis komt" en haar hartje klopte van angst en blijdschap te gelijk. Daar hoorde zij grootmoeders stap vlak bij het huisje en in haar haast om gauw de zoldertrap te bereiken, struikelde zij, de flesch viel uit haar bevende handjes en brak in duizend stukjes. „Ondeugend kind", riep Grootmoeder uit, „wat heb je gedaan." a' Maar het kleine meisjé7 was te ver schrikt om te antwoorden en barstte in hui len uit. „Hoe durf je mijn verfflesschen aanra ken, ondeugend kind," zei grootmoeder ern stig. „Ik dacht, dat het schoonheidswater was", snikte Jaantje „en en ik wou zoo graag mooi zijn." „Mooi zijn," zei grootje half boos, half lachend, „je zou er heusch prachtig uit zien, als je je waschte met mijft blauwe verfstof. Volg mijn raad en wasch je liever aan de pomp daarin zal je het beste schoonheids water ter wereld vinden." En grootmoeder had heusch gelijk, al was zij geen fee. Jaantje die heel graag mooi wou zijn, waschte en plaste iederen dag aan de pomp cn na eenige dagen wa ren haar wangetjes zoo frisch en rood en haar haar zoo glad, dat zelfs het vinkje en het roodborstje eerlijk moesten beken nen, dat Jaantje nu bijna even mooi was als zij. X In Juni kwam in Rio, de hoofdplaats van Brazilië, een zeilschip aan, dat Linda heet te. De kapitein bood den passagiers vóór de landing een feest aan, omdat zich het vreemde geval voordeed, dat het schip met twee passagiers meer de haven binnen liep Moeder wist alleen, dat het er woest en wild uitzag en dat het er heerlijk was om verstoppertje te spelen, zoozeer was alles begroeid. En de ruïnes, Moeder? Zouden we daar dichtbij mogen?' „Ik geloof 't niet. Maar wel zag ik van verre, dat het een zeer schilderachtig plek je was. Ik zou graag zien meisjes, wendde Moeder zich nu rechtstreeks tot Amy en, Vi va, dat jullie er een scnets van namen." ,Maar woont daar nu niemand in?" „Neendat weet ik nu eigenlijk niet. Er was toch wel een gedeelte afgeschoten als ik mij goed herinner. Mogelijk komen do eigenaars er ook af cn toe op bezoek om er bijv. een pic-nic te houden, en zullen zij dat gedeelte dan voor zich alleen willen be waren. Maar dan zal er in ieder geval toch wel een huisbewaarder in wonen, want ik meen ook, dat ik rook zag opstijgen uit een schoorsteen. Dat alles diende slechts op Amy's verbeelding óp te wekken en de dagen gingen haar veel te langzaam om, vooral toen ze oenmaal vernomen hadden dat Va-der's aanbod geaccepteerd was. .Karei was net zoo blij als zijn zuster, of schoon hij het niet zei. Nu volgden er een paar weken van druk te en geroezemoes. Maar kinderen houden wel van zoo'n tijd van verwarring. Moeder echter was letterlijk op, want ze had eigenlijk voor een dubbele verhuizing te zorgen. dan ze de Duitsche landingsplaats, Ham burg, verlaten had. Er waren n.l. twee) Linda's onderweg geboren. Zulke kinderen noemt men „vlaggekinderen" omdat ze on der den doop met de scheepsvlag bedekt worden. Na een hartelijk afscheid van den ka pitein, die zoo overal deel innam, verlieten' de pasagiers het schip. Enkelen bleven in' Rio anderen gingen weer verder. Onder degenen die verder doorvoeren naar San Fransisco bevond zich een jong echtpaar, de ouders van de eene kleine Linda. Het jonge Moedertje gevoelde zich niet op haar gemak hier in dat vreemde land. Maar zo hadden zich hier naar Blumenau bege ven omdat een vriend en landsman hun verzekerd had, dat het hier zoo'n goed land was. Toen ze de stad San Francisco be reikt hadden, wachtte die vriend hen daar' dan ook op. Na een korten tijd vaD opont houd zouden ze verder, per kano, de Ita-, jahs opvaren, dat was de rivier die naar de kolonie Blumenau leidde. Twee dagen moesten ze door het oerwoud reizen 's nachts sliepen ze dan in een hut aan den oever die daar opzettelijk voor een der gelijk gebruik is gebouwd. Angstig luis terde de jonge vrouw dan steeds naar het geschreeuw van apen en papegaaien. Een maal in Blumenau aangekomen kocht de heer Johannes zich daar een groot stuk land, dat echter nog geheel geschikt ge maakt moest worden voor bebouwing, waar na er koffie en suiker op geplant moest worden en sinaasappelboompjeealsook rijst, maïs, boonen en suikerriet. Ook werden er koeien, varkens en kippen aan gekocht In het eerst werden ze aller voorkomenst geholpen door de buren. Het was er erg oppassen want 's nachts kwa men er dikwijls Indianen op roof. Wat nu nogal hielp, was, dat ze altijd een krijgs geschreeuw verhieven bij hun aanvallen, waardoor ze dan tegelijkertijd zich zeiven verklapten Ieder moest dus leeren schieten, vrouwen en kinderen net zoo goed, want dit waa nog het eenig geluid waar de Indianen res pect voor hadden! Zijzei ven bezaten n.l. geen vuurwapenen en maar enkel pijlen, met hoogstens vergiftige punten. Kleine Linda groeide flink op. Toen ze drie jaar was kreeg ze een zusje: Lotje^ Het is ook geen wonder, dat de kinderen in' die tropische landen snel groeien, haast al tijd zijn ze buitenkleeren dragen ze maar heel weinig en vruchten hebben ze zoo maar voor het grijpen; zooveel als ze wil len I Op een goeden dag kwamen de kinderen echter op eenmaal angstig naar binnen ge- „Heerlijk, dat U den eersten tijd althans' toch nog bij ons is, Moeder", sprak Viva, toen ze allen in den coupé zaten, en Ya-[ der nog goeden dag wuifden die op het station stond. Moeder glimlachte. „Ja, ik kan jullie nu toch moeilijk alleen laten in zoo'n vreemde omgeving zoolang juffrouw Scheffers er niet" is Want er was overeengekomen, dat de gouvernante hier ook zou blijven, nadat zij- zelve een korten vacantietijd had genoten. „Eerst moet ik mij ook nog eens in per soon overtuigen van die geliefde ruïnes van jou, Amy". Om nu eerlijk te zijn moeten wij erken nen, dat Am}' maar liever gewild had dat Moeder niet zoo bij dat eerste bezoek te genwoordig was geweest, want zij vreesde, dat er hierdoor beperkingen zouden volgen aangaande het zich vrij bewegen op het oude kasteel, waar zij zich nog altijd zoo veel van voorstelde! Onderweg werd niet veel gepraat, want ze waren allen te zeer vermoeid door het onnoodig opstaan en het zich druk maken. Doff zat heel stil in zijn hoekje met zijn onafscheidbaar sprookjesboek en de klein ste was in slaap gevallen met haar hoofd je tegen den schouder der kindermeid ge leund. Nu, de reis per trein duurde niet zoo heel lang en verder zouden zij per rijtuig gaan. Dit was nog een ritje van zeven mijlen en

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1914 | | pagina 12